PSYCHOLOGIE VAN INDIVIDUELE VERSCHILLEN, DEEL 2
INLEIDING
1. Trekvisie (simpel)
1.1 Nomothetische trekconcept
Drie eigenschappen van trekken:
- Intern en stabiel (individu heeft die altijd en overal) gev: consistent gedragspatroon
- Causaal (verklaren het gedrag)
- Dimensies (waarop mensen een verschillende plaats kunnen innemen)
1.2 Implicaties
- HE persoon = !ste manier om indiv verschillen in ph, gedrag te vatten
- Gedrag heeft hoge
o Type A consistentie = cross-temporeel (zelfde G, zelfde S)
o Type B consistentie = cross-situationeel (zelfde G, andere S)
o Type C consistentie = cross-uitings (ander G, zelfde S)
o Type D consistentie = predictie van concreet G obv trekscores (ander G & S)
2. Interactionistische visie (complex)
2.1. Assumpties
- Ph = systeem van processen dat iemands reactie op een concrete situatie bepaalt
- G is in functie van de interactie tussen persoon en omgeving
- Ph: ALS (bepaalde situatie) DAN (bepaald gedrag) gedragshandtekeningen
2.2 Implicaties
- Individuele verschillen opvatten als interactie tussen persoon en situatie
- Gedrag heeft hoge type A consistentie = cross-temporele stabiliteit van gedrag
- Gedrag heeft lage
o Type B consistentie
o Type C consistentie
o Type D consistentie
3. Wie heeft gelijk?
Trekken zijn cross-temporeel consistent Concreet G is weinig consistent van S tot S
Consistente individuele verschillen in Concrete gedragsuitingen correleren niet
algemene gedragstendenzen (die ! sterk onderling (en worden in beperkte mate
levensoutcomes voorspellen) voorspeld door trekken)
Conclusie: mensen worden gekenmerkt door algemene gedragstendenzen, die relatief
stabiel zijn en voorspellend zijn voor levensoutcomes. MAAR weinig informatief voor
voorspellen van concreet gedrag want dat wordt in interactie met specifieke S bepaald.
,Hedendaags phonderzoek: trekvisie domineert: veel theorie, cumulatieve wetenschap is
mogelijk en makkelijker te onderzoeken. I wordt aanvaard maar moeilijker te onderzoeken.
H6: GENEN EN PERSOONLIJKHEID
6.1 Inleiding
- In welke mate is ph erfelijk en is die erfelikjk? Wat met omgeving?
- Segal (1999): 2 identieke tweelingen gescheiden bij geboorte, rond 40j terug contact
o Opvallende gelijkenissen: Gewicht, lengte, uitzicht, job, twee keer getrouwd,
vrouwen, zoons hadden zelfde naam, rookten zelfde sigaretten, dronken
zelfde bier, beten vingernagels
o Verschillen: de ene meer adhoc verbaal, de andere beter in schrijven, haar
lag anders
o Toeval? Spelen genen een cruciale rol in PH?
6.1.1 het menselijk genoom
- Genoom = de hele verzameling genen dat een organisme bezit
- DNA of DesoxyriboNucleïneZuur: dubbele helix opgebouwd uit nucleotiden van
o fosfaatgroep (zuur)
o suikers (desoxyribose)
o 4 soorten basen (Adenine-Thymine, en Guanine-Cytosine)
- Gen bestaat uit specifieke combinaties DNA-nucleotiden die kunnen coderen voor
een specifiek protëine of eigenschap
o bouw lichaam en functies
o aanleg voor bepaalde aandoeningen
o rol in psychologische eigenschap
- Bevat 20 000-25 000 genen op 23 paar chromosomen (helft vader, helft moeder)
- Complex geheel: veel genen, de manier van coderen kan sterk variëren, “genetisch
afval” (98% niet coderend) blijkt toch functioneel (bv. Bepaalt in welke mate
omliggende genen tot expressie komen)
- Human Genome Project (2003)
o Om de sekwentie van het menselijk genoom te identificeren (DNA-molecule)
o MAAR: niet de functie van elk gen is gekend env eel eigenschappen zijn
gedetermineerd door combinatie van genen
- Meeste genen erin zijn hetzelfde voor iedereen (bv. Lichaamseigenschappen)
o MAAR een kleiner aantal genen kan verschillen tussen mensen
Zoals genen die coderen voor lichamelijke en psychische trekken zoals bv
kleur ogen, extraversie en introversie
Mensen verschillen dus in genoom (genotype) en hoe dit tot uiting komt, en dit kan
samenhangen met bepaalde verschillen in hoe ze zijn (phenotype)
6.1.2 Doel van de gedragsgenetica (meeste eigenschappen zijn genetisch- en
omgevingsbepaald)
- KLASSIEKE: Bepalen hoeveel (in %) van verschillen tussen mensen in een bepaalde
trek toegeschreven kunnen worden aan genetische verschillen en hoeveel aan
omgevingsverschillen
, - MODERNE: Hoe gaan genen en omgeving interageren en correleren in het bepalen
van individuele verschillen?
- Bepalen welke omgevings-, en genetische invloeden een invloed hebben op
individuele verschillen bv. omgeving: ouders, siblings, peer-groep, unieke invloeden
bv. genetisch: enkele genen, complex van genen, etc…
6.2 Gedragsgenetica
6.2.1 Klassieke gedragsgenetica
6.2.1.1 Wat is overerfbaarheid?
Proportie variantie (%) van geobserveerde verschillen in een groep individuen die verklaard
worden door genetische verschillen : variantie in G en genen
- Phenotype: “uiterlijk” voorkomen, eig van een organisme: gedrag, fysische
kenmerken, ph (“eindprodukt” zoals het zich voordoet)
- Genotype: genetische constellatie van organisme
- Erfelijkheid: Welke aspecten van het genotype hangen samen met die van het
phenotype van personen?
- Proportie phenotypische variantie die toegeschreven kan worden aan genotypische
variantie: h2 (heritability)
o Proportie verklaarde variantie
- Omgevingsbepaaldheid (e 2: environmentality)
= proportie geobs variantie in een groep personen, toe te schrijven aan omgevingsvar
o Assumptoe: deze is omgekeerd proportioneel met mate van overerfbaarheid:
1 = h2 + e2
6.2.1.2 Misvattingen over erfelijkheid
- Erfelijkheid kan ENKEL toegepast worden op een groep individuen
o Vb cake: Elk element is noodzakelijk, ene is niet meer verantwoordelijk dan
het ander, wel als je over verschillen tussen cakes spreekt
o Bij 1 individu: bepaald door omgeving en erfelijkheid
o De discussie over de invloed van genen en omgeving is enkel relevant als het
gaat over variatie in een groep, verschillen tussen individuen
- Erfelijkheid is niet constant (dus veranderlijk):
o Want in bep groep, bep tijd, afh van genetische- en omgevingsvariantie in de
groep (bv. cultuurverschillen, tijdsverschillen), variabele genexpressie
- Bewijs van erfelijkheid van individuele verschillen inzake een eigenschap is niet
noodzakelijk een bewijs van (erfelijkheid van) groepsverschillen in die eigenschap
- Erfelijkheid is NIET een precieze statistiek, wel een schatting (o.a. door meetfout)
6.2.1.3 Methoden in klassieke gedragsgenetica
a) Selectief kweken
- Individuele verschillen binnen en tussen hondenrassen, die kunnen ontstaan door
selectief paren van individuen met bep eig.
- Als dit werkt, is dit een teken dat deze eigenschappen deels erfelijk zijn
, b) Familiestudies (vb gekleurde vierkantjes)
- R (genetische overlap tussen familieleden, gelijkenis op vlak van bep eig)
o Grootouders-kleinkinderen: 25% gemiddeld
o Pos r (een trek is erfelijk) = meer genetisch gerelateerde familieleden zijn
meer gelijkend voor de trek
- Confouding (verwarring) probleem: famleden met gem genen, ook gem omgeving
dus deze studies geven geen sluitend antwoord
c) Tweelingstudies (meest gebruikt)
- 1-eiïg/monozygoot: komen uit zelfde eicel met zaadcel genetisch identiek
- 2-eiïg/dizygoot: komen uit aparte ei-en zaadcel
- HOE: vergelijken in welke mate MZ tweelingen meer op elkaar lijken dan DZ
o Bewijs voor erfelijkheid ve trek als: MZ meer op elkaar lijken dan DZ (op trek)
o Berekening: vb 2 verschil tussen correlatie over MZ en correlatie over DZ:
h2 = 2(rmz – rdz) bv. Voor lengte: 2 x (0.93 – 0.48) = 0.90 ~90%
- Twee assumpties bij deze methode:
o MZ en DZ hebben evenveel gelijke omgevingsinvloeden
Hoe: bij misgediagnosticeerde tweelingen nagaan of MZ die als DZ
beschouwd warden, minder gelijkend zijn dan echte MZ (et vice versa)
o Representativiteit: zijn tweelingen representatief voor de gehele bevolking? Ja
d) Adoptiestudies
- Ouders: gedeelde omgeving, geen genetische overlap (et vicev biologische ouders)
o Als pos r(kind, adoptieouders) omgevinsinvloeden spelen een rol
o Als pos r(kind, genetische ouders) genetische invloeden spelen een rol
- Sterke resultaten want hebben “gelijke omgevingsassumptie” niet nodig
- volledige scheiding, geen confound tussen genetische en omgevingsinvloeden, dus
een schending ervan is geen probleem
o MAAR assumptie dat adoptiekinds en ouders representatief z, is betwijfelbaar
- Combi met tweelingenstudie: twins reared apart (MZ)
o Zelfde genotype, versch omgeving
o Gelijkenissen is bewijs voor genetische versch
o h2 = r(MZ tweelingen die apart opgroeien) = directe index van erfelijkheid
o MAAR: zeldzaam
6.2.1.4 Belangrijkste bevindingen
a) Persoonlijkheidstrekken
- Hoeveel % van de variantie in persoonlijkheidstrekken is erfelijk? = 30% - 50%
- Reviews van gedragsgenetica: erfelijkheid schattingen voor belangrijke PH-trekken
(N E O V C) rond de 20-45% of soms zelfs hoger
o Bv. Zweedse studie (MZ-DZ) Extraversie: MZ +.51//DZ +.21,
Neurotiscisme: MZ +.50//DZ +.23
o Bv. Duitse studie (adoptie) Extraversie: erfelijkheid 40%, N 30%
o Bv. Minnesota twin study (twins reared apart) gemiddelde r: .54
- Ook andere persoonlijkheidskenmerken of sociale outcomes