1. Introductie 4
Definitie 4
Basisthema’s 5
2. Theoretische kaders 5
3. Prenatale periode 9
Gedragsgenetica 9
G-O/GxO 10
Risicofactoren voor ontwikkeling 10
4. Geboorte (0-18m) 11
Geboortezorg 11
Geboortegewicht 12
Eerste maanden 13
Capaciteiten 14
5. Peutertijd (18m-3j) 15
Fysieke ontwikkeling in de peutertijd 15
Lichamelijke groei 15
Motorische ontwikkeling 16
Voeding 16
Sensorische ontwikkeling 17
Cognitieve ontwikkeling van de peuter 19
Piaget: sensori-motorische fase (0-2j) 19
Informatieverwerking 20
Geheugen 20
Intelligentie 21
Taal 22
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling van de peuter 23
Emoties 23
Social referencing 24
Het ik 24
Theory of mind 24
Hechting 25
Persoonlijkheid/temperament 26
6. Kleutertijd (2,5-6j) 27
Fysieke ontwikkeling in de kleutertijd (2,5-6) 27
Gezondheid 28
De hersenen 28
Motorische vaardigheden 29
Zindelijkheidstraining 29
Cognitieve ontwikkeling in de kleutertijd 30
Piaget: Pre-operationele fase (2-7j) 30
Socio-culturele theorie Vygotsky 31
Taal 31
Leren door media 32
Persoonlijke ontwikkeling van de kleuter 33
Bewustzijn 33
Identiteit 33
Sociale ontwikkeling van de kleuter 35
Vriendschappen 35
Het belang van spel 35
Opvoeding 36
Mishandeling 38
1
, Ontwikkelen van moraliteit 41
Agressie 41
7. Kindertijd (6-12j) 43
Fysieke ontwikkeling in de kindertijd 43
Groei 43
Voeding 43
Motorische ontwikkeling 44
Mentaal welzijn 44
Cognitieve ontwikkeling in de kindertijd 46
Piaget: Concreet Operationeel (7-11j) 46
Informatieverwerking 46
Sociaal-cultureel 47
Taal 47
Intelligentie 48
Sociale en persoonlijke ontwikkeling in de kindertijd 50
50
Zelfbeeld 50
Zelfvertrouwen 51
Moraliteit 52
Vriendschappen 53
(cyber)pesten 53
School 55
8. Adolescentie (12j-18j) 55
Fysieke ontwikkeling in de adolescentie 55
(Vroege/late) puberteit 55
Invloed mentaal welzijn 56
Eetstoornissen 56
Cognitieve ontwikkeling in de adolescentie 57
Piaget: Formeel operationele fase (11j en ouder) 57
Informatieverwerking 58
Egocentrisme 58
Schoolprestaties 59
Digitale media 59
Mentaal welzijn 60
Persoonlijkheidsontwikkeling in de adolescentie 62
Zelfbeeld 62
Zelfvertrouwen 63
Identiteit 63
Acculturatie 64
Sociale ontwikkeling in de adolescentie 65
Adolescenten en ouders 65
Peeromgeving 66
(Evolutie) probleemgedrag 67
9. Emerging adulthood (18j-25j) 69
Maatschappelijke visie 69
Theoretische achtergrond 70
Emerging adulthood: 5 karakteristieken 70
4 profielen 73
10. Vroege volwassenheid 73
Fysieke ontwikkeling in de vroege volwassenheid 74
Cognitieve ontwikkeling in de vroege volwassenheid 75
Sociale ontwikkeling in de vroege volwassenheid 76
Persoonlijkheidsontwikkeling in de vroege volwassenheid 77
2
,11. Midden volwassenheid 78
Fysieke ontwikkeling in de midden volwassenheid 78
Beweging 78
Zintuigen 78
Seksuele ontwikkeling 78
Cognitieve ontwikkeling in de midden volwassenheid 79
Intelligentie 79
Persoonlijkheidsontwikkeling in de midden volwassenheid 79
Sociale ontwikkeling in de midden volwassenheid 80
12. Late volwassenheid 81
Theorieën van veroudering 81
Levensverwachting 81
Bevolkingssamenstelling 82
Fysieke ontwikkeling in de late volwassenheid 82
Afname fysieke capaciteiten 82
Cognitieve ontwikkeling in de late volwassenheid 82
Intelligentie 82
Geheugen 83
Persoonlijkheidsontwikkeling in de late volwassenheid 83
Sociale ontwikkeling in de late volwassenheid 84
Pensionering 84
Overlijden partner 84
13. Dood 85
Dood in verschillende contexten 85
5 stappen richting dood 85
Eigen keuzes 85
3
,1. Introductie
Definitie
Ontwikkelingspsychologie
Is de wetenschappelijke studie van de veranderingsprocessen en stabiliteit bij (een) individu(en)
vanaf de conceptie tot aan de dood op verschillende domeinen in wisselwerking met de omgeving
- Wetenschappelijke studie
▪ Stellen van vragen
▪ Verklaring formuleren
▪ Onderzoek voeren dat ofwel de verklaring steunt ofwel verwerpt
▪ Twee populaire types van onderzoek
▪ Correlationeel: verband
▪ vb. Correlatie tussen het kijken van gewelddadige programma’s en
aggressie
▪ Experimenteel: causaal
▪ vb. Nature versus nurture
▪ Meerlingen bij verschillende adoptiegezinnen plaatsen
▪ Three identical strangers (documentaire)
! Stilstaan bij ethiek (vb. Een controle groep geen zorg verlenen)
- Van conceptie tot dood
▪ Verschillende levensfases
▪ Niet strikt gedefinieerd
▪ Culturele invloeden
▪ vb. Overgangsrite naar
volwassenheid, formele
educatie
▪ Sociologische invloeden
▪ vb. Meer instroom hoger
onderwijs, economische
situatie
- Op verschillende domeinen
▪ fysiek – cognitief – socio-emotioneel
- In wisselwerking met de omgeving
▪ Zie verder nature-nurture, bio-ecologisch model (Urie
Bronfenbrenner), …
4
, Basisthema’s
Continu of discontinu?
- continu: graduele toename van een zelfde soort vaardigheid –
kwantitatieve verandering – alles elke dag een beetje beter
- discontinu: verschillende stadia met verschillende specifieke
kenmerken – kwalitatieve verandering
Universeel of individueel?
- universeel: kritieke/gevoelige perioden
▪ Iedereen neemt dezelfde stappen op ongeveer dezelfde moment
▪ Eén bepaald moment is uitermate geschikt voor het leren van een vaardigheid
▪ vb. Taal in de periode tussen 0 en 6/7 jaar
- individueel: verschillende contexten
▪ Individuele paden van ontwikkeling met gemeenschappelijke trends
➔ In feite: beiden bepalen de ontwikkeling
Nature-Nurture debat
- Nature
▪ Aangeboren, biologische predisposities, gebaseerd op genetische overdracht
- Nurture
▪ Fysische en sociale wereld
➔ Nature EN Nurture bepalen levensloop !
2. Theoretische kaders
Psychoanalytische theorie - Sigmund Freud (1856-1939)
Onderbewustzijn heeft grote invloed persoonlijkheid en gedrag
- Freudiaanse verspreking
Bv “Ik wil iedereen graag welkom heten en verklaar bij deze de vergadering dan ook
gesloten…’
• Biologische driften zijn basis van psychisch leven (lustprincipe); eros en thanatos
Es (id)
• Onbewust, vanaf geboorte
• Bewust, rationeel deel van de psyche (realiteitsprincipe)
Ich (ego) • Ontstaat vroeg in babytijd
• Kanaliseert impulsen van het Es
Über-Ich • Het geweten
(super-ego) • Ontwikkelt tussen 3 en 6 jaar, door interacties met ouders
Psychoseksuele ontwikkeling 0-1 jaar Orale fase
- Als er te weinig/veel bevrediging is tijdens een bepaalde fase 1-3 jaar Anale fase
–> fixatie
vb. Te weinig/veel bevrediging tijdens orale fase 3-6 jaar Fallisch
–> roken op latere leeftijd 6-11 jaar Latentie
vb. anale fase -> pietje precies zijn
12-… Genitaal
vb. fallische fase -> oedipus complex
! Wat na 12j? daar spreekt Freud niet over, ookal zijn daar ook nog veel andere evoluties...
We zien nu dat de Psychoanalytische theorie in de basis eigenlijk niet klopt
5
,Psychosociale theorie - Erik Erikson (1902-1994)
Nadruk op sociale interactie
- Samenleving en cultuur beïnvloeden ons
Verdere ontwikkeling na de adolescentie Basis Baby Identiteit vs. Adolescentie
- ! Itt. psychoanalytische theorie vertrouwen/ 0–1 jaar identiteits- 12-18 jaar
8 ontwikkelingstaken wantrouwen verwarring
- 8 ‘conflicten’ die opgelost moeten Autonomie vs Peuter Intimiteit vs. Jonge
worden, je hele leven lang schaamte en 1–3 jaar isolement volwassenheid
- Worden nooit volledig opgelost/vervuld twijfel 18-30 jaar
Initiatief vs. Kleuter Scheppend Volwassenheid
schuld 3–6 jaar vs. stagnatie 30-60 jaar
Vlijt vs. Kind Ik-integriteit Ouderdom
minderwaar- 6-11 jaar vs. wanhoop 60+
digheid
Behaviorisme - John Watson (1878-1958)
Inspiratie bij Pavlov(‘s hond) (klassieke conditionering)
= ontwikkeling kan begrepen worden in termen van observeerbaar gedrag en externe stimuli die dit
gedrag uitlokken
- Geen levensfases
- Kwantitatieve ontwikkeling, gedrag wordt gevormd door interacties
vb. Little albert experiment
▪ Klassieke conditionering
▪ Eerder reacties uitlokken, verklaart geen actief gedrag
▪ Automatisch gedrag (stimulus wordt gekoppeld aan reactie)
▪ Operante conditionering
▪ B.F. skinner
▪ Gedrag aanleren door straf en beloning
▪ Individu nog steeds passief
▪ Stimulus → gedrag
▪ Gedrag dat aangeleerd is, kan ook afgeleerd worden
▪ Basis voor gedragsmodificatie
Sociaal-cognitieve leertheorie - Albert Bandura (1925-2021)
Leren is gevolg van observatie → ‘modelling’
- Niet trial and error, is niet nodig om gevolgen van acties te ervaren
- Geen externe stimulus nodig die zorgt voor bekrachtiging (! itt. behaviorisme)
Gedrag
- Observatie → herinneren gedrag → accuraat herhalen van gedrag → motivatie om gedrag
te stellen
Sociaal
- Leren van anderen (vb. iedereen weet dat bliksem gevaarlijk is ookal zijn we niet allemaal al
eens neergebliksemd) (vb. the monkey stepladder experiment)
Cognitief
- Cognitieve vaardigheden vereist; actievere rol van individu (! itt. behaviorisme)
6
,Cognitieve leertheorie - Jean Piaget 1896 - 1980)
Vier universele fases van cognitieve ontwikkeling
- Kwantitatieve ontwikkeling
- Kwalitatieve ontwikkeling
Overgang is gevolg van maturatie EN relevante ervaring
Schema’s als centraal concept
- Mentale patronen de omgeving te begrijpen
- Obv eerdere ervaringen
▪ Assimilatie = begrijpen van een ervaring obv bestaande schema’s
▪ Accommodatie = aanpassen van schema’s obv nieuwe informatie
Coördinatie van zintuigen doormiddel van motorische responsen. Sensorische
Sensori-motorisch
nieuwsgierigheid; Taal gebruikt om te vragen en categoriseren. Object permanentie wordt
0–2 jaar
ontwikkeld
Pre-operationeel Symbolisch denken; Correct taalgebruik om concepten te benoemen; Verbeelding en intuïtie
2–7 jaar sterk aanwezig, maar abstract denken blijft moeilijk; Conservatie wordt ontwikkeld
Concreet Operationeel Concepten worden begrepen in concrete situaties; Tijd, ruimte en hoeveelheden worden
7–11 jaar begrepen en toegepast, maar niet als afzonderlijke abstracte concepten
Theoretisch, hypothetisch, voorwaardelijk denken; Mogelijkheid tot abstract en logisch
Formeel Operationeel
redeneren; Plannen wordt mogelijk (strategie); Concepten kunnen getransfereerd worden
11 jaar en ouder
naar andere contexten
Humanistisch perspectief - Carl Rogers (1902-1987)
Stelt unieke menselijke kwaliteiten centraal
- Niet het onderbewustzijn ( itt. psycho analyse)
- Niet de omgeving ( itt. behaviorisme; itt. sociaal cognitief leren)
- Niet rationeel cognitieve processen ( itt. cognitieve theorie)
Vrije wil staat centraal
Self-actualization is doel in het leven (Piramide van Maslow)
- Toestand van ‘zelf vervulling’ door het optimaal benutten van
het eigen potentieel
- Zelfontplooiing = doel
- Omgeving heeft een rol, maar staat niet centraal
Contextueel perspectief - Urie Bronfenbrenner (1917-2005)
Bio-ecologisch model:
Microsysteem: Bidirectionele interacties van kind met onmiddellijke omgeving
Mesosysteem: Relaties tussen microsystemen (thuis, school, buurt)
Exosysteem: Sociale settings waartoe kind zelf niet behoort (werksituatie ouders)
Macrosysteem: Culturele waarden, wetten, gebruiken
Chronosysteem: Dynamische, steeds veranderende aard van omgeving
Het leven = product van vele ervaringen en invloeden van de omgeving
7
,Socioculturele theorie - Lev Vygotsky (1896-1934)
Ontwikkeling ontstaat door wederkerige interactie tussen kind en omgeving
- Minder belang persoon zelf
- Minder belang biologische factoren
Interactie met ‘meer kundige’ leden van maatschappij
Belang van cultuur
- Overdracht cultuur naar nieuwe generatie, tradities
Evolutionaire psychologie - Konrad Lorenz (1903-1989)
Basis in evolutieleer (Darwin)
Uitbreiding ethologie
- Welke rol speelt onze biologische achtergrond?
Onderzoekt adaptieve waarde van menselijke vaardigheden
Sensitieve periodes
- Optimaal tijdstip voor ontwikkeling van bepaalde capaciteiten
- Individu is speciaal gevoelig voor omgeving
- Capaciteit is later moeilijk te verwerven
- Grenzen zijn minder gedefinieerd dan bij een kritische periode
Deze theorie
bevat zeker
waarheid,
maar het is
niet dé
waarheid. Er
zijn
meerdere
invloeden
dan enkel
evolutie
8
, 3. Prenatale periode
Gedragsgenetica
Vanaf conceptie genetica bepaald
- ‘genetic makeup’
Grote invloed op ontwikkeling
- Zeker niet deterministisch
Gedragsgenetica:
- Bestudeert in welke mate menselijke kenmerken, eigenschappen, vaardigheden,
gedragingen bepaald worden door een combinatie van/verhouding tussen
erfelijkheidsinvloeden en omgevingsinvloeden
- Genen + omgeving (gedeelde omgeving en specifieke omgeving)
- Hernieuwde aandacht: erfelijkheid is belangrijk – omgevingsfactoren bepalen sterk de
effecten van genen
- Nature-Nurture debat
- Types onderzoek
▪ Familieonderzoek
▪ Stamboomonderzoek
▪ Familiaal voorkomen (in vergelijking tot de populatie)
▪ Tweelingenonderzoek
▪ Monozygote tweelingen (identiek – eeneiig)
▪ Dizygote tweelingen (niet-identiek – twee-eiig)
▪ Adoptieonderzoek
▪ Genetisch verwante personen in verschillende milieus
▪ Genetisch verschillende personen in hetzelfde milieu
- Maten van overeenkomst
▪ Heritability (correlatie)coëfficiënten voor continue variabelen
▪ vb. IQ : MZ .86, DZ .60
▪ heritability van .50
▪ Concordantie voor kwalitatieve variabelen (aan- of afwezig): percentage van de
verwanten die beiden het kenmerk hebben
▪ vb. autisme
MZ 65%, DZ 10%
9