Woordenlijst psychologie
Deel 1 (geschiedenis van de psychologie)
Mnemonics: geheugensteuntjes (onthouden van informatie verbeteren)
Methode van Loci: visualisatie van vertrouwde omgevingen (reismethode)
Acroniemen: Woord met beginletters (soort geheugensteun, bv. ROGBIV)
Kapstokwoorden: info onthouden door woorden te associëren (bv. rijmen op zee)
Rationalisme: rede/ratio als weg naar de kennis (Descartes)
Mechanistisch: focus op processen; hoe alles werkt/verbonden werd
Dualisme: lichaam en geest zijn apart maar toch verbonden door pijnappelklier (lichaam =
machine; materiëel / geest= verwerken; immateriëel)
Empirisme: kennis komt door ervaring (niet aangeboren; Tabula Rasa) tegen rationalisme ->
observatie noodzakelijk. ( lichaam en geest zijn mechanistisch) (Bacon & Locke)
Nativisme: De mens heeft aangeboren kennis.
Associationisme: kennis komt tot stand via associaties van eenvoudige ideeën (bv. Hond en
beet)
Reformatie: afbrokkelende macht van de Kerk
Geocentrisme: de aarde staat centraal, iedereen draait rond de aarde
Heliocentrisme: de zon staat centraal, zonnestelsels draaien rond de zon
Copernicaanse revolutie: het inzicht dat de aarde niet het centrum vormde van het heelal
(Copernicus, Newton, Galilei)
Mentale chronometrie: meten van de tijd die nodig is voor verschillende mentale
handelingen.
Evolutietheorie: soorten komen tot stand door aanpassingen doorheen de tijd tot een
optimaal bestaan (bv. Staartbeen verdwijnt) tegen de Kerk-> scheppingsverhaal
Leipzig: 1ste psychologisch laboratorium van Wundt in 1897
Structuralisme: op basis van introspectie de structuur van bewust zijn proberen ontdekken.
Ontleden van de bewuste menselijke ervaringen. Zoeken naar de structuur van het denken,
de waarneming. Bepaalde structuur in ieder menselijk brein, waaruit logisch zou blijken hoe
een persoon zou denken en waarnemen in verschillende situaties. (W. James)
Introspectie: kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit
Debode Marieke – psychologie
1
,Analytische introspectie: “U heeft net iets meegemaakt, vertel in heel veel detail wat u hebt
ervaren. (3 basisvragen; wat, hoe wanneer?) NADEEL: subjectieve methode, onbetrouwbaar.
Functionalisme: focus op het procesmatige; concreet zoeken naar oplossingen.
(veranderlijkheid; individuele verschillen!) (toegepast onderzoek)
Ergonomie: Het aanpassen van de omgeving aan de mens (bv. Een deur, licht)
Binet-Simon test: 1ste intelligentietest (hiervoor: schedelafmetingen; grote scheden -> slim)
Deel 2
Behaviorisme: psychologie nog wetenschappelijker maken; focus op onderzoek van gedrag;
enkel observeerbaar en meetbaar gedrag kan onderwerp zijn van psychologisch onderzoek.
(geïnspireerd door positivisme)
Positivisme: wetenschappen (onderzoek) is de meest succesvolle manier om wereld en
kennis te begrijpen. Dit met 3 ideeën:
- Replicaties
- Onderscheid OV en AV
- Relatie tussen OV en AV
Repliceren: andere onderzoeken moeten hetzelfde kunnen bekomen= operationele definitie
Variabele: kenmerk dat kan veranderen en gemeten worden.
Afhankelijke variabelen: Word gemeten, gedrag na het effect van de OV
Onafhankelijke variabelen: Word gemanipuleerd
Stimulus: prikkel
Respons: actie op prikkel
Conditionering: proces van gedrag van een mens die verandert door de ervaring die hij
opdoet. Relatie tussen stimulus en prikkel
Klassieke conditionering: Door twee prikkels altijd tegelijk te geven, gaat het individu de
twee met elkaar associëren. (Hond van Pavlov)
Operante conditionering: Het individu wordt beloond of gestraft, zodat hij de handeling gaat
associëren met iets leuks of iets vervelends. (Puzzle box van Thorndike)
Ongeconditioneerde stimulus: gewoon iets (eten)
Ongeconditioneerde respons: reactie op “gewoon iets” (speeksel)
Geconditioneerde stimulus: de ene associatie zonder de ander (enkel bel)
Geconditioneerde respons: reactie op de andere associatie ( eten verwachten -> speeksel)
Neutrale stimulus: iets die wordt geassociëerd met het “gewoon iets” (bel)
Debode Marieke – psychologie
2
,Wet van het effect: Na belonen/straffen effect op gedrag (Thorndike; rat)
Skinner box: rat in kooi; uitweg zoeken, gevonden = belonen
Successieve benadering: beloning meer en meer uitstellen tot gewenst resultaat bekomen.
Positieve bekrachtiging: aangename stimulus aangeboden (snoep)
Negatieve bekrachtiging: onaangename stimulus weggenomen (minder leerstof)
Positieve straf: onaangename stimulus aangeboden (klets)
Negatieve straf: aangename stimulus weggenomen (tv weg)
Primair: gelinkt aan basisbehoeftes (warmte)
Secundair: gelinkt aan luxe (vakantie)
Mentale representaties: na enkele keren iets zien; herkennen/bijleren/begrijpen (rat
beloond door op knop te drukken -> na enkele keren zal die het herkennen en blijven doen).
Deel 3 (relatie tussen cog. Psych. & andere basisdisciplines)
Cognitieve psychologie: informatie wordt verwerkt in de hersenen; informatieverwerking
blootleggen via natuurwetenschappelijke methode. Van input naar output.
Simulatie: programmeren pc zodat deze problemen oplost zoals mensen doen.
Connectionisme: netwerken bestaan uit “neuronen” (neurale netwerken/pc werkt als mens).
Neuraal netwerk: input- hidden (tussenstappen) -output (antwoord) -> (basic)
Artificiële intelligentie: complexe taken; pc beter dan mens: “super computer” mensen
hebben geen zicht op deze beslissingen.
Explainable AI: inzicht proberen krijgen in hoe de pc beslissingen maakt.
Cognitie: hoe werkt ons geheugen? waarneming
Biopsychosociale model: alle functioneren/gedrag is het gevolg van 3 factoren; continu in
interactie met elkaar; (5 basisdisciplines)
- Biologie: hersenen in orde? (bv. Genoeg neuronen) (hoe sensaties verwerken?)
- Cognitie: voorkennis/ervaringen = functieleer
- Omgeving: sociale invloeden (bv. Familiaal/cultureel/vrienden)
- Ontwikkeling: Van klein naar oud
- Differentiëel: individuele verschillen (elk een eigen niveau)
Numerieke cognitie: hoe leren rekenen/ met getallen omgaan.
Dyscalculie: minder grijze stof | DD: amper rode vlekken (rekenproblemen)| Autisme: deficit
in spiegelneuronen.
Debode Marieke – psychologie
3
,Cognitieve neuroscience: neurowetenschappen gelinkt met cognitieve psychologie
- MRI: scan bv. bij breuk
- fMRI: beeld waar precies hersenactiviteit is (+ meten) -> zo hersengebieden in kaart
brengen
- EEG: Wanneer iets gebeurd na stimulus (tijd)
- TMS: elektrische shock door hoofd; deel hersens uitgeschakeld -> minder resultaat
op iets -> dit uitgeschakelde deel medeverantwoordelijk hiervoor.
- TDCS: lichte shocktherapie; stimuleren voor snellere connecties tussen versch. cellen
Onderzoeksmethodes cogn. Psych. (kwantitatief)
- Beschrijvend onderzoek: informatie; gemiddeldes (vragenlijst; 1 variabele)
- Correlationeel onderzoek: verband tussen 2 variabelen om fenomenen te begrijpen.
- Experimenteel onderzoek: oorzaken aantonen
Big questionnaire: vragenlijst om persoonlijkheid in kaart te brengen. (beschrijvend)
WISC: intelligentietest (IQ test) (beschrijvend)
Correlatie- coëfficiënt: verband tussen de variabelen is positief (1), nul (0) of negatief (-1).
Positieve correlatie: hoe meer…, hoe beter… (vb. leren vs examen)
Nulcorrelatie: geen verband (vb. grootte vs examen)
Negatieve correlatie: hoe beter…, hoe slechter… (vb. feesten vs examen)
Let op! 3de variabele: geen verband maar soms verbindt een 3de variabele hun. -> nadeel
correlationeel onderzoek
Causale relatie: = oorzaak- gevolg relatie; 3 voorwaarden causaliteit
1) Een verband
2) A komt voor B
3) Geen andere variabelen
-> causaliteit via experimenteel onderzoek
AV= wat je wilt meten (effect, geïnteresseerd) (angst bij gamen)
CV= geen “3de “ partij (leeftijd)
OV= manipuleerbaar (game)
Controle variabelen: constante variabele
Operationalisatie: Hoe variabelen meten? Omzetten in meetbare handelingen (bv. Lengte
met meter)
Ethische bezwaren: zaken die niet verantwoord/ mogelijk zijn om mee te experimenteren
(bv. Mensen ongezonde voeding laten eten)
Debode Marieke – psychologie
4
,Interne validiteit: Geen storende variabelen
Externe validiteit: de mate waarin de conclusies van je onderzoek te generaliseren zijn naar
de hele populatie. ((zo dicht mogelijk aanleunen bij werkelijkheid, in welke mate kan je het
generaliseren naar de buitenwereld? -> veel storende variabelen))
Generaliseren: iets veralgemenen naar iedereen (1dom blondje -> blond = dom)
Goede IV en goede EV = geslaagd experiment (wel moeilijk)
Deel 4 (sensatie & perceptie)
Sensatie: gewaarwording; input die binnenkomt (van oog naar occipitale kwab(iemand zien))
Opname en vertalen stimulatie in elektronische neuronale signalen die naar de hersenen
gestuurd kunnen worden en daar omgezet in beeld, klank, geur, smaak,… |
Visuele sensaties zijn onvolledig en veranderen -> streven naar perceptuele constanties.
Perceptie: Waarneming; resultaat/interpretatie (“die is groot”) = actief denkproces;
interpreteren en begrijpen van gewaarwordingen.
Parafoveale waarneming: niet overal een zuiver beeld op vlak van sensaties maar door
denkproces ‘zien’ we het onzuiver niet. Wat we denken bepaalt mee wat we zien.
Perceptuele constanties: invarianten; buitenwereld onveranderlijk toch verandert beeld op
netvlies; wat we waarnemen is hetzelfde de sensaties zijn anders.
Vormconstantie: deur open / toe -> smaller / breed
Helderheidconstantie: lijkt een ander kleur, maar even donker
Grootteconstantie: persoon wandelt vooruit -> groter
Stoornissen: ‘gehandicapt’ in een bepaald iets;
Visuele agnosie: details zien/kunnen beschrijven mr niet aan elkaar linken/benoemen
;gewaarwordingen niet meer geïnterpreteerd worden tot een betekenisvol geheel.
Kleuragnosie, dieragnosie,…
Hemineglect: 1 visuele kant vergeten/negeren -> wel kunnen zien maar ze geven 1
kant geen aandacht = halfzijdige verwaarlozing.
Beschadiging pariëtale cortex
Prosopagnosie: gezichtsblindheid (moeite herkennen gezichten ook jezelf soms)
(Visuele) Illusies: verkeerde waarneming (is er niet ècht);
Niveau receptoren
1 min. naar zwarte bol kijken, dan niet meer
Gewaarwordingsniveau
Staafjes leiden tot verkeerd percept
Niveau van de hersenen/cognitie
Ponzo illusie: treinspoor lijkt dichter naar elkaar toe te gaan maar altijd even
breed.
Debode Marieke – psychologie
5
,Foveal: waar de focus op is, precies
Parafovea: verdere plaats; minder precieze overgangen. (neuronen en cellen hierin)
---> Laterale inhibitie: grijs zien tussen wit en zwart op de Parafovea
Deel 5
Bottom-up: informatiestroom van retina naar hersenen; vage input, ontbrekende info.;
herkennen/classificeren voorwerpen.
{ David Marr}
Top-down: informatiestroom van hersenen naar retina; ervaring bepaalt mee wat we zien
(kwam vs kwab -> als kwab er staat zal je sneller kwam lezen -> herkenning).
Deze zijn beiden nodig; bv. Eng bos -> iets beweegt (BU) -> ah een tak (TD) { enkel TD
zou leiden tot hallucinaties -> denken iets te zien}.
Waarneming; interactie tussen bottom-up en top-down.
Informatieverwerking: levels of Analysis; 3 niveaus;
1. Computationeel: Omschrijving probleem { berekeningen}
2. Representaties: verschillende stappen, steeds complexer {tot wat leiden de
berekeningen}
3. Implementatie: berekeningen en representaties samenvoegen { waar vinden we deze
berekeningen in de hersens}
Occipitale cortex -> belangrijk voor visuele waarneming
Model van Marr; van 2D input naar 3D representatie;
1. Primaire schets: 2D input (retina) -> {sterke overgangen, lijntekening randen/vormen}
2. Perceptuele organisatie: 2.5D: {lijnen samenvoegen, wat is wat, kijker afhankelijk}
-->Via groeperingswetten: gelijkheid (per kleur), nabijheid (dichtheid), goede
voortzetting (1 mooie lijn), symmetrie, patroon (elk patroondeel een groep)
3. Patroon- en objectherkenning: 3D laatste stap; omzetten kijker onafhankelijk
2.Gestaltpsychologie: ‘het geheel‘ alles samen bepaalt gedrag van de mens. Kritiek op
structuralisten en bekritiseerd door behavioristen ( weinig experiment) (Wertheimer) 2. Is
studiedomein hiervan. (zie het geheel -> “gestalt) ‘geheel is meer dan som van de delen’.
Common faith: 2 substructuren die dezelfde beweging maken; trein door tralies -> hoort
samen zelfde beweging.
Figuur-achtergrondscheiding: noodzaak om voorgrond en achtergrond te kunnen
onderscheiden.
Ambigue figuren: figuren waar achter- en voorgrond moeilijk te onderscheiden zijn. (vb.
Rubin Vaas)
Debode Marieke – psychologie
6
,Bepalen achtergrond vs figuur door grootte, omsingeling, symmetrie, locatie, vertrouwdheid
Leid tot conflicten -> Perceptueel conflict -> waarneming gebeurt minder vlot.
Camouflage: bemoeilijkt scheiding figuur en achtergrond.
3.Hoe komen tot herkenning?;
3.1Template matching: opgeslagen beelden van bepaalde objecten
vergelijken met binnenkomende stimulus; overeenkomst = herkenning
NADEEL: slechts een deel voorwerp, zelfde voorwerpen zien er soms anders uit
3.2Kenmerkherkenning: objecten herkennen aan de hand van (specifieke) kenmerken.
RBC: recognition by components; voorwerpen herkennen met geons (Biederman)
KRITIEK op RBC: theorie faalt in onderscheiden van sterk op elkaar lijkende voorwerpen.
Geons: door Biederman; uitgebreide basisvormen; meer dan cilinders
Multiple views theorie: slechts enkele templates opslaan (die veel voorkomen).
Mix templates: enkele templates nodig EN ook kenmerken.
Woordsuperioriteitseffect: letter makkelijker te onthouden wnr er een gekend woord
bijstaat. (herkenning/link)
Deel 6
Zien diepte:
Monoculaire aanwijzigingen: grootte op het netvlies (1 oog | topdown kennis nodig)
Grootte: kleiner -> verder
Textuur: veel details -> dicht
Lineair perspectief: weg wordt ‘smaller’ (lijk zo, is niet echt zo)
Interpositie: overlapping objecten (het overlapt object staat verder)
Bewegingsparallax: vliegtuig lijkt traag maar gaat in feite super snel (grote afstand)
Relatieve schattingen -> ‘auto verder dan huis’ | ervaring speelt rol | gebruik
benchmarks = een referentiepunt om te meten
Binoculaire aanwijzigingen:
Binoculaire dispariteit: twee ogen -> 2 verschillende beelden
Fuseren beelden: hersenen brengen beelden samen (ver object-> minder verschuiving
nodig), alcoholgebruik is nefast op fuseren beelden (dubbel zien)
Oogconvergentie: hoe dichter object, hoe meer ogen nasaal zijn gericht. (naar binnen)
Lui oog: volger van het dominante oog volgt niet -> dominant oog toeplakken
Debode Marieke – psychologie
7
, Fout -> Diepte- illusie:
Ponzo en varianten: treinspoor wordt niet minder breed
Kamer van Ames: Dwerg vs reus (Alice in wonderland
Müller-Lyer illusie: illusie maar geen diepte illusie -> werken met lijnen
Beweging
Tip: Enkel hoofd- en oogbewegingen zorgen voor verschuiving op retina
Relativiteitsprincipe: een object moet bewegen tov een ander object / tov de waarnemer om
vast te stellen dat er sprake is van beweging. (Paard links dan rechts vd boom -> beweging)
Biological motion: biologische beweging; beweging wordt direct herkend, enkele lichtpunten
zijn voldoende. (herkenning/ervaring speelt hier belangrijke rol)
Bewegingsillusie: beweging zien terwijl die er niet is;
Apparente beweging: snelle opeenvolging statische beelden (bv. Tekenfilm); lijkt
beweging maar zijn slecht prenten/foto’s zeer snel na elkaar.
Geïnduceerde beweging: een object lijkt te bewegen omdat een ander object in de
omgeving beweegt (bv. Trein naast jou)
Deel 7
Ideomotor theorie: Denken aan de resultaten van een actie kan aanzetten tot het
produceren van de actie. (W. James) genegeerd door behaviorisme.
Common Coding: codes voor perceptie en actie; sensorisch als motorische aspecten
verbonden met elkaar. Zien van snoep (waarnemen) leidt tot het gaan eten (actief).
Spiegelneuronen: hebben zowel sensorische als motorische aspecten -> nauw verband
zien/doen dankzij spiegelneuronen ( alles gaat vlot). Makkelijk begrijpen, imiteren, inleven.
In frontale kwab.
Het brein: 4 lobben, 2 groeven; OOK PLAATSEN KENNEN!
Occipitale kwab: visuele waarneming
Frontale kwab: Spiegelneuronen
Pariëtale kwab: visueel ruimtelijk
Temporale kwab: auditief (taal)
Préfrontaal: controle gedrag (eerst kous dan schoen)
Centrale sulcus: scheiding front en par
Laterale sulcus: scheiding front en temp
Embodied cognition: cognitie (ervaringen) van een perceptueel systeem dat sterk gelinkt is
aan een actie systeem. Tegen dualisme; interactie tussen geest en lichaam (bepaalt mee hoe
we zaken in geest opslaan.
Debode Marieke – psychologie
8
,Nature-Nurture debat: Wordt gedrag veroorzaakt door de omgeving of door de genen?
“Leren” waarnemen of worden we geboren met deze waarnemingscapaciteiten?
Onderzoek:
1.Waarnemen na een operatie; na operatie terug zien (altijd blind geweest) -> deze
kon vormen en beweging onderscheiden, diepte moeilijk. (dus diepte is aanleren?)
2.Baby’s; Habituatietechniek;
zelfde stimuli -> na tijdje, kijktijd vermindert -> verlies interesse -> habituatie
Verschillende stimuli -> meer aandacht voor 1 bepaalde stimuli ->
‘interessanter’ verschil wordt gezien -> dishabituatie
-Preferred looking: kind kijkt langer naar wat deze interessanter vindt
-Visuele klif: Wanneer kan kind diepte waarnemen & de rol van non-verbale communicatie
van een vertrouweling. (bv. Mama: ”met handen ‘kom maar’”)
3.Perceptueel leren: leren beter percipiëren; door leren wordt je ervaren (bv. artsen
zien gemakkelijker gezwel op scan, muziekleraar kan beter muzieknoten lezen.)
-Hersenplasticiteit: hersenen reorganiseren zich als gevolg van leren/ervaringen.
Nature: aangeboren
Nurture: aangeleerd
Moeilijk debat, evidentie voor beiden
Prenataal leren: leren voor de geboorte (bv. Liedje steeds afspelen in de buik; na de
bevalling wordt dit herkend door het kind).
Tips: 1. Perceptueel leren: onderscheiden muzieknoten (auditief) 2. Top-down effecten bij
begrijpen van gesproken taal (auditief) 3. Illusies: het geluid van de zee in schelp (auditief). ->
kind gelooft het, dus fantaseert het.
Deel 8 (aandacht & bewustzijn)
Aandacht: selecteren van informatie “beperking van de waarneming” -> limited resources
?Bewustzijn:
Beiden geselecteerd door onszelf.
Empirisch onderzoek: in aandacht (heel rijk) en in bewustzijn (bleef wat achter)
Psycho-analyse: Theorie en therapie; Bewustzijn vanuit een meer filosofische hoek -> het
onbewuste naar boven brengen. Nadruk op onbewuste conflicten en vroege psychoseksuele
ontwikkeling.
Debode Marieke – psychologie
9
, Bewust: toegankelijk voor ons
Voorbewuste: even denken en dan toegankelijk (bv. wat eergisteren gegeten?)
Onbewust: niet toegankelijk voor ons (stuurt sterk ons gedrag, maar moet bijgestuurd
worden door bewuste/toelaatbaar); bron van alle psychische energie en bevat seksuele en
agressieve driften en verdrongen (niet tot uiting gekomen-> uitlaat nodig) ideeën.
Tip: conflict tussen maatschappij en onbewuste drijfveer -> vrije uiting van driften niet
getolereerd door de maatschappij (bv. Verkrachting). || Ook onderlinge conflicten tussen
onbewuste drijfveren.-> oplossing = realiteitszin ontwikkelen; deel onbewuste moet zich
losmaken. -> leidt tot voorbewuste en bewuste
Tip: Freud zijn idee geïllustreerd met de ijsberg
ES: aangeboren en volledig in het onbewuste, geen logica/realiteitszin -> primair proces
denken; denken volgend lustprincipe (verkrachting), door frustraties groeit het systeem.
Driften; gevonden geld niet teruggeven
ICH: onbewust, voorbewust en bewust -> alle kennis waarmee we rekening moeten houden
om aan onze lusten te voldoen, realiteitsprincipe; verlangens intomen om op langere termijn
meer bevredigd te worden. Wat IK WIL -> geen rekening met omgeving
Realiteit; heeft iem. dit nog gezien? (nadenken/gevolg bekijken; twijfel tot beslissing)
UBER-ICH: in bewuste, sociaal component: rekening houden met anderen; onderscheid
goed/fout. Primitief -> geboden en verboden zonder nuances.
Ich-ideaal: streven naar de persoonlijke ervaren perfectie
Geweten: overlading met schuld indien iets verkeerd gedaan
idealen en geweten
Al deze continu met elkaar in conflict -> alles samen bepaalt gedrag.
Psychosexuele fases met elk hun eigen conflicten: oplossing weg, oplossing blijft hangen
(=fixatie) of terugkeer vorige fase -> bron van een mentale stoornis. - Freud
Conflict: graven in verleden en onopgelost conflict zoeken.
Deel 9
Aandacht; diepere verwerking van de stimulus
bij de functionalisten
selecteren info (beperkt)
spraakschaduwen: 2 boodschappen op hetzelfde moment -> geattendeerde boodschap kan
worden herinnerd/verstaan, de genegeerde niet! Niet inhoudelijke opmerkingen worden wel
gehoord. (toon man/vrouw)
Filter theorie van Broadbent: verschillende inputs in sensorisch geheugen ( korte- en
lange termijn) -> filter (enkel wat je wil horen) -> alle andere info wordt weggefilterd.
Debode Marieke – psychologie
10