Immunopathologie
Hypersensitiviteit:
Hypersensitiviteit = specifieke immuunrespons die optreedt in een overdreven en ongewenste vorm, met
weefselschade als resultaat.
allergie = overgevoeligheid waaraan immunologisch mechanisme verbonden is (heel vaak type I).
Overgevoeligheidsreacties deelt men op in niet-immunologische en immunologische (allergische) reacties.
Resultaat: weefselschade
Hypersensitiviteit
Niet-immunologisch (pseudoallergisch)
o Erfelijk: intolerantie
o Niet-erfelijk: hyperreactiviteit
Immunologisch (allergisch)
Niet-immunologische overgevoeligheidsreacties
- Reactie tegen voedingsmiddelen/medicijnen
- Erfelijke of verworven enzymtekorten = intoleranties
(Vb. lactase-tekort → diarree)
Vb. lactase-tekort: dit leidt bij verder gezonde mensen tot diarree bij consumptie
van melkproducten (lactose intolerantie). Ze missen het enzym om lactose te
hydrolyseren tot glucose en galactose.
Niet-erfelijk: hyperreactiviteit
Vb. MAO tekort → hoge bloeddruk + hoofdpijn
MAO tekort door behandeling met bepaalde anti-depressiva (MAO-inhibitoren)
MAO: afbraak tyramine
MAO (= Mono-Amino Oxidase) = een enzym, werkzaam in de synaptische spleet (zenuwtransmissie), dat instaat voor
de activering van neurotransmitters.
Hyperreactiviteit + intolerantie = pseudoallergische reacties
Andere vb.:
- Aardbeien/schaaldieren → histamine-bevrijders
- Overgevoeligheid voor aspirine bij sommige mensen met astma of rhinitis → kortademigheid
IMMUNOLOGISCHE OVERGEVOELIGHEID
Alle vier zijn ze in oorsprong een beschermende reflex, maar die wel uitmondt wel in weefselschade.
Type 1 = onmiddellijke hypersensitiviteit (vb. hooikoorts)
o IgE respons tegen onschuldige milieu AG (vb. pollen, huisstofmijt of ontlasting van dieren)
o Mestcellen: vrijzetting van mediatoren (histamine, serotonine en leukotriënen → anafylaxie)
→ acute ontsteking (vb. astma en rhinitis)
Type 2 = antilichaam afhankelijke cytotoxische hypergevoeligheid
o celgebonden AG reageren met AL (IgM en IgG) op macrofagen, NF of NK → fagocytose, NK activiteit,
complement gestuurde cel lysis
o ADCC (antibody dependent cell mediated cytotoxity)
Type 3: grote hoeveelheid immuuncomplexen die niet goed worden opgeruimd → serumziekte
Type 3 treedt op als de grote hoeveelheid gevormde immuuncomplexen niet degelijk opgeruimd worden door het
reticulo-endotheliaal systeem. Oplosbare AG-AL reacties → complement activering.
Het resultaat is de ontwikkeling van serumziekte omdat het zich voordoet in bloed
Type 4: vertraagd type of Delayed Type Hypersensitivity (DTH)
o AG opgenomen door macrofaag die niet vernietigd kunnen worden
o Ontstekingsreactie geïnitieerd door (cytotoxische) T-cellen → AL-onafhankelijk
▪ CD4+ T-cellen ontmoeten AG en geven respons, volgende ontmoeting → DTH (delayed (-
type) hypersensitivity)
▪ Of: CD8+ cellen ontmoeten AG en veroorzaken onmiddellijk cel-lysis
,ADCC = antibody dependent cell-mediated cytotoxicity
CDC = complement dependent cytotoxicity
TYPE 1: ONMIDDELLIJKE HYPERSENSITIVITEIT
- Allergische reactie onmiddellijk na contact met antigeen
- Antigeen = allergeen
- De symptomen worden veroorzaakt door de mediatoren die vrijgezet
worden bij het openspatten van de mestcellen.
Atopie = de typische symptomen bij dit type hypersensitiviteit → Voorbeeld:
Astma, eczeem, hooikoorts, urticaria (=huiduitslag), voedselallergie
Type I reacties: allergische of onmiddellijke hypersensitiviteit
Eerste ontmoeting:
1. Antigeen (in dit geval allergeen): wordt ingeademd, oraal
ingenomen of geïnjecteerd
2. Presentatie van het antigeen aan CD4+ T-cellen door APC
(hier: DC, macrofagen)
3. Th-cellen geven signalen aan B-cellen
4. Maturatie van de B-cellen naar plasmacellen die IgE
produceren
5. IgE komt in de circulatie
6. IgE bindt op IgE receptoren (FcR = CD23) op mastcellen en
basofielen → wordt allergeen-specifieke receptor
,Volgende ontmoeting met hetzelfde allergeen:
1. Allergeen bindt op IgE/receptor
2. Inductie van een signaalcascade
3. Degranulatie
4. Vrijgestelde substanties (bv. Histamine*):
- contractie van de gladde spiercellen van de aders
(vasoconstrictie): vocht gaat van centraal gedeelte van het
lichaam naar de perifere weefsels (ROODHEID + WARMTE)
- dilatatie van het vasculair endotheel (celverbindingen
komen los) → vloeistofophoping in weefsels = oedeem
(ZWELLING)
- leukocyt chemotaxis en activering (PIJN)
* Histamine afkomstig van histidine (AZ) door decarboxylering
Werking histamine
Histamine speelt niet alleen een rol in ontstekingsreacties, maar ook in maagzuursecretie en neurotransmissie.
Er bestaan 4 histamine receptoren:
H1: acute allergische reacties (via Ca2+ signaaltransductie) → effectorfunctie
H2: maagzuursecretie (via stijging in cAMP)
H3: modulatie van neurotransmissie (via inhibitie van cAMP)
H4: immuunmodulator (via Ca2+ signaaltransductie) → feedback/modulerende functie
Figuur:
Allergeen dat de luchtwegen binnenkomst → cross
linking van IgE op mastcellen of basofielen → release
van histamine, lipide mediatoren en cytokines
Processing van het antigeen door DC en macrofagen →
presentatie aan Th cellen, hierbij is ook histamine en
cytokine vrijstelling mogelijk
Vrijgesteld histamine:
→ aantrekken van meer DC, eosinofielen en
mastcellen via H4 receptor actie (blauwe)
→ chemotaxis en ontstekingsreactie via H1
receptoren (oranje) op het luchtwegepitheel:
• toenemende vasculaire permeabiliteit
• constrictie van gladde spiercellen in de
luchtwegen
→ activering van verschillende leukocyten via H1 en
H4: T-cellen, neutrofielen en eosinofielen
Type I voorbeelden:
Urticaria = een tijdelijk opzwellen en stevig doorbloeden van de dermis en
subcutaan weefsel.
Angioedeem = een variant, waarbij vooral het subcutaan weefsel opzwelt en dat
vooral het gezicht en de lippen treft.
In beide gevallen verdwijnen de symptomen na 24 h.
15% populatie wordt getroffen
De symptomen zijn het gevolg van een verhoogde capillaire doorlaatbaarheid en
een verplaatsing van vocht naar de plaats van irritatie. Vooral histamine is
verantwoordelijk voor de optredende verschijnselen
Eczema:
• Droog of nat
• Ellebogen!
• Kinderen: door IgE gemedieerde voedselallergie
• Verdwijnt in pubertijd of menopauze
, Astma:
• Familiale achtergrond astma en atopie
• Diagnose: provocatie test (risico!)
• Specifieke antigenen: pollen, schimmels, huisstofmijt, voedingsmiddelen
• Niet specifieke factoren: roken, conditie, infecties, stress, medicijnen
• Symptomen:
– Omkeerbare luchtwegobstructie
– Ademnood bij inspanning
– Chronische kuch
– Gevoeligheid voor koude lucht, vocht, rook
– Angstgevoel en benauwdheid
Atopie = geheel van typische symptomen
‘Beroepsastma’ = een vorm van astma, uitgelokt door inhalatie van antigenen
waarmee beroepsmatig in contact gekomen wordt.
Antigenen: variëren van laag moleculaire chemicaliën tot complexe eiwitten.
Allergische rhinitis:
• = hooikoorts
• Meest voorkomende vorm allergie
• Slijmlaag neusholte: reactie met IgE opgeladen mestcellen:
– Permeabiliteit bloedvaatjes neemt toe
– Vochtophoping en zwelling
– Zenuwprikkel
– Jeuk
– Niezen
– Tranenvloed
• Diagnose: nasale uitdaging met vermoedelijk allergeen
perennial rhinitis = Rhinitis kan seizoensgebonden zijn (pollen) of gedurende het
hele jaar door voorkomen (huisstof, dierlijke huidschilfers)
Type I: Systemische reactie: anafylaxie en shock
Injectie antigeen (gif of toxines): verdeeld door de bloedstroom → systemische
inflammatie.
Ziekte: Anafylaxie (”tegen bescherming”)
• Vasoconstrictie (samentrekken gladde spiercellen)
• Dilatatie van het vasculair endotheel (uiteenwijken van de
endotheelcellen) → vocht in weefsels
→ Vochtverlies
→ Bloeddruk verlaagt
→ ANAFYLACTISCHE SHOCK
Bijvoorbeeld door een bijensteek, medicatie (penicilline), voedsel
Anafylaxie = ernstige, levensgevaarlijke, systemische allergie
Injectie allergeen: Symptomen: Vaak:
- Penicilline - Rode huid - Buikklachten
- Angel bij of wesp - Jeuk - Braakneigingen
- Urticaria - Diarree
- Duizeligheid
- Hoofdpijn