HOOFDSTUK 4: THEMA LEVENSMOEHEID
1. VASTSTELLING EN FILOSOFIE
De studie Voltooid Leven. Over leven en willen sterven van Els Van Wijngaarden toont mooi aan hoe
levensmoeheid in verband staat met het verzwakken of atrofiëren van relaties bij ouderen. Na een
aantal interviews met personen die getuigen van levensmoeheid stelt Van Wijngaarden het
volgende: “Wat me daarnaast opvalt in de verhalen is het gebrek aan wederkerigheid: contact wordt
steeds meer eenrichtingsverkeer. Juist dat lijkt het gevoel van eenzaamheid te versterken.” (p. 35) Of
een bepaald moment zegt een geïnterviewde persoon het volgende: “En dat is het nou net: ik heb
geen wortels meer. Ik heb geen enkele binding meer met het leven’ […] ‘Oké, geen enkele klopt
natuurlijk niet, want ik heb wel degelijk een binding met mijn zoon en mijn vrienden. Maar wat ik al
zei: Dat zijn slechts hele kleine bindin-kjes.” (p. 30) Opvallend is hoe personen met levensmoeheid
aangeven dat ze lange tijd proberen om het contact met de wereld te behouden, men wil zijn relaties
op gang houden, maar op een bepaald moment realiseren ze zich dat dit niet meer vol te houden is.
Ze getuigen gedwongen te zijn om af te haken.
De studie van Van Wijngaarden sluit perfect aan bij de filosofie van de relatie die we reeds jaren in de
verschillende huizen van Zorgnetwerk Triangel ontwikkelen. Alle visieteksten die we in de voorbije
jaren maakten, zoeken zingeving in relaties. In die zin biedt zich de opportuniteit om een beleid
omtrent levensmoeheid te koppelen aan de grond van onze werking. Er moet dus geen keuze
gemaakt worden om een parallel beleid op te zetten.
De door van Wijgaarden beschreven ervaringen zijn richtinggevend voor een beleid. Het lijkt erop dat
een beleid met betrekking tot levensmoeheid op de volgende vraag uitloopt: hoe kunnen we
drempels die levensmoeheid uitlokken in onze werking wegwerken, zo niet minimaliseren?
2. ALGEMEEN BELEID
Beleidsmatig onderscheiden er zich drie soorten beleid: een preventief, een curatief en een
terminaal. Vooraleer we die aanpak bespreken wijzen we er onmiddellijk op dat een beleid vanuit
relationeel nooit kan bestaan uit een one-issue-aanpak. Daar een mens een relationeel wezen is, zijn
er vele factoren die met betrekking tot levensmoeheid een rol spelen. Een aanpak is idealiter dan ook
steeds een geïntegreerde of meerlagige aanpak.
Een preventief beleid staat voor een geïntegreerde aanpak waaraan de voorziening als geheel kan
participeren. Als levensmoeheid staat voor een verlies aan relaties, dan is elk contact, van wie dan
ook, een moment waarop relaties kunnen versterkt worden. De vraag is, wat kunnen we proactief
doen om levensmoeheid zo goed als mogelijk te vermijden – wetende dat we dit nooit totaal kunnen.
Maar wat zou hier een goede en haalbare praktijk zijn? Bij een geïntegreerd curatief beleid stelt zich
de vraag in welke mate we een bewoner die lijdt aan levensmoeheid weer zin in het leven kunnen
gegeven worden. Een terminaal beleid betekent dat het lijden aan levensmoeheid leidt tot een keuze
voor euthanasie.
, 3. WAT IS LEVENSMOEHEID?
Wat betekent levensmoeheid? Het is van belang een onderscheid te maken tussen levensmoeheid
en een voltooid leven. In de literatuur wordt een voltooid leven en levensmoeheid soms als één
begrip genomen. Toch is het van belang om een onderscheid voor ogen te houden. We definiëren
beide begrippen als volgt:
- Voltooid leven is het leven van iemand die met het leven in het reine is, die meent dat hij zijn
bijdrage heeft geleverd en die daar met rust en gelatenheid op terugkijkt. Van Wijngaarden
noemt dit gero-transcendentie. Hier wordt het leven in het verleden, als ook op het moment
zelf, door de persoon niet als problematisch beschouwd.
- Levensmoeheid is het leven van een oudere die meent dat hij zijn bijdrage heeft geleverd,
doch waarbij hij dit als problematisch ervaart. Hier is er de afwezigheid van het moment
waarop een persoon met rust en gelatenheid op zijn leven terugkijkt. Bij levensmoeheid
doen zich soms de volgende fenomenen voor. Er is sprake van existentiële eenzaamheid. Er is
het gevoel er niet meer toe te doen. Er is een onvermogen tot zelfexpressie met verlies aan
identiteit en een vrees voor verdere aftakeling, afhankelijkheid en verlies van controle.
Toch hoort ook hier een bemerking. Er stelt zich de vraag of elke beleving van levensmoeheid als
dusdanig moet worden aangepakt. In welke mate is levensmoeheid, in bepaalde situaties, ook geen
onderdeel van een laatste levensfase? Of anders gesteld, niemand is enkel trots op zijn leven. In die
zin kan het zinvol zijn om de begrippen levensmoeheid en voltooid leven op een continuüm te
plaatsen. In de appreciatie van hun leven oscilleren mensen tussen beide polen. Er stelt zich dus ook
de vraag in welke mate levensmoeheid behoort tot een menselijk leven. Niet elke vorm van
levensmoeheid moet aanleiding zijn tot een curatieve actie.
4. DE RELATIONELE MENS
Het aanpakken, alsook het begrijpen van levensmoeheid, hangt samen met de wijze waarop we de
mens opvatten. Vanuit onze filosofie menen we dat de mens een relationeel wezen is. Dit betekent
dat een mensenleven bestaat uit vele verschillende lagen die met elkaar in wisselwerking staan.
Levensmoeheid treedt dan op wanneer één of meerdere bepaalde lagen zich niet meer relationeel of
wederkerig verhouden. Of, meer algemeen, levensmoeheid treedt op wanneer relaties verzwakken.
In die zin zijn er, naargelang de specifieke situatie van een oudere, verschillende vormen van
levensmoeheid mogelijk.
Schematisch onderscheiden we vanuit het relationeel mensbeeld de volgende lagen: micro-, meso-,
macro- en metalaag. De microlaag staat voor het lichaam, de mesolaag voor de nabije leefwereld
(familie, vrienden, woonzorgcentrum,…), de macro-laag voor de samenleving en de meta-laag voor
de zingeving, de spiritualiteit de filosofie van de bewoner. Als laatste hebben we ook het bewustzijn,
de individualiteit, de psyché van de bewoner (dit wat ik meestal ‘het ik’ noem.) Van belang is dat al
die lagen met elkaar in wisselwerking staan.