NORMALE SPRAAK-EN
TAALONTWIKKELING
Jaar: 2022-2023, semester 1
Studiepunten: 6
Lector:
OLOD: ontwikkelingsdomeinen en ontwikkelingsverloop
Examen:
- Deel 1: normale spraak en taalontwikkeling: 35%
- Deel 2: ontwikkelingspsychologie: 35%
- Deel 3: psychomotoriek: 15%
- Deel 4: schoolse vaardigheden: 15%
Hoofdstuk 1: ontstaanvisies taalontwikkeling
1.1 inleiding
- taal = complex
- moedertaal ontwikkelt snel + start op jonge leeftijd
- een mens kan NIET zonder taal, het heeft taal nodig om te communiceren
1.2 communiceren
- communiceren = uitwisselen van informatie van de ene persoon (=zender) naar de
andere (=ontvanger) met als doel invloed uit te oefenen op de omgeving (carpentier)
o medium voor nodig -> taal
o verbale communicatie
via woorden
o non-verbale communicatie
gebaren, filmpjes, voorwerpen, lichaamshouding, mimiek
lichaamshouding vertelt veel over iemand, maar is niet juist
houding zegt veel over de relatie tss 2 mensen
- taal = medium om te communiceren
- functies van taal
o Info uitwisselen (bv. praten, mensen helpen,…)
o Bevelen geven (bv. de juf vraagt aan de klas om te blijven zitten, stopbord,
politietekens,…)
o Eigen kennis vergroten en kennis van anderen uitdiepen (bv. les volgen, iets
opzoeken, lezen,..)
o Denken -> taal beïnvloedt ook denkprocessen
o Ervaringen wisselen + gedachten
o Gevoelens en wensen uitdrukken (bv. wenen, smileys, de ogen draaien,…)
o Zich verbinden (bv. nieuwe vrienden maken, trouwen,…)
1.3 ontstaanvisies normale ontwikkeling van spraak en taal
Hoe leren kinderen spreken? Hoe leren ze de complexe taalregels?
- Recente visie: kind verwerft taal door interactie van
o aangeboren taalvermogen (= taal wat je bezit, wat je kan)
o taalaanbod vanuit de omgeving (bv. liedjes, verhalen, tv,…)
1.3.1 behavioristische visie
- Oudste verklaring (Skinner)
- Kerngedachte uit de psychologie:
o Gedrag leren we o.b.v. operante conditionering
o Gedrag wordt aangeleerd door stimuli (S) en respons (R)
o Straffen en belonen hebben een invloed op de verbal behavior
- Verklaar zelf brabbelgedrag vanuit deze visie!
, o Brabbelgedrag: toevallige spierbewegingen die leiden tot de productie van geluid
(baby’s hebben van nature een bewegingsdrang (ook met de spieren van
ademhaling en mond-keelkanaal)
o Bv. baby doet uh, ah, dada -> ouders komen kijken -> baby ervaart affectie
Stimulus: zelf klanken maken
Reactie: er komt iemand kijken
Belonen: ik wordt vastgehouden
Operante conditionering -> we gaan nog keer dit geluid maken
- Kritiek: gedrag op proefdieren niet vergelijkbaar met menselijk taalgedrag. Geen
verklaring voor grammaticaliteitsoordeel en creativiteit met de taal
o Grammaticaliteitsoordeel: 2 zinnen aan een kind laten horen -> vertel keer
welke zin juist is en welke fout.
Voelen intuïtief aan wat juist/fout is -> nooit aangeleerd
Niet kunnen vertellen wat precies juist/fout is
o Creativiteit van taal: kinderen zeer creatief met taal
Zelf woorden fabriceren, inventief -> nooit aangeleerd
- Basisidee: belonen voor gewenst gedrag
- Bv. Pavlov = hond -> hond hoort de bel, linkt dit meteen aan eten
1.3.2 Nativistische visie
- Kerngedachte: gemeenschappelijk universeel, aangeboren systeem voor
taalverwerving waardoor kinderen overal ter wereld in staat zijn een taal te leren
- Chomsky
o Grondlegger universele grammatica
Alle talen in de wereld hebben een zelfde onderliggende structuur
TTG = transformationeel generatieve grammatica
o Language Acquisition Device (LAD)
Taal begrijpen en leren (produceren)
Leren van specifieke taaleigenschappen
Aangeboren systeem
Kunnen verschillende talen leren, moedertaal leren door omstandigheden
Basisregels waardoor er een oneindig aantal grammaticaal correcte zinnen zijn:
o Sentence (S) = Noun Phrase (NP) + Verb Phrase (VP)
o Noun Phrase (NP) = (Determiner (Dep) +) aantal Adjective (nA) + Noun (N)
o Verb Phrase (VP) = Verb (V) + Noun Phrase (NP)
o Voor alle symbolen leert het kind woordenlijsten
Oneindig aantal correcte grammaticale zinnen met soms oppervlakkige transformaties
- Kritiek:
o Taal = autonoom proces met nadruk op formele en vormelijke aspect
- Argumenten pro deze visie
o ALLE mensenkinderen starten met dezelfde neurologische uitrusting met
basispakket om ‘’taal’’ te leren
Bestaan fundamentele universele grammaticaregels
o Dankzij de LAD kunnen we uiterst complexe taak, op relatief korte tijd aan
Zorgt ervoor dat een kind geboren wordt met een voorkennis, waardoor
het zijn moedertaal kan leren in een aantal jaren
o Lenneberg en Pinker: alle kinderen volgen een programma bij het leren v/d
moedertaal en doen dit in hetzelfde tijdsschema (Bv. van programma: een-
woordzinnen, dan twee-woordzinnen, dan drie-woordzinnen) (Bv. van
tijdsschema: een-woordzinnen bij 1 jaar, twee-woordzinnen bij 18 maand)
> Biologische verankering bepaalt de taalontwikkeling, niet de
leefomgeving
o Kuhll: bestaan v/e “taalgen” met categoriale perceptie o.b.v. experimenten met
spraakklankcontrasten (zonder dat ze dit geleerd hebben)
, Merk op: bestaan v/e aangeboren universele fonetisch-fonologische
vaardigheid
Zelfs apen kunnen dit
o Studies van wolfskinderen, tweedetaalverwerving en hersenbeschadiging van
jonge kinderen bevestigen bestaan een gevoelige periode voor taalleerprocessen
-> biologisch vastliggend tijdsschema voor ontplooiing van taalgaven
o Optreden van over generalisaties, niet aangeboden vanuit de omgeving
Over generalisatie = kind leert een regel, past dit overal op toe
o Ontstaan van pidgintaal en creolisering
Pidgintaal = taal die gebruikt wordt door een beperkte groep van
mensen (bv. handelaars)
Creolisering = het optreden v/e taalsystematiek in en door een (paar)
generatie(s)
o Bestaan van erfelijke taaldefecten (bv. SLI = specific language impairment)
o Kritiek: taalontwikkeling = autonoom proces, nadruk op het formele/vormelijke
aspect
1.3.3 cognitivistische visie
- piaget
o kritiek op nativistische visie: ze zien taal teveel als autonoom proces dat los
staat van andere aspecten in de ontwikkeling
o vanuit ontwikkelingspsychologie, conceptuele aspect van taal
hoe en in welke volgorde verwerven kinderen de begrippen achter
woorden en zinswendingen, hoe verwerven we kennis
o kerngedachte: “ taalontwikkeling is variant van verstandelijke ontwikkeling”
hoe complexer de begrippen, hoe later ze in de cognitieve ontwikkeling
opduiken
o elk taalaspect heeft zijn cognitieve voorloper
adjectieven: trappen van vergelijking
> eerst: stellende trap (bv. groot)
> dan: vergelijkende trap (bv. groter)
> laatst: overtreffende trap (bv. grootst)
voorzetsels van plaats
> situationele connotatie: rechtstreekse verwijzing naar een punt in
de ruimte
> het kind leert dit eerst
> relationele connotatie: onrechtstreekse verwijzing naar een punt in
de ruimte
> kind moet leren dat er verschillende mogelijkheden zijn
bv. op de speelplaats? Net naast de vuilnisbakken
termen die verwijzen naar dimensies:
> dezelfde betekeniskern waarna er specificaties aan toegevoegd
worden
> bv. groot, lang, breed, ver -> overbereik tot zolang intellectuele
inzicht + passend taallabel niet voorhanden is
> overbereik = kind gaat een woord gebruiken in meerdere
situaties
bv. groot in breedte, groot in lengte -> grote afstand
i.p.v. verre afstand
antoniemen
> negatieve term is ingewikkelder o.w.v. betekenis van positieve term
plus ontkenning (bv. jong en niet oud, groot en niet klein,…)
> bv. klein = niet groot
> bv. letterlijk voor figuurlijke betekenis
, > bv. heden voor verleden (heeft te maken met cognitie -> nu:
kan het kind zien, verleden is al gepasseerd)
het hier en het nu, dan pas het verleden
o taal en cognitie overlappen niet altijd
enkelvouds-en meervoudsregels voor Duits en Engels worden niet
gelijktijdig geleerd:
> o.w.v. hoge grammaticale moeilijkheidsgraad v/h Duits
woordenschat bij tweetaligheid
> fonologische moeilijkheidsgraad bepaalt veelal de woordkeuze
> bv. Engels en Frans -> afhankelijk v/d fonologie v/h woord.
De ene keer gebruikt het kind frans, andere keer Engels ->
bv. spoon makkelijker dan cuillière
1.3.4 interactionistische visie
- grondlegger (bruner) en Vygotsky
- vanuit sociaal, interactionisme, kerngedachte “aangeboren taalaanleg en willen
communiceren’
- sociale omgeving is een sine qua non voor de taalontwikkeling
- Vygotsky
o kind zal eerst tot de communicerende omgeving observeren om dan later de
taalvaardigheid te ontwikkelen
- taalontwikkeling = omzetten van concrete daden naar taaldaden
o = proces waarbij de communicatieve intenties worden gegrammaticaliseerd
- Argumenten pro deze stelling
o Austin: in sociale omgang is er altijd een actor, instrument, voorwerk van actie -
> dus altijd een blauwdruk voor grammatica
o Ontstaan van protoconversaties
Ouder en kind vocaliseren om de beurt, waarbij de ouder zwijgt als het
kind vocaliseert en omgekeerd
‘geen echte’ conversatie -> voorloper van conversatie
Hoofdstuk 2: taalontwikkeling: een multidimensioneel gebeuren
2.1 inleiding
- Taalleren = wisselwerking tss een aangeboren taalvermogen en taalaanbod vanuit de
omgeving
o Externe factoren = kenmerken v/d omgeving (bv. ouders, brussen, juf,…)
Omgeving meer dan ouders v/h kind
≠ tss child directed speech (motherese -> parenthese) en brede
omgevingstaal
> Child directed speech = taal v/d moeder tegen het kind
> Bv. hogere stem, makkelijkere woordenschat,
verkleinwoorden, trager spreken, over articuleren, herhalen
van woorden
> Brede omgevingstaal
> Bv. radio, tv, mama die iets voorleest aan zijn/haar oudere
broer, mama die aan het spreken is tegen papa,…
o Interne factoren = factoren eigen aan het individu
Hangen vast aan de