Dit document bevat de begrippen van HC 1 tm HC 12 van het vak 'Ontwikkeling van persoonlijke relaties' dat gegeven wordt aan Tilburg University als majorvak en als keuzevak.
Doordat in het tentamen ook losse begrippen gevraagd worden leek het me fijn om een overzichtelijke lijst te maken met alle...
HC 1: Introductie en vroege sociale relaties
- Psychoanalytische theorie = de moeder/vader-kind dyade is pas op latere leeftijd van belang en
peerrelaties van baby’s zijn niet belangrijk in de ontwikkeling. Het ID domineert de acties van de
baby, wat zorgt voor emotionele beperkingen
- Evolutionaire theorie = in vergelijking met sociaal-geïsoleerde baby’s had het opgroeien met
leeftijdsgenoten een beschermde functie voor de sociale ontwikkeling van primaten
- Hechtingstheorie = baby’s zijn biologische geprogrammeerd om monotrope hechtingen aan de
primaire verzorgers te vormen
- Sociale leertheorie = imitatie is een belangrijke sociale vaardigheid dat gedurende de eerste
twee jaar ontwikkelt en de interactie met peers van baby’s ondersteunt
- Cognitieve ontwikkelingstheorie = vroege peerrelaties worden beperkt door de cognitieve
beperkingen van jonge kinderen
- Gedrag en genen theorie = de rol van genen en aangeboren temperament wordt steeds
belangrijker, waardoor de invloed van ouders afneemt
- Moderne theorieën = theorieën die stellen dat kinderen biologisch gebouwd zijn om naast hun
primaire verzorgers ook aandacht aan anderen te schenken
- Sociale systemen theorieën = theorieën die benadrukken dat baby’s het vermogen hebben om
betrokken te zijn bij meerdere relaties, de complexe sociale netwerken waar baby’s en hun
familie in zijn ingebed benadrukken en de sociale aard van baby’s benadrukken
- Scrambled faces paradigm = studie met verschillende planjkes waaruit blijkt dat op heel jonge
leeftijd mensen al zijn gericht op objecten die op mensen lijken en kinderen van nature sociale
wezens lijken te zijn
- Contingentie = reacties die voortbouwen op wat de andere persoon heeft gedaan
- Contingente reacties = baby’s zijn zich bewust van andermans acties en zijn in staat hier
voortbouwend op te reageren
- Prosociaal gedrag = vrijwillige acties die bedoeld zijn om een ander individu of een groep
individuen te helpen of ten goede te komen
- affiliatief delen = egoïstisch delen, delen om samen mee te spelen
- Theory of Mind = mate waarin we in staat zijn om ons te verplaatsen in de mindset van anderen,
het kunnen lezen van anderen
- Homofilie principe = voorkeur voor mensen die op jou lijken komt voort uit de infancy
- Triade = de mogelijkheid om te interacteren met meer dan één peer om hetzelfde moment
- Gedeelde aandacht = vermogen om aandacht te coördineren met een ander
- Emotieregulatie = vermogen om je eigen emoties en reacties te reguleren
- Inhibitiecontrole = vermogen om initiële neigingen te inhiberen
- Imitatie = middel voor het aanleren van sociale vaardigheden
- Causaal begrip = besef van oorzaak-gevolg relaties
- Pro-sociale uitwisseling = sociale partners werken samen, delen bronnen, lossen problemen op
en reageren op elkaars emotionele en fysieke behoeftes
- Sociaal conflict = mensen reageren op elkaar gedrag en verdedigen hun eigen territorium
- Episodes van sociale invloed = je leert van je vrienden (peers) en doet ze na
HC 2: Sociale netwerken
- Sociaal netwerk = de mensen met wie iemand contact heeft
- Globaal netwerk = alle sociale relaties bij elkaar
- Persoonlijk netwerk/steunnetwerk = hechte relaties met familie of goede vrienden
- Vriendschapsnetwerk = alle vrienden die je hebt
- Familienetwerk = gezin, opa/oma, oom/tante, partner
- Werk-netwerk = collega’s
- Ego-netwerken = vanuit één perspectief netwerken in kaart brengen en de soort band beschrijven
, - Complete netwerken = verschillende perspectieven gebruiken, gaat over relatiedynamieken
- Sociaal-emotionele selectiviteitstheorie (SST) = theorie die beschrijft hoe sociale doelen, en
daarmee sociale relaties, over de levensloop veranderen doordat het perspectief op de
hoeveelheid tijd dat in het leven nog over is, verschuift
- kennisdoelen = doelen die gericht zijn op een opstapeling van informatie die je voorbereidt
op de toekomst. Hierbij richt men zich op het verbreden van de horizon, kennis vergaren, het
ontmoeten van nieuwe mensen en kansen nemen
- emotieregulatiedoelen = men richt zich op emotionele aspecten van relaties en besteedt
aandacht aan de hechte relaties die de regulatiedoelen tegemoet kunnen komen
- Sociale productiefunctie theorie (SPF) = theorie die stelt dat sociale behoeften universeel zijn.
Iedereen heeft evenveel behoefte aan affectie, gedragsbevestiging en status. De mate waarin
deze behoeftes vervuld moeten worden, verschilt over de levensloop
- Sociale konvooitheorie = theorie die stelt dat levensgebeurtenissen je behoeftes beïnvloeden,
niet je leeftijd. Mensen behouden een sociaal netwerk die hen als een konvooi door het leven
begeleidt
- Normatieve gebeurtenissen = gebeurtenissen die voor de meeste mensen plaatsvinden in een
bepaalde periode van het leven
- Non-normatieve gebeurtenissen = gebeurtenissen die op elke leeftijd kunnen gebeuren en niet
bij iedereen plaatsvinden
- Social comparison theory = koppels die kinderen krijgen vergelijken hun attitudes en waardes
over kinderen en opvoeding met die van vrienden
- The well-being paradox = ondanks dat met leeftijd de gezondheid achteruitgaat, rapporteren
ouderen vaker een grotere levenstevredenheid dan jongere volwassenen
- Relatie regulatie = hoe je met een relatie omgaat
- Sociaal inputmodel = sociale partners reageren op elkaar en proberen elkaars emoties te
reguleren via uitdrukkingen
- Strength and vulnerability integration model (SAVI) = wanneer oudere mensen niet in staat zijn
om distressing situaties te vermijden/verminderen, hebben zij een grotere kans om opwinding
te ervaren die hun fysieke en emotionele gezondheid schaadt
HC 3: Ouder-kind relatie en opvoeding
- Typologische aanpak = er zijn vier soorten opvoedingsstijlen, ingedeeld over de dimensies
responsiviteit en controle
- Responsiviteit = warmte, vriendelijk, affectief, support, comfort, onvoorwaardelijke acceptatie
- Autoritatief = opvoedingsstijl die kind-georiënteerd, empathisch en flexibel is
- Autoritair = opvoedingsstijl die dominant, rigide en streng is
- Permissief = opvoedingsstijl die toegeeflijk, chaotisch en laks is
- Verwaarlozend = opvoedingsstijl die afstandelijk, afwezig en ongeïnteresseerd is
- Dimensionele aanpak = aanpak die een onderscheid maakt tussen opvoedingsstijlen en
opvoedingsspraktijken
- Opvoedingsstijlen = algemeen emotioneel klimaat van de ouder-kind relatie (harmonie)
- Opvoedingspraktijken = specifiek gedrag dat gericht is op het socialiseren van het kind
- Gedragscontrole = opvoeding waarbij er duidelijke verwachtingen worden gegeven aan het kind,
ze gemonitord worden, ze disciplines en regels meegegeven krijgen en de ouders het kind laten
weten waar ze aan toe zijn
- Psychologische controle = opvoeding waarbij de ouders bij het kind een schuldgevoel oproepen,
en hun kinderen voorwaardelijke aandacht en liefde, maar alleen wanneer het kind voldoet aan
de verwachtingen van de ouders
- Socialisatie = proces waarin een individu zijn/haar standaarden, skills, motieven, attituden en
gedragingen verandert om zo in overeenstemming te zijn met wat de samenleving vraagt en hoe
je je moet gedragen voor jouw rol in de samenleving
, - Aandachtregulatie = het vermogen om relevante cues te volgen, aandacht vast te houden,
aandacht te verplaatsen (attention shift) en aandacht terug te brengen bij afleiding
- Affect-management vaardigheden = vaardigheden in het mogen/kunnen uiten van emoties, op
emoties reageren en emoties bediscussiëren
- Social information processing model (SIP-model) = model dat zes stappen beschrijft over hoe wij
informatie tot ons nemen. Hierbij maken we gebruik van een ‘database’ waarin responses,
sociale schema’s, sociale kennis en herinneringen opgeslagen liggen
- Cognitieve representaties = kinderen nemen de manier waarop de ouders naar de wereld kijken,
de interne mentale representatie, over
- tripartite model = model die stelt dat ouders, naaast de ouderlijke opvoedstijlen, hun kinderen
kunnen beïnvloeden via een tweede en derde pad, namelijk als directe instructeur en manager
- Instructeur = ouders leren hun kinderen expliciet over gepaste normen, regels en gewoonten
- Manager = ouders bepalen de buurt, school en activiteiten waar het kind bij betrokken is
- Self-detemination theory = globale theorie die zich richt op de twee hoofdvragen ‘wat zijn de
basale psychologische behoeften?’ en ‘hoe kunnen ouders deze basale psychologische
behoeften stimuleren door hun opvoeding?’
- Behoefte aan competentie = je competent voelen om een activiteit uit te voeren, om doelen te
bereiken en om je vaardigheden te ontwikkeling
- Zone van proximale ontwikkeling = hulp bieden dat aangepast is op het optimale niveau van het
kind
- Behoefte aan verbondenheid = het ervaren van warmte, hechte en authentieke verbindingen
met anderen; het ontvangen en geven van affectie, zorg en liefde
- Behoefte aan autonomie = de ervaring jezelf te mogen zijn, om vrij te handelen, denken en
voelen; psychologische vrijheid ervaren; ervaringen van wilskracht
- functional significance = er zijn verschillen in de manieren waarop mensen gebeurtenissen
inschatten en interpreteren
- Co-ouderschap = manieren waarop ouders en/of ouderfiguren zich tot elkaar verhouden in de
rol van ouder
- Joint family management = het reguleren van conflict tussen ouders
- Coalitie = ouder probeert het kind mee te krijgen in eigen gelijk
- Triangulatie = het kind wordt betrokken bij ouderlijk conflict (worden gedwongen een kant te
kiezen)
- Childrearing agreement = mate waarin ouders dezelfde verwachtingen, discipline, emotionele
behoeften, standaard voor onderwijs, prioriteiten, veiligheid en peerrelaties hebben. De mate
hierin heeft effect op de mate waarin er interactie is tussen ouder en kind
- Huwelijksrelatie = mate van relatiekwaliteit en tevredenheid van de ouders
- Direct effect model = getuige zijn van ouderlijk conflict heeft direct effect op de uitkomsten van
het kind
- Indirect effect model = huwelijksproblemen beïnvloeden de ouder-kind relatie, wat op zijn beurt
de aanpassing van het kind beïnvloedt
- Spillover hypothese = het conflict tussen de ouders wordt overgedragen naar de ouder-kind
relatie
- Compensatie hypothese = als ouder zich negatief gedragen tegenover elkaar, gaan ze dat juist
compenseren naar het kind met extra positief gedrag
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur sannehielkema. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.