DIFFERENTIËLE
PSYCHOLOGIE
Samenvatting Benoît Liebaert
,
,Differentiële Psychologie
Inleiding persoonlijkheidspsychologie
1. Klassieke theorieën
• De meeste ‘grote’ klassieke theorieën vertrekken vanuit een universele benadering:
fundamentele psychologische processen en kenmerken die gelden voor alle mensen,
of hoe mensen in het algemeen kunnen beschreven worden.
o Bv. De theorie van Freud is universeel, iedereen heeft volgens hem een Id, een
ego en een superego.
2. Hedendaags onderzoek
• Legt meestal (in tegenstelling tot de klassieke theorieën) de nadruk op individuele en
groepsverschillen (=> niet universeel) à verschillen dus daarom, differentiële
psychologie.
• Elke onderzoeker vertrekt vanuit zijn eigen perspectief. Elk van de bestaande
perspectieven omvat delen van de waarheid.
o Specialisaties binnen de psychologie.
o Een manier om specialisaties te bundelen is dus erkennen dat er verschillende
kennisdomeinen zijn. Door samenwerking kunnen ze beter antwoorden op
vragen.
3. Kennis domein
• Is een gespecialiseerd gebied binnen de wetenschap van de psychologie van waaruit
psychologen zich richten op het leren over specifieke en beperkte aspecten van de
menselijke natuur.
• Integratie nodig om “volledig beeld” van de persoonlijkheid te krijgen.
o Elke specialisatie heeft zijn eigen expertise dus alles samenbrengen zorgt voor
een volledig beeld.
4. Zes kennis domeinen
4.1 Dispositionele domein
• De aandacht wordt vooral gericht op manieren waarop individuen verschillend zijn
van elkaar. Dit domein doorkruist daardoor alle andere domeinen. à disposities van
op een bepaalde manier te gedragen, individuen verschillen hierop op verschillende
vlakken (definitie is zeer gelijkaardig aan differentiële psychologie)
• Het centrale doel is om fundamentele disposities te identificeren (i.e. meest
belangrijke manieren waarop individuen verschillend zijn)
4.2 Biologische domein
• Mensen zijn in de eerste plaats verzamelingen van biologische systemen.
• Die systemen zijn de bouwstenen voor gedrag, denken en emoties.
o Genetische basis, fysiologische basis en evolutionaire basis van persoonlijkheid.
4.3 Intrapsychiatrische domein
• Mentale mechanismen van de persoonlijkheid, vaak niet op ‘bewust niveau’
Inleiding persoonlijkheidspsychologie 1
,Differentiële Psychologie
• Persoonlijkheidspsychologie: Freud’s klassieke theorie en meer moderne
benaderingen van de psychoanalyse (onderdrukking, ontkenning, projectie etc.);
Motieven voor behoeften (power, achievement, intimacy) (TAT)
4.4 Cognitief en ervaringsdomein
• Aandacht voor cognitie en subjectieve ervaringen zoals bewuste gedachten,
gevoelens, overtuigingen, verlangens
o Zelf en zelfconcept
o Streefdoelen
o Emotionele ervaringen
o Intelligentie
4.5 Sociale en culturele domeinen
• Persoonlijkheid beïnvloedt en wordt beïnvloed door cultuur en sociale contexten
• Onderzoek naar culturele verschillen tussen groepen (bv. naar agressie)
• Individuele verschillen in culturen — Hoe komt persoonlijkheid tot uiting in een
sociale context?
4.6 Domein van aanpassing
• Persoonlijkheid heeft een sleutelrol bij onze manier van ‘copen’ en aanpassen aan
gebeurtenissen in het dagelijks leven
• Persoonlijkheid staat in verband met gezondheid en staat in verband met problemen
bij coping en aanpassing
• Persoonlijkheidsstoornissen
Inleiding persoonlijkheidspsychologie 2
,Differentiële Psychologie
Persoonlijkheidstrekken over de tijd:
Stabiliteit versus Verandering (dispositioneel domein)
• Dit hoofdstuk sluit aan bij het dispositionele domein, de disposities zijn
persoonlijkheidstrekken en individuele verschillen over de tijd.
• Coherentie: een vorm van stabiliteit van een bepaalde trek, maar daarbij kan de
uiting verschillend zijn.
o Vb: een baby dat enthousiast speelt met zijn/haar voedsel, dat evolueert in een
tiener dat uitbundig gaat feesten, en evolueert naar ouderen die genieten van
een roller coaster. à trek blijft dus stabiel.
• Belangrijke vragen:
o Hoe evolueert persoonlijkheid doorheen iemands leven?
o Hoe stabiel zijn verschillen tussen mensen doorheen de tijd?
o Wat verandert er, wat blijft stabiel?
o Kan je van kleinsaf al in verschillen tussen kinderen, latere verschillen zien in
volwassenheid?
1. Conceptuele begrippen
• Persoonlijkheidsontwikkeling
• Stabiliteit
• Verandering
1.1 Wat is persoonlijkheidsontwikkeling?
• De samenhang, consistentie en stabiliteit van eigenschappen van mensen doorheen
de tijd, EN de wijzen waarop mensen veranderen over de tijd
• Er zijn veel verschillende vormen van zowel stabiliteit als verandering
1.2 Twee vormen van stabiliteit
• Rangorde stabiliteit: Je relatieve positie t.o.v. anderen blijft dezelfde doorheen de tijd
o Bv. Lengte: diegene die op 14-jarige leeftijd bij de kleinste waren, blijven dit
waarschijnlijk ook op 10-jarige leeftijd. à bij meeste zal dus hun relatieve positie
hetzelfde blijven.
o Bv. agressie
o Als niet: rangorde wijziging
• Gemiddelde niveau stabiliteit: Bevolking blijft doorheen de tijd op hetzelfde niveau,
ook al wordt de bestudeerde populatie wel ouder à score van de groep
o Bv. gemiddelde niveau van agressie verandert niet
• Voorbeeld stabiliteit: Mohandas (Karamchan) Gandhi
o (1869-1948)
o Officieuze leider van geweldloze opstand van Indiase volk tegen Britse koloniale
heerschappij
o Eenvoudig, bescheiden, zelfontzeggend, verzoenend als kind en jongvolwassene
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: Stabiliteit versus Verandering (dispositioneel domein) 3
,Differentiële Psychologie
o Was een van de grote wereldfiguren en een van de grondleggers van de
moderne Indiase staat
o Bleef bescheiden, zelfontzeggend, verzoenend als volwassene, ondanks
tumultueuze gebeurtenissen rondom hem
o Werd met drie kogels vermoord in 1948 door fanatieke Hindoe
• Voorbeeld verandering: Stanley “Tookie” Williams:
o Oprichter van de straatbende “Crips” in Los Angeles
o Verantwoordelijk geacht voor verschillende moorden en geweldplegingen
o Gevat en ter dood veroordeeld
o Ook in gevangenis mededader van geweld: gewelddadig, koel, impulsief
o Maar werd vanaf 1992 vreedzaam, en werd een grote activist tegen straatbendes
en geweld
o Auteur van verschillende kinderboeken die waarschuwen voor straatbendes en
geweld: vredelievend, gewetensvol, minzaam
o Geëxecuteerd in december 2005
1.3 Persoonlijkheidsverandering: Twee definiërende kwaliteiten
• Intern: de veranderingen zijn intern in de persoon, niet uitsluitend in de omgeving
(in een andere kamer gaan is geen verandering)
o Bv. Andere omgeving, andere groep mensen, verschillend gedrag, maar intern
geen verandering:
§ Autoritaire PH (persoonlijkheid) stijl: dominant en agressief t.o.v. minderen,
onderdanig en meelopend t.o.v. meerderen
• Stel zou hij nu altijd dominant worden (zelf met meerderen) dan heb je
wel een verandering
• Aanhoudend: de veranderingen houden aan doorheen de tijd, zijn niet tijdelijk
• Bv. Wel tijdelijk
o Als dronken: meer extravert, agressief
o Als goed nieuws: uitgelaten
o Bij slecht nieuws: somber, terneergeslagen
2. Drie niveaus van analyses
• Stabiliteit en verandering in PH kunnen bekeken worden op drie verschillende
niveaus
o Populatie niveau: veranderingen of constanties (stabiliteit) over de tijd die voor
iedereen min of meer gelden
§ Seksuele motivatie: neiging tot stijgen tijdens de puberteit bij zo goed als
iedereen
§ Er is een algemene afname in impulsiviteit en risicogedrag naarmate men
ouder wordt
§ DUS: algemene trends die je bij ongeveer iedereen ziet op bepaalde
momenten in de tijd
o Groepsverschillen niveau: veranderingen (of stabiliteit) die anders of specifiek
zijn voor bepaalde groepen mensen
§ Puberteit: mannen (risicogedrag) en vrouwen (empathie)
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: Stabiliteit versus Verandering (dispositioneel domein) 4
,Differentiële Psychologie
§ Cultuurverschillen: in Amerika Europese vrouwen risico eetstoornissen,
minder risico voor Afrikaanse vrouwen
o Individuele verschilniveau: veranderingen die specifieke individuen treffen
§ = bv. verschillen tussen individuen die bepaalde veranderingen kunnen
voorspellen, zoals bv. wie een hoog risico heeft op psychische decompensatie
op basis van eerdere persoonlijkheidsmetingen voorspellen, bv. vroege
markers van depressie zoeken bij individuen, voorspellen wie ‘mid-life’ crisis
zal hebben etc.
3. Stabiliteit van persoonlijkheidstrekken over de tijd
• Hoe stabiel zijn “persoonlijkheidstrekken” gedurende de eerste levensjaren?
• Verschillende opvattingen mogelijk, bv.:
o “temperamentsmodel”: persoonlijkheid is biologisch bepaald (aangeboren en
“gipsmodel”), en verandert dus niet over de tijd
o Persoonlijkheid is onderhevig aan omgevingsfactoren en leeftijdsfasefactoren
(rollen, levensveranderingen etc.), en verandert dus sterk over de tijd => eerder
verandering
3.1 Stabiliteit van temperament gedurende eerste levensjaren (Baby en
peutertijd ‘infancy’)
• Temperament: verwijst naar individuele verschillen die reeds vroeg tot uiting komen,
meestal erfelijk zijn, en veelal te maken hebben met emotioneel gedrag (‘arousal’ à
vatbaar zijn voor prikkels)
o Persoonlijkheidskenmerken die het meest bij baby’s voorkomen behoren bij het
temperament.
• Onderzoek (Rothbart, 1981/1986): beoordelen temperament van kinderen door
verzorgers op basis van 6 temperament factoren:
o activiteitsniveau, à motorische activiteit
o lachen, à frequentie van lachen
o angst, à nieuwe stimulus
o stress reactie bij beperkingen, à mate dat een kind overstuur is als het een
beperking krijgt zoals bv geen eten, moet worden aangekleed, etc...
o troostbaarheid, à het kind kunnen kalmeren
o oriëntatieduur à hoelang een kindje de aandacht kan behouden zonder afleiding
• = Aspecten die “meetbaar” zijn bij jonge baby’s, gemeten op verschillende leeftijden
(3-6-9-12 maanden)
• Tabel: Correlaties tussen momenten (voor verschillende tijdsintervallen) over
personen, voor verschillende variabelen
• Wat kan je hieruit besluiten?
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: Stabiliteit versus Verandering (dispositioneel domein) 5
,Differentiële Psychologie
Maanden
Schaal 3-6 3-9 3-12 6-9 6-12 9-12
Activiteitsniveau .58 .48 .48 .56 .60 .68
Lachen .55 .55 .57 .67 .72 .72
Angst .27 .15 .06 .43 .37 .61
Stress reactie .23 .18 .25 .57 .61 .65
Troostbaarheid .30 .37 .41 .50 .39 .29
Oriëntatieduur .36 .35 .11 .62 .34 .64
o Positieve correlaties: kinderen die op het ene moment hoog scoren, doen dat ook
op een later. + Wie dat laag scoort op het ene moment, scoort ook laag op het
andere moment. De richting verandert niet.
o In het eerste levensjaar zijn er dus stabiele verschillen.
o De eerste twee schalen hebben hogere correlaties: dit betekent dus een hogere
stabiliteit over de tijd in vergelijking met de andere temperamentsdimensies.
o De correlaties van de eerste kolom (3-6) zijn lager dan in (9-12): dit betekent
dat persoonlijkheidstrekken meer stabiel zijn naar het einde van het eerste
levensjaar dan aan het begin.
o Kolom 1 en 2: hier zit er een periode van 6 maanden tussen; de stabiliteit is het
hoogste bij de kortere tijdsperiode (3-6).
• Conclusies uit onderzoek (Goldsmith & Rotbart, 1991):
o 1. Er zijn al vroeg stabiele verschillen te zien (vooral prosociaal gedrag: lachen
en activiteitsniveau à sociaal gedrag).
o 2. De stabiliteit in het eerste levensjaar is middelmatig hoog.
o 3. Over korte periodes is de stabiliteit doorgaans hoger.
o 4. Stabiliteit neemt toe met de leeftijd.
3.2 Stabiliteit doorheen kinderjaren (childhood)
• Stabiliteit doorheen kinderjaren?
• Longitudinale studies: onderzoeken van dezelfde groep individuen op verschillende
tijdsmomenten.
• Als voorbeeld Studie Saudino (2012): 304 tweelingparen van zelfde geslacht,
waarvan 141 monozygote op 2 en 3-jarige leeftijd
o Studie over individuele verschillen in activiteitsniveau (Saudino, 2012)
§ Gemeten op twee manieren en plaatsen (op 2 en 3 jarige leeftijd):
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: Stabiliteit versus Verandering (dispositioneel domein) 6
,Differentiële Psychologie
• “actometer” thuis en in labo à gaat de motorische bewegingen van het
kind registreren.
• onafhankelijke beoordelingen van activiteitsniveau door ouders thuis en
onderzoekers in labo
- vb “hoe vaak gaat uw kind over meubels klimmen als het
binnenspeelt?”
§ Twee belangrijke berekende maten:
• Stabiliteit en validiteit
- Het temperament van kinderen blijft stabiel van wanneer dat ze 2
jaar zijn tot ze 3 jaar zijn.
• Stabiliteitscoëfficient: correlatie tussen twee dezelfde maten op verschillende
tijdsmomenten: hoe stabiel zijn verschillen doorheen de tijd? (test-hertest
betrouwbaarheid) (zie tabel 5.2)
o Activiteitsmaten zijn steeds positief gecorreleerd met dezelfde maten op een
later moment: activiteitsniveau is dus redelijk stabiel doorheen de kindertijd
o Grootte van de correlaties daalt naarmate het tijdsinterval tussen de metingen
stijgt:
§ Hoe langer het tijdsinterval, des te lager worden stabiliteitscoëfficiënten (cf.
Janson & Mathisen, 2008).
• Hoe meer tussentijd dat je wil voorspellen, hoe minder accuraat je
voorspelling wordt. De kracht van de voorspelling neemt af in toename
van het tijdsinterval tussen de originele meting en het moment waar je
naar voorspelt en terug gaat meten.
• Validiteitscoefficiënt: correlatie tussen twee verschillende manieren van meten van
dezelfde trait, op hetzelfde moment (over personen):
o In welke mate geven de twee maten dezelfde individuele verschillen weer?
o Overeenkomst tussen actometer thuis en ouderbeoordelingen en actometer labo
en onderzoekerbeoordelingen: (saudino)
o Tabel 5.2 : matige correlaties (meestal wat je verwacht want verschillende
methoden gaan niet perfect dezelfde antwoorden bieden), activiteitsniveau lijkt
valide gemeten te kunnen worden in de kindertijd
• Geldt ook voor andere domeinen
o bv. Agressie (Olweus, 1979 à reviewstudy: resultaten van verschillende studies
gaan samenvatten): belangrijk onderzoek met maatschappelijke implicaties
o (Stabiele individuele verschillen komen tot uiting op vroege leeftijd, rond 3 jaar.)
o Rangorde stabiliteit blijft over vele jaren (uw positie): wie hoger scoort, scoort
dat dan dat dan ook op latere leeftijd en omgekeerd.
o Stabiliteitscoëfficienten worden lager als het tijdsinterval tussen de jaren stijgt
o De figuur op de volgende slide geeft een samenvatting van de
stabiliteitscoëfficienten: à 1 maat op verschillende momenten
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: Stabiliteit versus Verandering (dispositioneel domein) 7
, Differentiële Psychologie
o Dalende lijn: Over een langere periode dat je de predictie moet doen, hoe
minder nauwkeurig dat de voorspelling is. Maar de correlaties blijven wel
positief, ze zijn matig (>0.3) tot hoog (>0.5) voor individuele verschillen.
3.2.1 Longitudinale studies
• Handboek andere voorbeelden dan studie Olweus (1979)
• Samengevat, zelfde conclusies:
o Individuele verschillen in persoonlijkheid ontstaan op jonge leeftijd
o Deze individuele verschillen zijn redelijk stabiel over de tijd heen, dus
persoonlijkheid als kind is goede voorspeller voor volwassen persoonlijkheid
§ MAAR: voorspelbaarheid daalt naarmate de tijd tussen de twee
meetmomenten toeneemt
3.3 Rangorde stabiliteit in volwassenheid
• In verschillende onderzoeken, met verschillende soorten instrumenten
(zelfrapportage), op basis van verschillende tijdsintervallen (3-30 jaar), blijken
verschillen tussen mensen op het vlak van brede persoonlijkheidstrekken (vb. FFM,
tabel 5.4) redelijk stabiel (N, E, O, A, C: r matig tot hoog)
• Gemiddelde correlatie (voor verschillende trekken, meetinstrumenten,
tijdsintervallen) is +.65
• Ook stabiliteit (FFM) als gebruik maakt wordt van “ander-rapportering” (bv. partner,
vrienden…)
• Ook op andere vlakken (die niet strikt onder FFM vallen), bv. zelfwaardegevoel (cf.
meta-analyse Trzesniewski, Donnellan, & Robins, 2003).
• Persoonlijkheidsstabiliteit wordt sterker bij stijgende leeftijd: hoe ouder, des te
minder veranderingen in verschillen tussen mensen (rangorde stabiliteit) “gipsmodel
van persoonlijkheid”
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: Stabiliteit versus Verandering (dispositioneel domein) 8