FARMACOLOGIE (DR VAN
SASSENBROECK)
BELANGRIJKSTE TERMEN IN DE FARMACOLOGIE (YT-VIDEO)
Anatomie: hoe het lichaam is opgebouwd
Fysiologie= leer van wat er in het lichaam gebeurt/ werking
Patho: kapot/ ziek/ beschadigd
Farmacologie= wetenschap van geneesmiddelen, hoe reageert de fysiologie erop
Farmacotherapie= behandelen/keuze met geneesmiddelen
Verschillende soorten therapie
o Causale therapie: oorzaak wegnemen, AB
o Symptomatische therapie: verschijnselen verlichten/ onderdrukken vb. antihypertensiva
o Substitutie therapie: aanvullen tekorten vb. insuline bij diabetes type 1
Met geneesmiddel
o Natuurlijk/ synthetisch
o Middel ter behandeling van klachten
o Of genezen van ziekte
Geneesmiddel
o Generieke naam/ stofnaam: naam van het bestanddeel vb. simvastine
o Merknaam vb zocor
o Voorgeschreven of via eigen initiatief (over the counter medicatie)
2 mechanismen
o Farmacodynamiek
Hoe het middel op celniveau werkt
Wat doet het GM met het lichaam
De reden
Farmacologische effect
o Farmacokinetiek
Wat doet het lichaam met de stof/GM
Absorptie
distributie : verdelen over het lichaam
Metabolisme: omzetten
Eliminatie: uitscheiden uit het lichaam
Indicatie
o Aandoeningen waarbij voorgeschreven
o Antihypertensivum bij hypertensie
o GM bij meerdere aandoeningen vb. antidepressiva bij depressie of angststoornis
o Off-label voorschrijven: buiten het boekje, op basis van medische richtlijnen vb bètablokker
voor examenvrees
Contra indicaties
o Aandoeningen waarbij niet voorgeschreven
o Onaanvaardbare risico’s
1
, o Risicopatiënten: kinderen, zwangere, ouderen, comborbiteit (meerdere ziektes)
o Absolute contra-indicaties voor zwangere: anti acne, vitamine A
o Relatieve contra-indicatie: lagere dosering of ander middel
Dosering
o Hoeveelheid per keer
o Kans op overdosering vervelende bijwerkingen
o Onderdosering geen goede werkingen symptomen blijven bestaan
o Gewenning: meer moeten gebruiken voor goede werkzaamheid vb drugs, opiaten
Bijwerkingen
o Bijsluiter
o Verschilt per persoon
o Alle effecten van het geneesmiddelen behalve indicatie
o Positief of negatief
o Teratogeen: monster maken
Interactie
o Stof/geneesmiddel andere geneesmiddel versterken, verzwakken
o Vb grapefruit
FARMACOKINETIEK: WAT DOET HET LICHAAM MET EEN MEDICIJN
Darmen nemen medicatie vena porta naar lever v. cava inferior naar hart naar de longen
hart via aorta naar heel lichaam terug in vene afgebroken door de lever uit het lichaam
Concentratie in functie van tijd
Absorptie: biologische beschikbaarheid
o De fractie die na toediening in de systemische circulatie komt, bij intraveneus altijd 100%
o Niet alles wordt opgenomen, deel metabolisme bij passage door lever omgezet (first-pass)
o Biologische beschikbaarheid =0 alleen in de darm moet werken vb loperamide
o Enteraal: oraal, rectaal, sonde ( maagdarmstelsel nodig)
o Parenteraal: subcutaan, intraveneus, intramusculair, pleisters, inhalatie
o Lokaal: direct op plaats van werking vb oogdruppels, zalf
o Maagdarmstelsel
Medicatie komt in maag maagzuur, medicatie moet zuurresistent zijn enteric
coated fil rond medicatie of na de maaltijd maag minder zuur door voedsel
medicatie naar duodenum wordt onderworpen aan galenzymen hoge pH (base),
medicatie wordt weer afgebroken dus minder effect medicatie naar lever en zal
ook deel van de medicatie afbreken, afbraakproducten in de gal
afbraakproducten in de darm en in stoelgang , een deeltje wordt terug opgenomen
en gaat terug naar lever= enterohepatische circulatie
Eerste passage= first-pass effect een deel wordt al direct afgebroken zonder effect te
hebben
Vb morfine per os 10 mg voor hetzelfde effect morfine IV 3mg 70% first pass
effect
Lagere dosis bij lever insufficiëntie omdat lever minder goed afbreekt
o Piekconcentratie = Cmax
2
, o De helft van C ½ = halfwaarde tijd ( hoelang het duurt voordat de helft van het GM is
verdwenen)
o Passieve diffusie: transport van geneesmiddel zonder gebruik van bepaalde eiwitten
o Faciliteerde diffusie: passief transport van moleculen over biologisch membraan via
transmembraan van integrale eiwitten
o Actief transport: transport door cel en kernmembranen, chemische energie nodig in de vorm
van ATP
o Endocytose: de cel de stoffen opneemt die door celmembraan worden ingesloten
Distributie: verdelingsvolume
o Verdelen over het lichaam
o Via bloed
o Eiwitbinding: medicatie bindt aan EW, sommige medicatie zal meer of minder binden aan de
EW afh van vrije fractie enkel de vrije fractie kan binden op een receptor en kan een effect
veroorzaken.
o Door een ziekte minder EW moeilijker om te binden voor moleculen vrije fractie zal
stijgen zorgt voor verandering van effect
o Binden aan albumine (deel gebonden ander deel niet) niet gebonden deel naar
interstitium of vet of intercellulair, peritoneum, foetus, hersenvocht
o Hersenvocht: bloed hersenbarrière niet elke stof geraakt bij de hersenen
o Verdelingsvolume: volume wat je kunt berekenen als je weet hoeveel geneesmiddel in de
patiënt zit en de daarbij behorende geneesmiddelenconcentratie
70 kg => 42l water en 5l bloed
Vd= 10g/ 2g/l= 5l (chemische stof zit in je bloed) mogelijkheid door uit dialyseren
bij toxisch
Vd= 40l ( chemische stof zit in het water in je lichaam, stof is uit de bloedbaan
gegaan)
Vd=1000l heel lage concentratie in het bloed dus medicatie niet in bloed vb in
spieren of vet
o Oplaaddosis: bepaalt hoeveel je moet geven om na 1 dosis een bepaalde concentratie te
halen
Metabolisme
o Omzetting
o Fase 1 molecuul wordt veranderd ( CYP enzymen)
o Fase 2 molecuul wordt gebonden
o Door CYP enzymen in de lever
o CYP enzymen zetten de medicatie om in metabolieten
o First-pass effect: grote hoeveelheid van de medicatie wordt omgezet in metabolieten
o Overschot= biologische beschikbaarheid
o Inductoren ( verlaagde plasmaconcentratie, sneller uit lichaam en inhibitoren ( verhoogde
plasmaconcentratie, langer in lichaam)
Eliminatie
o Klaring: hoeveelheid plasma die per tijdseenheid schoongemaakt wordt
o First order: de grootste hoeveelheid van GM wordt uit het lichaam gescheiden
o Zero order: constante eliminatie vb 1000mg-> 800mg-> 600mg
o Duur: afh van halfwaardetijd
o Door de nieren/ galblaas
Arteria renalis ( debiet/bloodflow 120ml/min voor beide nieren) komt uit de aorta
Uit vena renalis naar vena cava inferior
Via glomerus gefilterd en gaat uit plassen
3
, o Nierfunctieverlies
Vermindering van de glomulaire filtratie
Klaring van het door de nier uitscheiden geneesmiddel neemt parallel en met
dezelfde factor af als de GFR
Belangrijk als GM > 50% geklaard door de niet, smalle therapeutische index, GM zelf
nerotoxisch dosis aanpassen
Dosering
o Middel niet eeuwig in lichaam
o GM een bepaalde concentratie bereiken om te werken in het lichaam
o Steady state= constante concentratie voor goede werkzaamheid van GM
FARMACODYNAMIEK
Wat doet het geneesmiddel met het lichaam
Voor elk middel verschillend
Basisprincipes en bijwerkingen
o Receptoren: vb adrenaline zorgt voor stimuleren sympathisch zenuwstelsel (agonist) of Gm
blokkeren de receptoren ( antagonist)
Op het celmembraan zijn er toegangspoorten (receptoren) waarop de medicatie kan
binden
Vb hart, alfa 1: adrenaline bindt aan een receptor sneller kloppen ( agonist)
Vb hart clonidine bindt aan alfareceptor trager kloppen ( antagonist)
Vb hart bètablokker (bisoprolol) bindt aan een andere receptor trager kloppen
Effect toeneemt = agonist
Effect vermindert = antagonist
Gelijktijdig toedienen van agonist en antagonist competitie tussen de 2 afh van de
gevoeligheid van de receptor en de medicatie
o Ionenkanalen vb Na en K kanaal
o Enzymen: remmen, blokkeren of stimuleren
o Transporteiwitten: stoffen niet naar intracellulair naar extracellulair kunnen getransporteerd
worden
o Overige diuretica: osmose, AB direct toxisch effect
o Bijwerkingen
Effect niet beperkt tot die cel/weefsel ook andere receptoren/ionenkanelen, worden
belemmerd = lage specificiteit
Giftig voor weefsel vb chemo
Te sterke werking vb laxeermiddel zorgt voor diarree
Overdosering
Allergie
Effect in functie van de concentratie
Vb valium diepte van sedatie
Slaap
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ChloéG. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €15,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.