Algemene Economie
WAT IS ECONOMIE?
1. INLEIDING
De economische wetenschap probeert op een welbepaalde manier inzicht te geven
in hoe de maatschappij zich organiseert. Dit doet men vanuit een specifieke
invalshoek. Deze wetenschap is belangrijk voor het nemen van betere en juiste
beslissingen in het dagelijks leven. Verder kan economische kennis ook helpen om
de wereld waarin we leven beter te begrijpen. Door deze twee voordelen, kan een
goed inzicht in de economische wetenschap ook helpen bij het voeren van een beter
beleid.
2. HET FUNDAMENTEEL ECONOMISCH PROBLEEM
In de samenleving zien we aan de ene kant de individuele en collectieve behoeften,
terwijl we aan de andere kant maar een schaarse hoeveelheid beschikbare middelen
hebben. De tijd en de middelen zijn beperkt, wat ervoor zorgt dat niet alle behoeften
gerealiseerd kunnen worden en niet alle doelstellingen nagestreefd kunnen worden.
Dit resulteert in het maken van keuzes, en het is net deze keuzeproblematiek die de
economie bestudeert.
A. Menselijke en maatschappelijke behoeften
Een behoefte verwijst naar het aanvoelen van een tekort en het verlangen om dit
tekort aan te vullen. In de economie kan het gaan over materiële goederen als over
immateriële diensten, zoals gezondheidszorg en cultuur. Verder kunnen we ook een
onderscheid maken tussen individuele en collectieve behoeften.
Iedereen heeft zijn of haar eigen behoeften, maar deze kunnen wel veranderen na
verloop van tijd. Niet enkel door een wijziging in de persoonlijke voorkeur, maar ook
door verschillende klimatologische omstandigheden of andere omgevingsfactoren.
Belangrijk is dat de economie niet kijkt naar de morele waarden van behoeften,
maar er enkel en alleen objectieve wetenschappelijke studies naar voeren.
B. Schaarse middelen en de noodzaak te kiezen
Schaarse middelen worden ook wel eens economische goederen genoemd. Deze
economische goederen omvatten, zoals eerder al gezegd, zowel materiële goederen
als immateriële diensten. Ze hebben de eigenschap een behoefte volledig of
gedeeltelijk te kunnen opvangen en zijn dus in zekere zin nuttig. Belangrijk is dat
een economisch goed zowel schaars is, als nuttig.
Uiteraard zijn er ook niet-schaarse goederen, die vrije goederen worden genoemd.
Deze goederen zijn in enorme hoeveelheden aanwezig. Het klassieke voorbeeld
hiervan is lucht, hoewel dit ook een economisch goed kan worden in bepaalde
,omstandigheden. De zuurstoffles van een duiker is bijvoorbeeld zeer nuttig, maar
ook schaars.
De schaarse middelen in onze maatschappij, zoals geld en tijd, zorgen voor een
keuzeprobleem. Middelen die je voor goed of activiteit A gebruikt, kan je niet meer
voor goed of activiteit B gebruiken. Op die manier wordt iedereen in de samenleving,
zelfs de economisch sterkste spelers, geconfronteerd met schaarste.
Ook overheden en bedrijven krijgen te maken met schaarste. Hierbij moeten ze een
balans weten te vinden tussen enerzijds efficiëntie, en anderzijds gelijkheid. De
efficiëntie verwijst naar het maximum halen uit beschikbare middelen. De gelijkheid
daarentegen heeft te maken met de verdeling van de voordelen en de kosten van de
gebruikte middelen.
C. Het maken van keuzes en opportuniteitskosten
Elke keuze die gemaakt moet worden, heeft een bepaalde opportuniteitskost. Deze
opportuniteitskost stelt dat de werkelijke kost van een gemaakte keuze gelijk is aan
de waarde van het beste alternatief dat men opgeeft.
Aan elke keuze die je maakt, zijn “kosten” of gevolgen verbonden. Zo zie je
bijvoorbeeld dat wanneer studenten kiezen om verder te studeren, ze niet alleen
kosten maken voor de schoolmaterialen, maar ook een “kost” betalen voor het loon
dat ze anders hadden gekregen van een job.
D. Economie: een definitie
Er zijn heel wat definities voor economie, maar in het algemeen komt wel altijd één
onderdeel terug, namelijk de schaarste die de essentie vormt van het
keuzeprobleem. Tibor Scitovsky definieerde economie als een sociale wetenschap
die tot voorwerp heeft: het beheer van schaarse middelen.
Dit beheer van schaarse middelen omvat drie problemen:
Allocatie van de middelen: Wat, hoeveel en hoe produceren?
Verdelings- of distributieprobleem: Voor wie produceren?
Stabilisatieprobleem: Het nastreven van volledige aanwending van de
middelen (vb. volledige werkgelegenheid).
i. Wat? Hoeveel?
In een economie wordt op een of andere manier beslist welke goederen aangeboden
worden en in welke hoeveelheid. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met
de niet-onuitputtelijke beschikbare middelen.
ii. Hoe?
De realisatie van een gegeven hoeveelheid productie kan tot stand komen door
verschillende combinaties van schaarse productiefactoren, zoals arbeid, materialen
en kapitaal.
iii. Waar?
Door de globalisering is ook de vestiging van een bedrijf erg belangrijk geworden.
Hierbij moet men rekening houden met de locatie van de markt die men wil
bedienen, en de locatie van de inputmarkten.
2
, iv. Voor wie?
Ook kunnen we ons de vraag stellen naar wie de voordelen van de productie in de
maatschappij gaan. Men biedt, in ruil voor een loon, arbeidsprestaties aan. Dit loon
zorgt er echter wel voor dat men goederen en diensten kan consumeren. Diegenen
met een hoger loon, kunnen meer van deze goederen en diensten consumeren, wat
er dan weer voor zorgt dat producenten de nodige middelen hebben om opnieuw te
produceren.
E. Micro- en macro-economie
Vereenvoudigd kunnen we stellen dat de micro-economie te maken heeft met
allocatie- en distributieproblemen, en dat deze gewijd is aan de studie van het
gedrag van de individuele economische agenten. Verder bestudeert de micro-
economie hoe producenten hun aanbod van goederen en hun vraag naar
productiefactoren bepalen.
De macro-economie bekijkt dan de stabilisatieproblemen. Ook hier komt het
menselijk gedrag aan bod, maar dan globaal gezien of in aggregatieve economische
grootheden, en niet op individueel niveau. Het macro-economisch beleid is gericht
op lage inflatie en werkloosheid, een aanvaardbare economische groei enzovoort.
Soms is het moeilijk tot onmogelijk om maatschappelijk-economische problemen te
plaatsen in één van de twee niveaus. Bij een analyse zullen meestal zowel het micro-
economische aspect, als het macro-economische aspect aan bod komen.
3. HET PRODUCTIEPROCES
A. De productiefactoren
Op macro-economisch vlak kunnen we de schaarse middelen herleiden tot drie
productiefactoren: arbeid, natuur en kapitaal. Deze productiefactoren worden, vaak
samen met de productiefactor ondernemingsinitiatief, gecombineerd om een (vaak
zo hoog mogelijke) output te realiseren.
i. Arbeid L:
De inzet arbeid omvat alle mogelijke arbeidsprestaties, zowel van fysieke als van
intellectuele aard. Door de grote heterogeniteit van arbeid, is het echter moeilijk om
een eenheid te vinden die de omvang ervan kan uitdrukken. Vaak werkt men met het
aantal arbeidsuren of -dagen, maar zelfs daarin moeten soms wegingen gemaakt
worden.
ii. Natuur N:
De productiefactor natuur gaat over alle natuurlijke rijkdommen. Deze rijkdommen
zijn uiteraard niet eerlijk verdeeld over de diverse landen. Bovendien hangt het
economisch nut ook erg hard af van de precieze ligging, de moeilijkheidsgraad van
ontginning en de bereikbaarheid. De inzet natuur is nog moeilijker om exact te
meten dan de inzet arbeid.
iii. Kapitaal K:
Onder kapitaal verstaan we al de reële kapitaalgoederen. Concreet bedoelt men
hiermee het geheel van de door mensen geproduceerde productiemiddelen.
3
, Voorbeelden hiervan zijn gebouwen, machines, wegen enzovoort. Net zoals bij de
voorgaande productiefactoren, is het moeilijk om een eenheid te plakken op dit
kapitaal.
B. Het productieproces
De meeste bedrijven zullen kapitaal, namelijk machines, en arbeid inzetten om
grondstoffen (= natuur) te ontginnen en verwerken tot producten. Deze producten
kunnen zowel intermediair, en dus half afgewerkt, als eindproducten zijn.
Uiteindelijk zullen de consumenten ook kunnen beschikken over de goederen op de
plaats en op het tijdstip waarop zij de goederen willen. Daarom behoren ook het
vervoer en de handel tot het productieproces.
Opmerkingen:
1. Kapitaal wordt gezien als
een afgeleide. De reden
hiervoor is dat
kapitaalgoederen niet
rechtstreeks bijdragen aan
het voldoen van menselijke
behoeften. Het zijn eigenlijk
economische goederen die
aangewend worden om
andere economische
goederen te produceren.
2. Door investeringen kan men
het aantal reële
kapitaalgoederen binnen
een productieproces
verhogen. Dit stelt de
consumptie uit.
Belangrijke principe: Op korte termijn zijn consumptie en investeringen
alternatieven van elkaar. Op lange termijn, zullen deze echter kunnen samenlopen,
want nu meer investeren, betekent meer consumptie in de toekomst.
C. De productiefunctie
De productiefunctie is een technische relatie tussen de hoeveelheid
productiefactoren (inputs) en de maximale hoeveelheid economische goederen
(output) die men daarmee kan produceren. Een productiefunctie voor een bepaald
product in een economie kunnen we als volgt omschrijven:
X = f(L, N, K) Concreet voorbeeld: X = 2*LK + N
Hierbij is X de hoeveelheid output, L de hoeveelheid arbeid, N de hoeveelheid
natuur, K de hoeveelheid kapitaal en f een bepaalde functionele vorm. Een typische
veronderstelling die men kan maken is dat wanneer één van de productiefactoren
stijgt met één, de output ook zal stijgen met een bepaalde waarde. Dit wordt dan het
marginaal product van deze productiefactor genoemd.
4