Inleiding psychodiagnostiek - Blokwijzer
DEEL I De psychologische test als wetenschappelijk meetinstrument
De psychologische bril visualiseert de 3 leerlijnen
waaruit de opleiding Bachelor in de Toegepaste
Psychologie opgebouwd is.
Leerlijn 1: Professionele basishouding = montuur
De montuur van de psychologische bril is
het dragend kader waarbinnen de andere twee
leerlijnen tot uiting kunnen komen. Deze vormt
het fundament van het professioneel handelen
van de psychologisch consulent. De montuur
vormt de noodzakelijke basis waarop de
2de (handelingsgerichte diagnostiek) en
3de (psychologische dienstverlening)
leerlijn geënt zijn.
Met de eerste leerlijn (professionele grondhouding) als fundament focust de tweede leerlijn op de onderzoeks-
competenties van een psychologisch consulent en dit zowel in de context van een psychodiagnostisch proces als in de
context van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.
Vertrekkend vanuit de eerste leerlijn (professionele grondhouding) en in nauwe interactie met de tweede
leerlijn (gesymboliseerd door de ‘brug’ van de bril), bouwen we de derde leerlijn rond psychologische dienstverlening uit,
weerspiegeld in het dynamisch model van counseling (ontwerp opleiding BaTP) dat zowel in preventieve als in curatieve
context toegepast kan worden.
Psychodiagnostiek = op een wetenschappelijke manier, kijken naar het gedrag v/e persoon en zijn omgeving
en daar een definitie op plakken
Iemand zijn gedrag inschatten: subjectief? oordeelsfouten maken?
evidence-based aan de slag gaan (op wettenschappelijk manier uitspraken doen)
= bewijzen verzamelen uit kwalitatief en kwantitatief OZ om beoordeling van individu en zijn context in zo
wetenschappelijk mogelijk manier weer te geven
Bv. Flair: niet psychologisch, wetenschappelijk onderbouwd
Hoofdstuk 1: Wat is een psychologische test?
Psychologische test = een beoordelingsprocedure van 1 of meerdere psychologische eigenschappen om een
psychometrisch onderbouwde maat te verschaffen.
1. Een test is een beoordelingsprocedure
In kaart brengen van menselijke eigenschappen
Wat mensen KUNNEN (prestaties)
Hoe mensen ZIJN (gedragswijze)
Kan soms samenvallen
bv. WISC-V: je kijkt nt enkel nr prestaties maar ook zijn gedrag
Op zoek naar verschillen
Tussen mensen: inter-individueel
bv. selectieprocedure: je gaat bepaalde testen doen bij bepaalde job beste kandidaat uitnemen
Binnen eenzelfde persoon: intra-individueel
bv. training bij persoon: na x weken is gedrag van persoon veel beter, dus verschil binnen persoon zelf
(verleden – toekomst) (is vooral bij persoonlijkheid, emoties …)
1
, 2. Een test registreert psychologische eigenschappen
2.1 Wat zijn psychologische eigenschappen?
We zijn geïnteresseerd in hun onderlinge prestaties en hun gedragswijze.
Toestanden (states) = eigenschappen die veranderen doorheen de tijd (bv. emotionele toestand)
Trekken (traits) = eigenschappen die +/- stabiel blijven doorheen de tijd (bv. persoonlijkheid [The Big 5])
The Big 5: persoonlijkheidsclassificatie systeem gebaseerd op 5 categorieën
Test afnemen bij persoon en opnieuw binnen x tijd: zelfde resultaat
Openheid: interesse voor nieuwe ervaringen. Staat in verband met
eigenschappen zoals intellectuele nieuwsgierigheid, creativiteit en
gevatheid.
Nauwgezetheid: doelgericht en planmatig. Daaronder vallen
eigenschappen zoals ordelijk, gewetensvol en efficiënt.
Extraversie: gericht op de buitenwereld. Bevat eigenschappen
zoals spontaan, levendig en energiek.
Vriendelijkheid: meevoelend en coöperatief ingesteld. Verwijst
naar kenmerken zoals vertrouwend, inschikkelijk en begripvol.
Emotionele stabiliteit (soms ook aangeduid met zijn tegenpool
Neuroticisme): evenwichtig en beheerst. Verwijst naar
eigenschappen zoals rustig, onbewogen en zelfzeker.
Afleiden van hypothetische constructen in de psychodiagnostiek:
Wetenschappelijk onderbouwd
Uit betrouwbare waarnemingen
Volgens strikte regels
De psychologische eigenschappen zijn niet waarneembaar
het zijn hypothetische constructen die we vormen
Operationalisering = iets wat we niet kunnen zien, gaan we zichtbaar maken en meten (op wetenschappelijke
manier).
= meetbaar maken
HOGE VALIDITEIT nodig ! (meten met gepaste meetinstrument)
2.2 Psychologische eigenschappen moeten geoperationaliseerd worden
Empirische Bv. Noor stelt meer vragen in de les dan Jantien.
vaststelling
Bv. Is Noor intelligenter dan Jantien?
Hypothetisch Bv. Noor is meer gemotiveerd?
construct Bv. Noor is meer geïnteresseerd?
Bv. Is Noor intelligenter dan Jantien? Elk leggen eenzelfde intelligentietest af.
Ik kan de hypothese weerhouden adhv de score
VALIDITEIT !!! (meet het wat je wilt weten?)
Empirische vaststelling: gegevens rechtstreeks vanuit zichtbaar gedrag
2
Hypothetische construct: gegevens onrechtstreeks afgeleid vanuit zichtbare gedrag
, 3. Een test levert een psychometrisch onderbouwd meetresultaat op
3.1 De 5 psychometrische kwaliteiten
Bv. Ik wil het gewicht (G) weten van mijn koffietas.
Adhv weegschaal (validiteit) kan ik G weten.
Vandaag meet ik deze en morgen opnieuw, resultaat is hetzelfde (betrouwbaarheid).
We hebben terminologie nodig zodanig dat we elkaar begrijpen (normering: wij begrijpen elkaar omdat we weten
dat G de norm is van een massa, er is een consensus).
De weegschaal, hoe ziet deze eruit, het werkt, we gebruiken het op dezelfde manier. We hebben geen handleiding
nodig om dit te kunnen gebruiken (standaardisatie: alles moet op zelfde manier gebeuren [dus soms instructies
nodig]).
Als ik v/d weegschaal aflees dat deze tas 300 G weegt, dan moet mijn buur hetzelfde kunnen aflezen
(objectiviteit). (er kunnen fouten hier gebeuren bv. mijn buur heeft zijn bril niet aan …)
Betrouwbaarheid, validiteit en normering zijn de 3 basisvoorwaarden waaraan een goed instrument moet
voldoen.
Betrouwbaarheid De herhaalbaarheid v/h Betrekking op meetinstrument zelf
(Zie H6) meetresultaat.
Validiteit = geldigheid v/d test Betrekking op meetinstrument zelf
Geeft aan in welke mate een test
meet wat hij zou moeten meten.
Normering De aanwezigheid v/e zinvolle Betrekking op meetinstrument zelf
(zie H5) vergelijkingsbasis
Bv. de testresultaten v/e grote
groep leeftijdgenoten: adhv de
scores van die groep kan een
individuele score worden
vergeleken, waardoor hij een
waarde toegemeten krijgt
Standaardisatie De mate waarin er voor de Betrekking op hoe
testprocedure strike richtlijnen meetinstrument wordt gebruikt en
aanwezig zijn zodat elk individu in staat in dienste van
dezelfde en meest optimale betrouwbaarheid
omstandigheden kan worden
getest.
Objectiviteit Het moet duidelijk zijn hoe de Betrekking op hoe
antwoorden op een test in meetinstrument wordt gebruikt en
testscores kunnen worden staat in dienste van
omgezet, die bovendien ook door betrouwbaarheid
iedereen eenduidig te
interpreteren en te
implementeren zijn.
De validiteit wordt begrensd door de betrouwbaarheid. Een valide maar niet-betrouwbare test bestaat niet!
Een goede betrouwbaarheid is noodzakelijk maar niet voldoende voor een goede validiteit
validiteit: kan iemand betrouwbaarheid: steeds validiteit en betrouwbaarheid in 1:
goed schieten: deze vast resultaat persoon kan goed schieten en
persoon schiet vaak op schiet steeds opnieuw op zelfde 3
het doel doel
, 3.2 De psychometrische kwaliteiten worden beschreven in een testhandleiding
Elke degelijke test beschikt over een testhandleiding en deze bevat technische informatie die nodig is voor het
correct … (van de test):
Afnemen
Scoren
Verwerken
Interpreteren
Een testhandleiding bevat 8 belangrijke elementen:
Elementen Uitleg
Beschrijving v/d wetenschappelijke achtergrond
Wetenschappelijke achtergrond
waarop test is gebaseerd
Hoe is de constructie v/d test tot stand gekomen
Testconstructie
(hoe werden de vragen opgesteld …)
De test bestaat uit 1 of meer schalen die elk 1
Scoringsprocedure
psychologische eigenschap meten
De manier waarop de test moet worden afgenomen
Standaardisatie
en verwerkt worden is gestandaardiseerd
Normscores Er is informatie over de normscores v/d test
Betrouwbaarheid Er is informatie over de betrouwbaarheid v/d test
Validiteit Er is informatie over de validiteit v/d test
Er is duidelijke informatie over hoe de resultaten
Interpretatie van de testscores
geïnterpreteerd moeten worden
4. Andere kenmerken van een test
Reikwijdte
Aanvaardbaarheid
Onpartijdigheid
Praktische aspecten
4.1 Reikwijdte
Het gaat hier om het domein dat de test in kaart brengt en om de diversiteit aan mensen bij wie hij gebruikt
kan worden.
Domein:
= geheel aan psychologische eigenschappen dat door de test gedekt wordt
Hoe meer subtests een test bevat, hoe meer eigenschappen hij kan meten
Bv. aandacht en geheugen, korte en lange termijn geheugen …
Bv. intelligentietest
Diversiteit aan mensen:
= Waarvoor is de test genormeerd?
Bv. adolescenten en volwassenen
Bv. intelligentietest met breed spectrum van opdrachten en beschikt over normen voor kinderen en
4
jongeren met uiteenlopende begaafdheidsniveaus grote reikwijdte
, 4.2 Aanvaardbaarheid
= in hoeverre vindt de cliënt/testkandidaat de test acceptabel?
Hangt samen met welke indruk deze test oproept, wat je denkt dat de test zal lijken te meten
= indruksvaliditeit (face validity)
Soms kunnen testresultaten beïnvloedt worden door de face validity. Soms is het belangrijk dat mensen op
voorhand niet weten wat de bedoeling v/d test is!
Faking good
= cliënt doet zich anders/beter voor dan in werkelijkheid
Bv. depressie: je krijgt vragenlijst die dit duidelijk zal bevragen maar je wilt dit niet laten tonen je
kan de resultaten dus bewust beïnvloeden
Faking bad (malingering)
= cliënt doet zich slechter voor dan in werkelijkheid
Bv. met opzet minder goed presteren omdat je het nodig hebt
4.3 Onpartijdigheid
Faire diagnostiek (test fairness)
Een test is partijdig wanneer bepaalde groepen mensen (gender, etniciteit …) systematisch anders presteren
hoewel het achterliggende niveau hetzelfde is.
bias of vertekening
Door:
Mindere vertrouwdheid met de testsituatie
Bv. kind van Syrië, intelligentietest: dit kind spreekt ander taal, ander cultuur, kent dit allemaal niet en
heeft dit nog nooit meegemaakt …
Geen adequate normen!
Is dit geschikt voor mijn onderzochte(n), wat zijn de bestaande normen?
Item- of vraagpartijdigheid
Vertekening in manier waarop vragen worden gesteld – weten ze wat de vraag / het gevraagde is?
Bv. Wat is Kerstmis: niet iedereen kent Kerstmis …
Partijdigheid = discriminatie
4.4 Praktische aspecten
Afweging maken tussen de kosten en baten
Een test (en alles omtrent [formulieren, materiaal, trainingen …]) zijn duur.
bv. WISC-V-NL (volledig set) € 2500,00
Tegenover kosten, heel wat baten.
op korte tijd, veel informatie.
5
,Hoofdstuk 2: Korte geschiedenis van het psychologisch testen
1. De vroege voorlopers
1.1 De eerste sporen
China (2000 v.C.): 3-jaarlijs vorderingstoets voor dienaren v/d keizer
Oude Testament: selectie van legerrekruten a.d.h.v. opdrachten
Middeleeuwen: formeel karakter van examens aan universiteiten van Leuven en Bologna
1.2 Fysiognomie en frenologie
Fysiognomie = gelaatsanalyse
= leer die intellectuele of
karaktereigenschappen afleidt uit iemands
fysiek voorkomen en omgekeerd.
Dit was heel bekend en begon al van 300
v.C. (Aristoteles) tot maar liefst de 19e
eeuw!
Frenologie = schedelleer
Vloeit voor uit kritiek op fysiognomie.
= verschillende psychologische vermogens zijn gelokaliseerd in bepaalde hersengebieden en
kunnen achterhaald worden door schedel-OZ (cranioscopie)
2. Een aarzelende start
2.1 Francis Galton
All-round wetenschapper op 3 gebieden:
Antropometrie ‘metingen v/d mens’
o Lichaamlengte, gewicht, zintuigen, snelheid, nauwkeurigheid …
Erfelijkheid
o Zijn oom Charles Darwin navolgen : sociaal darwinisme
Niet alleen erfelijkheid van fysieke kernmerken, maar ook
mentale eigenschappen (intelligentie)
Niet op verschillen binnen soort, maar op verschillen tussen
groepen mensen (sociale klasse, etniciteit …)
o Van daaruit eugenetica
= ‘goede afstamming’
Doel: verbetering van menselijk ras
Statistiek
o Eerste aanzet voor correlatie en regressie
2.2 James McKeen Cattell
Doctoraatsstudent Wundt
focus op individuele verschillen
1890: Mental Tests and Measurements
Sterke handdruk
Gewichtsdifferentiatie
Tijd inschatten
Herhalen van letters en cijfers
maar zwakke correlaties met examenresultaten (van universiteit in Amerika)
6
, 3. De eerste echte intelligentietest
3.1 Een Europese uitvinding
Alfred Binet en Théodore Simon (FR)
1) Leerplicht in Frankrijk (1882)
2) Vraag van Ministerie van Nationale Opvoeding: medisch & pedagogisch OZ om te bepalen welke
kinderen meer baat zouden hebben bij een doorverwijzing naar een meer gespecialiseerd soort
onderwijs Binet passend instrument ontwerpen (1904)
3) = Binet-Simon-test (1911)
Binet-Simon-test:
Reeks opdrachtjes, geordend volgens leeftijd (opklimmende moeilijkheidsgraad)
Berekenen v/e verstandelijk niveau (VN)
VN verwijst naar het soort vragen dat het kind kan oplossen
o Kind (8j) dat enkel opdrachtjes van 6j kan scoort onder zijn niveau
o Kind (6j) dat ook opdrachtjes van 8j kan scoort boven zijn niveau
VN is geen exact getal, wel kwalitatieve beschrijving!
Toch werd verstandelijk ‘niveau’ (VN) al meer gebruikt al verstandelijke ‘leeftijd’ (VL)
Maar Wilhelm Stern lanceerde het idee om de VL om te zetten in IQ (intelligentiequotiënt)
[ NA DOOD VAN BINET !]
IQ = VL x 100 KL = kalenderleeftijd
KL
Voordeel: geeft een beter zicht op iemands positie binnen de groep
3.2 De Amerikaanse heroriëntering
Aanpassing en verspreiding door aanhangers van eugenetica.
Henry Goddard (VS): Amerikaanse vertaling
Lewis Terman (VS): grondige aanpassing tot de Stanford-Binet-test
Tests werden o.a. ingezet in selectie van immigranten, verplichte sterilisatie … in de VS
(19e eeuw)
Maar door Franse normen: anderstalige migranten scoren slecht
4. De verdere evolutie
4.1 Van individuele naar collectieve tests
WO I snelle rekrutering nodig voor het leger
groep van 7 psychologen snelle en geschikte test ontwerpen
Army Alfa: 8 subtest met meerkeuze-items
Army Bèta: voor niet-Engelstaligen + ondersteuning van instructies
BASIS voor testen die vandaag nog worden gebruikt!
bv. Raven Progressive Matrices (Raven PM)
4.2 Nieuwe verwerkingswijzen in het intelligentieonderzoek
4.2.1 Correlaties en factoranalyse
Mogelijkheid om correlaties te berekenen (= mate waarin uiteenlopende eigenschappen
met elkaar in verband staan) Karl Pearson
7
, Pearson-correlatiecoëfficiënt: hoe groot is de samenhang tussen verschillende eigenschappen
onoverzichtelijke hvh cijfermateriaal …
= factor-analyse (= uitzoeken welke dieperliggende eigenschappen / factoren de gemeenschappelijkheid van
die onderling correlerende eigenschappen het best kunnen verklaren)
Dus hogere positieve correlaties wijzen op een onderliggende gemeenschappelijkheid: J-J, F-F …
Wat ligt er aan de basis v/d overeenkomsten? Welke onderliggende eigenschap is vereist? = ‘Factor’
= inhoudelijke betekenis aan een factor verlenen
(correlatiematrix)
Test 1 Test 2 Test 3 Test 4 Test 5 Test 6 Test 7 Test 8
Test 1 -- 0.53 0.17 0.62 0.06 0.21 0.11 0.81
Test 2 -- 0.07 0.31 0.18 0.04 0.10 0.65
Test 3 -- 0.06 0.47 0.12 0.05 0.13
Test 4 -- 0.03 0.14 0.09 0.76
Test 5 -- 0.11 0.13 0.19
Test 6 -- 0.83 0.21
Test 7 -- 0.12
Test 8 --
Deze tabel levert bv. 3 factoren op:
1. Met hoge lading op tests 1, 2, 4 en 8
2. Met hoge lading op tests 6 en 7
3. Met hoge lading op tests 3 en 5
4.2.2 Het meten van deelvaardigheden
Charles Spearman (1927)
Hij gebruikte deze factor-analyse al lang en had een 2-factorentheorie:
G-factor: algemene intelligentie
Alle testonderdelen correleren onderling positief
S-factoren: specifieke vaardigheden
Alle testonderdelen correleren niet perfect; elke test meet dus ook iets specifieks
Raymond Catell
Algemene intelligentie bestaat uit 2 componenten:
Gf (vloeiende intelligentie)
o De mogelijkheid om nieuwe problemen op te lossen zonder voorkennis
o Bv. Raven’s Progressive Matrices
Gc (gekristalliseerde intelligentie)
o Het geheel aan verworven kennis en vaardigheden die kunnen ingezet worden
bij het oplossen van problemen
o Bv. Waarvoor dient een postzegel?
John Horn (1966)
Naast Gf en Gc kunnen er nog meer basisfactoren onderscheiden worden.
Bv. omvang van KTG, werking LTG, efficiëntie waarmee visuele en auditieve
info kan worden verwerkt …
8