Alle groepsopdrachten en bijbehorende literatuur van het vak M1.1 Diagnostiek. Samengevat aan de hand van de leerdoelen, met bronvermelding.
Week 1: Inhoudelijke opdracht 1 & 2
Week 2: Literatuur bijeenkomst 2 (relevante instrumenten uitgewerkt)
Inhoudelijke opdracht 1 & 2
...
Blok 4.1 – Diagnostiek
Thema 1: Cognitie en gedragsproblemen
Leerdoelen:
- De samenhang tussen cognitief functioneren en gedragsproblemen
- Hoe de samenhang wordt verklaard
- Hoe je als diagnosticus onderzoek doet naar licht verstandelijke beperking
- Hoe je als diagnosticus achter onderliggende oorzaken van gedragsproblemen bij
verstandelijke beperking kunt komen
- Welke kanttekeningen er te plaatsen zijn bij een IQ-score, en wat die score zegt over
de mogelijkheden in beperkingen van een cliënt
Inhoudelijke opdracht 1: Betekenis IQ-score
Groep 1. De waarde van een IQ-score bij kinderen met een lichte verstandelijke beperking
Vraag 1: Wat weet je over de betekenis van een IQ-score? / Wat heb je geleerd m.b.t.
vraag 1?
De ene persoon is de ander niet!
Vraag 2: Wat weet je over de diagnose LVB, welke rol speelt IQ hierin?
Laag verstandelijke beperking. IQ-score tussen 55 en 70 (2 sd van de gemiddelde). Kan ook
worden opgedeeld in verschillende categorieën en die hangen af van de intelligentiescores.
Er is moeite met de onderdelen waarop gescoord wordt. De ene persoon is de ander niet!
IQ is niet het enige gegeven bij LVB. Het kan te niet doen aan andere vaardigheden en kan
veroorzaakt worden door bijvoorbeeld een gebrek aan schoolse vaardigheden. Ook het type
meetinstrument en de tijd waarin het wordt afgenomen kan van invloed zijn. IQ is geen vast
gegeven, maar kan dus ook toenemen met de leeftijd, tot een verschil van 19 punten.
Vraag 3: Wat heb je geleerd m.b.t. vraag 1 en 2?
IQ zijn mede afhankelijk van het type en de versie van de gebruikte test.
Vraag 4: Beargumenteer waarom het beter is alleen een betrouwbaarheidsinterval te
rapporteren en niet het punt IQ.
Er kan verschil zitten in scores van subtesten. Er kan ruis ontstaan, waardoor de
daadwerkelijke prestatie kan variëren. Daarnaast is IQ ook geen vast gegeven, dus kan dat
ook per test verschillen en per instrument verschillen. Om een zo goed en betrouwbaar
mogelijk beeld te krijgen, kan het beste in een interval gegeven worden.
Groep 2. IQ-score is dringend aan modernisering toe
Vraag 1: Wat weet je over het CHC-model waarop de WISC-V-NL gebaseerd is? / Wat
heb je geleerd m.b.t. vraag 1? (NB: geactiveerde voorkennis hoef je niet te notuleren)
Je hebt een totale intelligentie, dat bestaat uit verschillende intelligentieaspecten (bv.
Gekristalliseerde en fluïde intelligentie). Deze aspecten worden gemeten met verschillende
subtests. Aan de hand van deze subscores wordt de totale IQ-score bepaald.
Vraag 2: Wat weet je over het belang van het betrouwbaarheidsinterval bij
intelligentieonderzoek en over hoe dat zich verhoudt tot het punt-IQ? / Wat heb je
geleerd m.b.t. vraag 2? (NB: geactiveerde voorkennis hoef je niet te notuleren)
De betrouwbaarheid bepaalt hoe betrouwbaar de gegeven IQ-score is en hoe groot de marge
zal zijn. Een IQ-score wordt vaak gegeven binnen een bepaald betrouwbaarheidsinval.
3. Wat heb je geleerd m.b.t. vraag 1 en 2?
,Het CHC-Model is een model waarin intelligentie wordt beschreven aan de hand van
verschillende cognitieve functies. Het is (voor moderne intelligentietesten) richtinggevend bij
het bepalen van cognitieve deelfuncties die bij een individu getest moeten worden om een
goed complex beeld te geven van het intelligentieniveau.
IQ-testen verschillen van elkaar. Uit verschillende testen kunnen verschillende IQ-scores
komen. Ook meten IQ-testen verschillende aspecten van intelligentie (niet alle testen bevatten
alle subtests die overeenkomen met het CHC-model).
De puntscore van intelligentie wordt weergegeven binnen een betrouwbaarheidsinterval. Dit
interval doet alleen recht aan meetfouten, niet aan andere bronnen van onzekerheid (bv.
verschillen tussen testen of een onnauwkeurige afname van de test).
Vraag 4: Leg uit wat Stratum I, II en III-functies zijn en wat afname van de WISC-V-
NL hier voor informatie over geeft.
Stratum I = alle losse intelligentie-aspecten/cognitieve functies (binnen het CHC-model zijn
ongeveer 65 cognitieve functies beschreven).
Stratum II = ‘hogere-ordecategorieën’ waar de losse functies worden ingedeeld (de 65
functies gecategoriseerd in 8-10 categorieën).
Stratum III = het totale intelligentieniveau, dat wordt bepaald door de uitslagen op de
afzonderlijke Stratum II-onderdelen te bundelen.
Groep 3. Een IQ-test op je slechtste moment: is dat wel slim?
Vraag 1: Wat weet je over de relatie tussen gedragsproblemen en een laag IQ? / Wat heb je
geleerd m.b.t. vraag 1? (NB: geactiveerde voorkennis hoef je niet te notuleren)
Hoe meer gedragsproblemen, hoe lager het IQ uitvalt
Geen oorzaak-gevolg, de onderliggende factoren spelen bij beide een rol
Vraag 2: Wat zijn voor- en nadelen van intelligentieonderzoek als onderdeel van het
diagnostisch traject? / Wat heb je geleerd m.b.t. vraag 2? (NB: geactiveerde voorkennis
hoef je niet te notuleren)
Voordeel het kan iets van houvast geven, geeft een beeld van hoe het op dat moment is
Nadelen geen betrouwbare meting door alles wat speelt, momentopname
Vraag 4: Welk risico schetsen de auteurs over het eenmalig afnemen van een IQ-test bij de
start van een diagnostisch traject?
Tijdelijke omstandigheden spelen nog een grote rol, deze omstandigheden kunnen de
testprestatie negatief beïnvloeden. De uitslag is dus niet geschikt voor
perspectiefbehandelingen, alleen voor behandelindiciatiestelling.
Inhoudelijke opdracht 2: Ethiekopdracht
Casus A
Vraag 1: Beschrijf het ethische dilemma waar X voor staat.
Als je een collega hebt die niet gelooft in een probleem maar je moet je cliënt vooropzetten,
wat ga je dan doen? Ga je het gesprek aan met je collega in de functie van orthopedagoog-
OG.
Vraag 2: Welke beroepsethische afwegingen moet X maken om te bepalen hoe zij moet
handelen?
Art. 10 lid 1 zegt dat de orthopedagoog met respect en gelijkwaardigheid moet handelen.
Art. 2 zegt dat de orthopedagoog laat leiden door de belangen van de jeugdige.
Door mee te gaan met de gedachte van de collega, kun je niet met respect en
gelijkwaardigheid handelen en de belangen van de cliënt niet volgen.
,De afweging voor het handelen is dan: ga je het gesprek aan of niet?
Moet je de cliënt zelf gaan behandelen of moet je hem doorverwijzen?
Vraag 3: Hoe zou X, gegeven deze afwegingen, kunnen handelen? Welke stappen moet
zij in welke volgorde zetten?
Volgens art. 30 lid 3 en art. 14 zou de pedagoog in gesprek moeten gaan met de OG-er.
Omdat het anders de cliënt niet de best passende hulp zou krijgen. Volgens art. 14 moet je de
dreiging afwenden, hoewel dit artikel daar niet heel specifiek in is hoe dat gebeurt, is het wel
van belang actie te ondernemen. Als een gesprek geen effect lijkt te hebben, dan zou dit bij de
organisatie gemeld kunnen worden. Zo blijft het belang van de cliënt bovenaan staan.
Casus B:
Vraag 1: Beschrijf het ethische dilemma waar X voor staat.
Mag je een werkrelatie aangaan en dus ingaan op het verzoek van de vriendin.
Vraag 2: Welke beroepsethische afwegingen moet X maken om te bepalen hoe zij moet
handelen?
Art. 23.4 zegt dat je geen informele relatie mag hebben met degene die je onderzoekt.
Mag je de behandelrelatie aangaan of wat kun je wel doen voor je vriendin?
Vraag 3: Hoe zou X, gegeven deze afwegingen, kunnen handelen? Welke stappen moet
zij in welke volgorde zetten?
Gezien volgens art. 23.4 van de beroepscode geen informele relatie aangegaan mag worden,
kan er geen werkrelatie aangegaan worden. Ze zou wel langs kunnen gaan bij de vriendin om
te kijken waar zij eventueel met haar zoon terecht zou kunnen.
, Literatuur: Bijeenkomst 2
Hoofdstukken:
- Handboek Psychiatrie en lichte verstandelijke beperking (Didden et al)
o Hoofdstukken: 1, 7, 17, en 18
- Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap (Dosen)
o Hoofdstukken: 17
Artikelen:
- Crocker et al., 2014: Intellectual disability and co-occurring mental health and
physical disorders in aggressive behaviour.
- Emerson & Einfeld, 2010: Emotional and behavioural difficulties in young children
with and without developmental delay: a bi‐national perspective.
- Goodman, 1995: The relationship between normal variation in IQ and common
childhood psychopathology: a clinical study.
- Plomin et al., 2002: Associations between behaviour problems and verbal and
nonverbal cognitive abilities and disabilities in early childhood.
- Schuiringa et al., 2015: Parenting and the parent–child relationship in families of
children with mild to borderline intellectual disabilities and externalizing behavior.
- De samenhang tussen cognitief functioneren en gedragsproblemen
- Hoe de samenhang wordt verklaard
- Hoe je als diagnosticus onderzoek doet naar licht verstandelijke beperking
- Hoe je als diagnosticus achter onderliggende oorzaken van gedragsproblemen bij
verstandelijke beperking kunt komen
- Welke kanttekeningen er te plaatsen zijn bij een IQ-score, en wat die score zegt over
de mogelijkheden in beperkingen van een cliënt
Hoofdfocus: Het verband tussen een (licht)verstandelijke beperking en probleemgedrag, met
de daar bijhorende praktische implicaties voor diagnostisch werk.
Didden Hoofdstuk 1 Inleiding
Mensen met een lichte verstandelijke beperking (LVB) hebben een verhoogde kans op het
ontwikkelen van een psychische stoornis (bij volwassenen geen eenduidige resultaten!). Door
het leven in een toenemend ingewikkelde maatschappij worden hoge eisen gesteld aan de
cognitieve en adaptieve vaardigheden. Als onvoldoende steun vanuit het eigen netwerk komt,
is de kans op een stoornis groot. Ze worden oververtegenwoordigd in de (forensische)
psychiatrie, verslavingszorg en maatschappelijke opvang. Voornamelijk het risicovolle gedrag
kan leiden tot het verwijzen naar de geestelijke gezondheidszorg, die vaak tekortschiet voor
mensen met een LVB. Deze beperking wordt vaak niet of te laat herkend, doordat
instrumenten/methoden niet aangepast zijn, en in de behandeling te weinig rekening gehouden
wordt met de implicaties van de LVB.
Er zijn twee redenen voor de grotere kans op psychische stoornissen bij mensen met een
LVB:
- Meer mogelijke risicofactoren, vooral op gebied van sociale interactie
- Vaker sprake van somatische en genetische afwijkingen die samenhangen met
psychische stoornissen.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur M3rel. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,09. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.