In dit document zijn alle casussen volledig en ruim uitgewerkt. Wil je je al die tijd besparen en een complete samenvatting/uitwerking per leerdoel? Dan is dit voor jou het juiste document.
1. WAT IS SOCIALE COGNITIE? ............................................................................................................. 3
2. HOE VERWERKEN WE INFORMATIE (SCHEMA’S)? ................................................................................. 3
3. WELKE DENKFOUTEN ZIJN ER EN HOE KOMEN ZE TOT STAND? (TOEPASSEN OP CASUSSEN A EN C) ................... 5
4. WAT ZIJN ATTRIBUTIES EN WELKE THEORIEËN ZIJN ER? .......................................................................... 7
5. WAT IS HET FALSE CONSENSUS EFFECT? ............................................................................................. 8
6. HOE VOORKOMEN WE DENKFOUTEN? ............................................................................................... 9
HOOFDSTUK 2: DE ZELF?................................................................................................................ 10
1. WAT IS DE ZELF?......................................................................................................................... 10
2. WAT VORMT HET ZELF CONCEPT (EIGENSCHAPPEN)? .......................................................................... 10
3. WAT IS ZELFVERTROUWEN? .......................................................................................................... 13
4. HOE WORDT HET ZELFVERTROUWEN BEÏNVLOEDT? ............................................................................. 13
5. WELKE ZELFPRESENTATIETECHNIEKEN ZIJN ER? .................................................................................. 14
HOOFDSTUK 3: VOOROORDELEN EN DISCRIMINATIE ..................................................................... 15
1. WAT ZIJN VOOROORDELEN, STEREOTYPEN EN DISCRIMINATIE EN HOE VERHOUDEN ZE ZICH TOT ELKAAR? ....... 15
2. WAT ZIJN DE OORZAKEN VAN VOOROORDELEN, STEREOTYPEN EN DISCRIMINATIE? .................................... 15
3. WELKE SOORTEN DISCRIMINATIE ZIJN ER EN HOE UITEN ZE ZICH? ........................................................... 17
4. WAT ZIJN DE GEVOLGEN? ............................................................................................................. 18
5. HOE KAN HET OPGELOST WORDEN? ................................................................................................ 19
6. GEEN LEERDOEL ALLEEN DOORLEZEN, ACHTERGRONDINFORMATIE ......................................................... 20
1. WAT IS AGRESSIE? ...................................................................................................................... 22
2. WAT ZIJN DE OORZAKEN VAN AGRESSIE?.......................................................................................... 22
3. OP WELKE MANIEREN UIT AGRESSIE ZICH? ........................................................................................ 23
4. HOE KAN JE AGRESSIE VERMINDEREN? (OMGAAN MET AGRESSIE) ......................................................... 24
5. WELKE INVLOED HEEFT DE MEDIA OP AGRESSIE? ................................................................................ 24
6. WELKE FACTOREN BEÏNVLOEDEN AGRESSIE? ..................................................................................... 24
1. WAT IS EEN ATTITUDE? ................................................................................................................ 28
1
,2. HOE ONTSTAAT/HOE WORDT EEN ATTITUDE BEÏNVLOEDT? ................................................................... 29
3. HOE BEÏNVLOEDT EEN ATTITUDE GEDRAG? ....................................................................................... 30
4. HOE BEÏNVLOEDT GEDRAG EEN ATTITUDE? ....................................................................................... 32
5. WAT IS COGNITIEVE DISSONANTIE? ................................................................................................. 32
6. HOE VERANDER JE EEN ATTITUDE? .................................................................................................. 33
1. WAT IS SOCIALE INVLOED? ............................................................................................................ 37
2. WAT IS CONFORMITEIT EN HOE BEÏNVLOEDT HET EEN PERSOON? ........................................................... 37
3. WAT IS AUTORITEIT EN HOE BEÏNVLOEDT HET EEN PERSOON? ............................................................... 38
4. WELKE FACTOREN BEÏNVLOEDEN OF WE CONFORMEREN EN OF WE AUTORITEIT VEROORZAKEN?................... 39
1. WAT IS EEN GROEP EN WELKE SOORTEN GROEPEN ZIJN ER? .................................................................. 41
2. HOE ONTSTAAT EEN GROEP ........................................................................................................... 45
3. HOE BEÏNVLOEDT EEN GROEP, EEN INDIVIDU? ................................................................................... 46
4. WAT IS LEIDERSCHAP EN HOE WORDT EEN LEIDER GEVORMD?............................................................... 48
5. HOE BEÏNVLOEDT EEN LEIDER, EEN GROEP? ....................................................................................... 49
6. HOE WORDEN BESLUITEN IN GROEPEN GENOMEN? ............................................................................. 54
TAAK 8: LIEFDE EN VRIENDSCHAP .................................................................................................. 56
1. WAT IS VRIENDSCHAP EN HOE ONTSTAAT HET?.................................................................................. 56
2. WAT IS LIEFDE EN WELKE VORMEN VAN LIEFDE ZIJN ER? ...................................................................... 57
3. WAAROM GAAN WE RELATIES MET ELKAAR AAN? .............................................................................. 59
4. WAT VINDT MEN AANTREKKELIJK?.................................................................................................. 60
5. WELKE FACTOREN ZORGEN VOOR EEN STABIELE RELATIE? .................................................................... 61
6. WAT SCHAADT EEN LIEFDESRELATIE? ............................................................................................... 63
1. WAT IS PROSOCIAAL GEDRAG? ...................................................................................................... 64
2. WAT IS HET BIJSTANDEREFFECT? .................................................................................................... 64
3. WAAROM EN WANNEER HELPEN MENSEN ELKAAR? ............................................................................ 65
4. WAT BEÏNVLOEDT PROSOCIAAL GEDRAG (INDIVIDUEEL EN SITUATIONEEL)? .............................................. 67
5. HOE BEVORDEREN WE PROSOCIAAL GEDRAG? ................................................................................... 69
2
,Hoofdstuk 1: Sociale cognitie
1. Wat is sociale cognitie?
- Cognitie is een gedachtegang à mentale verwerking die grotendeels automatisch en
onbewust is
- Oorzaak/gevolgsysteem à wat je hoort en ziet, daarna wat je ermee doet
- Ontstaat door à acties, uitdrukkingen, berichten en woorden van andere mensen.
- Sociale cognitie à hoe cognitie (gedachtegang) wordt beïnvloed door bredere en
directere sociale contexten/gebeurtenissen en hoe cognitie ons sociaal gedrag
beïnvloedt. Ligt eraan hoe we de situatie interpreteren.
- Short cuts à helpen als we in een overweldigende situatie zitten, maar je kan
daardoor ook een verkeerde interpretatie hebben.
2. Hoe verwerken we informatie (schema’s)?
- Configureerbaar model à bij het vormen van eerste indrukken houden we ons vast
aan bepaalde stukjes informatie, genaamd centrale eigenschappen, die een
onevenredige invloed (geen evenredig verband, niet de enige oorzaak en gevolg)
hebben op de uiteindelijke indruk. Ze beïnvloeden de betekenis van andere
eigenschappen en de waargenomen relatie tussen eigenschappen, ze zijn dus
verantwoordelijke voor de eerste indruk van een persoon. Warmte/kou is een bekende
centrale eigenschap, iemand die warm overkomt, zal eerder gul en wijs (positief)
overkomen dan iemand die koud overkomt. Andere stukjes informatie, de perifere
eigenschappen, hebben veel minder invloed. Centrale en perifere eigenschappen
hangen samen met andere eigenschappen en zijn daarom meer of minder nuttig bij het
vormen van een indruk van een persoon.
- Schema’s à Cognitieve structuur die kennis over een concept of type stimulus,
inclusief de attributen en de relaties tussen die attributen. Een reeks gerelateerde
cognities die ons in staat stellen snel een persoon, situatie, gebeurtenis of locatie te
begrijpen op basis van beperkte informatie. We vullen de informatie die we niet
krijgen in de context aan met voorkennis en vooroordelen.
- Script à gebeurtenisschema, dus de acties die volgen als je naar een restaurant gaat.
Zonder een script ben je gedesoriënteerd en gefrustreerd.
- Persoonsschema à over specifieke individuen, zoals je beste vriendin of een bekende
auteur. Je weet hoe ze werken en wat ze willen.
- Rolschema’s à stereotype schema, dus sociale groepen.
- Schema’s zonder inhoud à geen uitgebreide informatie over een specifieke categorie,
maar eerder een beperkt aantal regels voor het verwerken van informatie. Causaal
schema, bijvoorbeeld als je Tim leuk vindt, en Tim vindt Jip leuk, dan moet je om
evenwicht te bewaren ook Jip leuk vinden.
- Zelfschema’s à Ze vertegenwoordigen en slaan informatie over zichzelf op een
vergelijkbare, maar meer complexe en gevarieerde manier op dan informatie over
anderen.
- Categorieprototype à Instanties binnen een categorie zijn niet identiek, maar
verschillen in verschillende mate van elkaar en van het prototype, dat de maatstaf is
waaraan familiegelijkenis wordt beoordeeld en tot categorie-lidmaatschap wordt
besloten. Zoals een concert dat de categorie is, muziek is de familiegelijkenis, maar ze
verschillen in stijlen, plekken, publiek. Prototypes zijn ongeorganiseerd. Je
3
, categoriseert iemand op basis van zijn of haar eigenschap/uiterlijk, het liefste niet te
inclusief of exclusief. Categorisering veroorzaakt stereotypering.
- Fussisets à Groepen waarvan de componenten vage en verschillende mate van
lidmaatschap kunnen hebben. Een prototype heeft allerlei kenmerkne, die niet zo
zwart-wit zijn.
- Accentuatie principe à Categorisatie accentueert waargenomen overeenkomsten
binnen en verschillen tussen groepen op dimensies waarvan mensen denken dat ze
gecorreleerd zijn met de categorisatie. Het effect wordt versterkt wanneer de
categorisering en/of dimensie subjectief belang, relevantie of waarde heeft.
Accentuatie wordt heviger wanneer de dimensie onzeker is, zoals wanneer Belgen
door middel van inches een lengte moeten schatten, of Amerikanen door middel van
meters.
- Mensen categoriseren op een kenmerkende eigenschap, dit zet vaak het
stereotypenschema aan ipv het eigenschapsschema. Als het erger is als mensen
ongelijk hebben, dan letten ze meer op details, dus gebruiken ze meer nauwkeurige
schema’s.
- Individuele verschillen kunnen de mate en type schema beïnvloeden door:
1. Attributionele complexiteit à mensen verschillen in de complexiteit van hun
verklaringen van andere mensen
2. onzekerheidsoriëntatie à mensen verschillen in hun interesse in het verkrijgen van
informatie in strijd met onwetend maar zeker blijven
3. behoefte aan cognitie à mensen verschillen in hoe graag ze diep over dingen
nadenken
4. Behoefte aan cognitieve afsluiting à mensen verschillen in hoe snel ze cognitieve
losse eindjes moeten opruimen en tot een besluit moeten komen
5. Cognitieve complexiteit à mensen verschillen in de complexiteit van hun
cognitieve processen en representaties
- Stimuli worden in 4 fasen weergegeven aan de geest van het individu:
1. Pre-attent analyse à een automatisch en onbewust scannen van de omgeving.
2. Focus à eenmaal opgemerkt, worden stimuli bewust geïdentificeerd en
gecategoriseerd.
3. Begrip à prikkels krijgen een betekenis.
4. Uitgebreid redeneren à de stimulus is gekoppeld aan andere kennis om complexe
gevolgtrekkingen mogelijk te maken.
- Saillante stimuli à vallen op en worden eerder verwerkt.
- Levendigheid is een intrinsieke eigenschap van een stimuli à Dicht bij je gebeuren,
concreet en beeldopwekkend zijn of emotioneel de aandacht trekken. Levendige
stimuli brengen meer informatie, dus het kan ook zijn dat dit de sociale cognitie
beïnvloedt.
- Aandacht voor de stimuli wordt vaak bepaald door de toegankelijkheid, interesse en
hoe makkelijk we het ons kunnen herinneren.
- Priming à Activering van toegankelijke categorieën of schema's in het geheugen die
van invloed zijn op hoe we nieuwe informatie verwerken.
- Schema’s worden abstracter, naarmate er meer voorbeelden zijn.
- Schema’s worden rijker en complexer naarmate er meer ervaring met een bepaald
persoon of gebeurtenis is, de schema’s worden ook strakker georganiseerd.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur isabellaquaedvlieg03. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.