Ik heb een document uitgetypt met de Toetsmatrijs van OWE 3 gezond leven.
Toetsmatrijs houd in dat dit de onderwerpen zijn die gevraagd worden in de toets.
Cijfer wat ik heb gehaald: 7,6
Bouw van het maagdarmkanaal
Pharynx: strottenklepje word naar beneden geduwd als er voedsel gegeten word. Dit sluit de
luchtpijp af
Oesophagus: een buisvormige verbinding van pharynx naar maag. Bestaat voornamelijk uit spieren
en slijmvliezen (hebben geen darmvlokken want hoeven niks op te nemen)
Maag: een hol orgaan met een J-vorm. De maagwand bestaat uit 3 lagen:
1. Spierlaag: de maag is erg gespierd. Dat komt omdat die voedsel fijn kneed en doorstuurt
richting de darm
2. Bindweefsellaag: hier bevinden zich onder andere de bloedvaten die de mag van zuurstof
en voedingsstoffen voorzien.
3. Slijmvlieslaag: dit is de binnenste laag van de maag. In deze laag bevinden zich de
kliertjes die maagsap produceren. Deze laag beschermt ook tegen het maagzuur.
Duodenum: is het begin van de dunne darm. Hier word voedsel gemengd met verteringssappen en
de vertering komt op gang.
Jejunum: het middelste deel van de dunne darm. Hier vind het grootste deel van de vertering en
opname van voedingsstoffen plaats.
Ileum: het laatste deel van de dunne darm. Hier vind samen met het jejunum het grootste gedeelte
van de vertering en opname van voedingsstoffen plaats
Bouw dunne darm:
1. Dubbele spierlaag die ervoor zorgt dat voedsel voortbewogen word
2. Laag bindweefsel
3. Laag slijmvlies, dit is de binnenste laag. Deze laag is sterk geplooid en heeft ook nog heel veel
kleine uitstekels (villi = darmvlokken). Hierdoor is het totale oppervlak erg groot. In de
slijmvlieslaag liggen ook kleine klieren die darmsappen produceren. Deze sappen bevatten
onder andere enzymen
Dikke darm: de wand van de dikke darm heeft dezelfde 3 lagen als de dunne darm. De slijmvlieslaag
is alleen niet zo geplooid als die van de dunne darm.
Functie mondholte en oesophagus
De mondholte is een multifunctioneel orgaan. Je kan ermee spreken, proeven, en het is de start van
de voedselvertering. Het betast, verscheurd, verkleint, vermengt voedsel met speeksel en slijm, het
word gedeeltelijk verteerd en het voedsel word ingeslikt.
De oesophagus verplaatst het eten van de mond naar de maag.
Functie en anatomie maag
In de maag word voedsel tijdelijk opgeslagen. Ook word voedsel er mechanisch en chemisch
verwerkt. De maag bereid voedsel ook voor op de vertering. De maag mengt het voedsel met sappen
die zorgt voor een goede vertering. Ook zorgen de sappen ervoor dat bacteriën onschadelijk worden
gemaakt.
De maag zijn in 5 delen te onderscheiden:
1. Cardia = maagingang = het deel waar de slokdarm in uitmond
, 2. Fundus = maagkoepel = dit is het deel dat linkt boven de cardia uitbolt. Dit ligt tegen het
diafragma aan. Hierin kan gas bevinden. Wanneer de gasbel zo groot is dat hij zich onder het
cardia bevind ga je boeren.
3. Corpus = maaglichaam = het grote verticale deel van de maag
4. Antrum = maaguitgang = het laatste deel van de maag dat aansluit op het duodenum
5. Pylorus = maagportier = het vernauwde uiteinde van de maaguitgang
Functie en anatomie duodenum en pancreas
Het duodenum word ook wel twaalfvingerige darm genoemd. Dit is de eerste plek waar voedsel komt
vanuit de maag. De zure voedselbrij word hier dus vermengt met een zuur-neutraliserende
galvloeistof uit de galblaas en met spijsverteringssappen uit de alvleesklier.
De pancreas maakt stoffen aan die belangrijk zijn voor de spijsvertering. Dit zijn bijvoorbeeld
enzymen voor het verteren van vet en hormonen die belangrijk zijn voor het regelen van het
suikergehalte in het bloed.
Functie en anatomie lever en gal, galwegen en blaas
De lever is een belangrijk orgaan en heeft dus veel functies:
1. Vorming van gal.
a. De lever vormt het gal die word opgeslagen in de galblaas. De galvloeistof zorgt in de
dunne darm voor de afbraak van vetten
2. Koolhydraatstofwisseling
a. In het voedsel zit suiker, de suikers zijn niet allemaal direct nodig. Ze worden daarom
naar de lever getransporteerd. Daar word het overschot opgeslagen als glycogeen.
Glycogeen kan tijdens inspanning worden omgezet in suiker voor brandstof
3. Eiwitstofwisseling
a. Bij de vertering van voedsel ontstaan aminozuren. De aminozuren worden uit je
darm in de bloedvaten opgenomen en getransporteerd naar de lever. De lever kan
daarvan nieuwe eiwitten maken. Die eiwitten kan je vervolgens weer gebruiken voor
bijvoorbeeld de opbouw van spieren
4. Vetstofwisseling
a. Er komen ook vetzuren vrij bij de vertering. Er bestaan verzadigde en onverzadigde
vetzuren. Verzadigde vetzuren zijn slecht voor je gezondheid. De onverzadigde
vetzuren kunnen daarentegen weer worden gebruikt in de stofwisseling of als
brandstof. De lever kan verzadigde vetzuren omzetten naar onverzadigde vetzuren
5. Ontgiften en reinigen
a. Je lever kan schadelijke stoffen onschadelijk maken en deze vervolgens afvoeren via
de ontlasting of urine
6. Opslag
a. Behalve glycogeen kunnen ook andere stoffen (tijdelijk) worden opgeslagen in de
lever. De lever scheidt ze vervolgens uit als je lichaam ze nodig heeft. Bijvoorbeeld:
i. Vetten
ii. Aminozuren
iii. Vitaminen
iv. Mineralen
Via de galwegen komt de galvloeistof in de galblaas terecht. Wanneer vet eten de maag verlaat, trekt
de galblaas samen. Galvloeistof word dan via de galwegen aan de dunne darm afgegeven. In de
dunne darm is de galvloeistof nodig om vetten te verteren.
De blaas spaart de urine op tot de blaas vol is. Tijdens het plassen trekken de spieren in de wand van
de blaas samen en word de urine naar buiten geperst.
,Functie colon
Dit is de dikke darm. In de dikke darm word de brij met voedselresten ingedikt. Er worden dan water
en zouten uitgehaald. Dit komt via het slijmvlies in het bloed.
Peristaltiek = een golfbeweging van de darmwand waardoor een voedselbrok telkens een stukje
verder door het spijsverteringskanaal word geduwd.
Enterohepatische kringloop = is een cirkel dat stoffen door de lever worden afgebroken en door het
worden uitgescheiden die komen dan in het maagdarmkanaal terecht. Een deel van die stoffen
worden opgenomen door het maagdarmkanaal en word dus hergebruikt.
First-pass effect = betekent de eerste lever-passage en vind plaats wanneer een geneesmiddel na
opname in de darmen via de leverpoortader voor het eerst de lever passeert.
Diabetes
Glucosehuishouding
Om glucose in je lichaamscellen te krijgen gebruikt je lichaam insuline. De cellen zetten de glucose
vervolgens om in energie, waardoor je kan denken en bewegen. De darmwand neemt de glucose op
en geeft dit door aan het bloed. Via het bloed komt het vervolgens in weefsels terecht die het
kunnen verbranden.
Diabetes type 1
Dit is een auto immuunziekte, het afweersysteem valt het dus het eigen lichaam aan. Het
afweersysteem vernielt dan de cellen die insuline aanmaken. Dit is niet te genezen en heb je vaak al
vanaf de geboorte.
Diabetes type 2
Hierbij reageert het lichaam niet meer goed op insuline. Dat is het hormoon dat de bloedsuikers-
kegel regelt. De insuline is als het ware onzichtbaar en kan zijn werk niet doen. Daardoor blijft er te
veel suiker in je bloed zitten. Eerst maakt het lichaam extra insuline aan, maar na verloop van tijd
steeds minder. Dit kan komen door bijvoorbeeld een slechte leefstijl. Diabetes type 2 is te genezen.
Medicatiebeleid
Er worden dan pillen gegeven die het lichaam weer beter laten reageren op de insuline. Als de pillen
goed worden geslikt en een gezonde leefstijl is aangenomen dan moet er insuline bijgespoten
worden.
, Obesitas en metabool syndroom
Koolhydraten
Zijn de belangrijkste energieleveranciers van de cellen. Naast de functie van brandstof worden
koolhydraten ook gebruikt voor de aanmaak van belangrijke organische verbindingen zoals RNA en
DNA. Ze bestaan uit ringvormige moleculen (= het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog
chemische eigenschappen van die stof bezit). Er zijn 3 groepen koolhydraten
1. Monosachariden = 1 molecuul. Bijvoorbeeld glucose
2. Disacheriden = 2 moleculen. Bijvoorbeeld lactose
3. Polysachariden = meervoudige suikers. Het zijn lange verbindingen van suikerbolletjes die
met elkaar verbonden zijn. Bijvoorbeeld zetmeel
Koolhydraten worden op de volgende manier afgebroken: polysachariden en disachariden worden
tijden de spijsvertering tot monosachariden afgebroken. Dit gebeurd door mechanisch (kauwen) en
chemisch (de moleculaire structuur veranderd door enzymen). Voor elke chemische omzetting is een
ander enzym actief:
Amylase: knipt de zetmeelketen tot disachariden
Maltase: splitst maltasemoleculen in twee glucosemoleculen
Lactase: splitst lactose in glucose en galactose
Sacharase: splitst sacharose (=suiker) in glucose en fructose (=vruchtensuiker)
Lipiden
Zijn vetten en vetachtige stoffen. Ze zijn niet in water oplosbaar (=hydrofoob). Ze kunnen als
brandstof gebruikt worden, maar cellen gebruiken liever glucose als brandstof omdat het een
schonere verbranding geeft. Ook is er minder zuurstof bij nodig. Ze dienen dus eigenlijk als een soort
reserve, dat uit zich in vetweefsel.
Ook dienen lipiden als bouwstof in bijvoorbeeld celmembramen. Er zijn 3 groepen lipiden:
1. Triglyceriden
a. Bestaat uit 1 molecuul glycerol (=zorgt voor vocht in de huid en houd dat vast) en 3
vetzuurmoleculen
2. Fosfolipiden
a. Zijn vetten waarbij aan het glycerol behalve de vetzuren ook een fosfaatmolecuul
vast zit. Aan de ene kant zitten de vetzuren, deze kant is hydrofoob. En aan de
andere kant zit het fosfaatmolecuul. De fosfaat kant is hydrofiel.
3. Steroïden
a. Zijn vetachtige stoffen die in tegenstelling tot de andere 2 andere soorten
ringstructuren hebben
b. Een belangrijk steroïde is cholesterol
De lipiden worden afgebroken in het spijsverteringskanaal. Ze worden dan afgebroken tot glycerol en
vetzuren. Daar is lipase voor nodig. Dat is een type enzym. Lipase splitst vetzuren van glycerol
Basaalmetabolisme = de stofwisseling die nodig is om de minimale hoeveelheid energie te leveren
die noodzakelijk is voor de basale levensprocessen. Onder deze levensprocessen vallen ademen,
groei en herstel van weefsels, spijsvertering en hartslag.
Middelomtrek BMI
Je meet de middelomtrek tussen de onderste rib en de bovenkant van je bekken. Ongeveer ter
hoogte van de navel. De middelomtrek geeft aan hoeveel vet er in de buikholte zit.
Een te hoog middelomtrek is:
Vrouwen: >88 cm of meer
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur TessB2000. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.