Nisa Sen
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1. Behoeften indelen
→ Primaire / fysiologische / levensnoodzakelijke behoeften
→ Secundaire behoeften
→ Materiële behoeften = bevredigt met materiële middelen
bv: honger → brood, zin om te lezen → boek
→ Immateriële behoeften
bv: juridisch advies, verzekeringscontract, geneeskundig onderzoek
2. Middelen indelen
→ Schaarse / economische goederen:
als G&D gratis zijn en gevraagde hoeveelheid > aangeboden hoeveelheid
→ Vrije goederen: in overvloed aanwezig
→ Consumptiegoederen: bevredigen rechtstreeks behoeften v/d consument
Soorten: - gebruiksgoederen (=duurzaam)
- verbruiksgoederen (=niet duurzaam)
→ Investeringsgoederen: dienen om andere goederen te produceren
Soorten: - kapitaalgoederen (=duurzaam)
- vlottende investeringsgoederen (=niet duurzaam)
→ Private goederen bv: je huis, je auto, je gsm, kleding, voeding
→ Publieke / zuiver collectieve goederen bv: straatverlichting, lucht, leger
→ Clubgoederen bv: musea, onderwijs, nieuws website (betalend)
→ Gemeenschappelijke goederen bv: schelpen op strand, kastanjes in park
Uitsluitbaar (geld) Niet-uitsluitbaar
Rivaliteit Private goederen Quasi collectieve goederen:
Gemeenschappelijke
goederen
Geen rivaliteit Quasi collectieve goederen: Publieke / zuiver collectieve
Clubgoederen goederen
1
, Nisa Sen
3. Productiefactoren
→ Inputs v/h productieproces: middelen die nodig zijn voor de productie
- natuur: grondstoffen, energiebronnen
- arbeid: fysiek, intellectueel, ondernemend
- kapitaal: kapitaalgoederenvoorraad (vroeger geproduceerd)
4. Welvaart en welzijn
→ Welvaart: aan behoeften kunnen voldoen met beschikbare middelen
bv: d.m.v. geld een koelkast kopen, vrije tijd, parken
→ Welzijn: behoeften bevredigen zonder schaarse middelen
bv: gevoel van welbevinden, vriendschap
5. Micro - en macro-economie
→ Micro: individuele gezinnen en bedrijven
bv: studie van markten, relatie V&A van product
→ Macro: economische grootheden van hele natie, werelddeel, globaal
bv: economische verschijnselen, groei, inflatie, werkloosheid
6. Ceteris paribus clausule
→ Ceteris paribus clausule: als alle overige invloeden gelijk blijven
→ In het analyseren van een verband slechts 1 variabele veranderlijk houden,
de andere variabelen constant houden.
→ Bv: als boter duurder wordt, zal de consumptie van margarine toenemen
als alle overige invloeden gelijk blijven
⤷ Van alle factoren die invloed hebben op de consumptie van
margarine, wordt er maar 1 bekeken en alle andere worden geacht
hetzelfde te blijven
7. Opportunity cost en de PMC
→ Opportuniteitskost / alternatieve kost: waarde v/h beste alternatief
→ Make-or-buy-decision: keuze beslissing
→ Transformatiecurve / productiemogelijkhedencurve (PMC):
⤷ Toont je de mogelijkheden waartussen je kan kiezen &
opportunity cost van een verandering
→ Opportuniteitskost = verschil tussen (graanproductie) y-as op
bepaald punt op x-as
2
, Nisa Sen
HOOFDSTUK 2: CONSUMENTEN
1. Nut
→ Kiezen op basis van: preferenties, prijzen, inkomen
→ Nut: subjectief & niet meetbaar
→ Marginaal nut = bijkomend nut
→ Eerste wet van Gossen: dalend marginaal nut
→ Goederencombinaties die de consument eenzelfde nut geven wordt
voorgesteld als een indifferentiecurve
→ Indifferentiecurve worden voorgesteld in een preferentieschema
→ Even nuttig = indifferent → indifferentiekromme / iso-nutskromme
⤷ Alle combinaties v/d (2) goederen die op de lijn liggen, leveren de
consument een gelijk nut op.
→ Verder v/d oorsprong = meer nut
→ Eigenschappen indifferentiecurve:
- dalend
⤷ als het zou stijgen is het nut niet gelijk
- snijden elkaar niet
⤷ 2 lijnen hebben verschillend nutsniveau, elke lijn combinaties
verbindt met een gelijk nut
- hebben bolle (=convexe) kant naar de oorsprong
⤷ grensnut v/e eenheid v/e goed neemt toe als je er minder van hebt
2. Budget
→ Budgetrechte: alle combinaties die de consument net kan kopen met z’n
hele budget. → 𝑌 = (𝑃1 * 𝑄1) + (𝑃2 * 𝑄2)
→ Tweede wet van Gossen
⤷ Een consument maximaliseert zijn nut als de verhouding tussen het
marginaal nut en de prijzen uit zijn hele bestedingspakket dezelfde is.
→ Evenwicht / max. nut: raakpunt v/d budgetlijn aan de hoogst gelegen
𝑀𝑈1 𝑀𝑈2
indifferentiekromme → 𝑃 = 𝑃2
1
→ Nominale inkomensverandering: als het inkomen v/d consument verandert
→ Reële inkomensverandering: als bij eenzelfde inkomen v/d consument
de prijzen veranderen (koopkracht wijzigt)
→ Evenwijdige verschuiving: wanneer de prijzen van alle goederen in
dezelfde mate wijzigen (homogeen)
→ Niet-evenwijdige verplaatsing: wanneer de prijzen van alle goederen niet in
dezelfde mate wijzigen (heterogeen)
3