ECONOMISCHE VORMING
00 INLEIDING
Doel van de economische wetenschap
Eco spanningsveld: onbeperkte behoeften, maar schaarse middelen ⇒
keuzeprobleem
Economisch principe: met gegeven middelen een maximale behoeftebevrediging bereiken
Economie = studie naar menselijk streven naar behoeftebevrediging met schaarse middelen
Behoefte : Het aanvoelen van een tekort en het streven om dit tekort te bevredigen.
→ persoonlijk en wijzigend in tijd
Soorten: - primair/levensnoodzakelijke behoeften vs. secundaire behoeften
vb. voeding, kleding, veiligheid vs. onderwijs
- materiële vs. immateriële behoeften
vb. schoon water vs. ontspanning, onderwijs, medische hulp
- individuele vs. collectieve behoeften
vb. voeding, kleding vs. onderwijs, wegen, recreatiezones
Schaarse middelen : goed waarbij de gevraagde hoeveelheid groter is dan de
beschikbare hoeveelheid indien gratis ter beschikking → ontstaan markt en
daardoor ontstaan prijs
vb. kiezelstenen geen waarde, op overschot, geen schaarste
Schaarsheid =/ hoeveelheid goederen diensten
= beperktheid inkomen (niet alle behoeften tegelijk kunnen bevredigen)
Geld, prijzen en markt zijn er om menselijk gedrag te reguleren.
Sociale drang naast fysische behoeftes
Nuttigheid en keuzeprobleem
Nut : mate van behoeftebevrediging (niet meetbaar, voor iedereen verschillend)
Rationeel handelend mens stelt preferentieschema op afhankelijk van zijn subjectief nut
vb. Bij grote honger: nut appel < nut frietjes met stoofvlees
(zie indifferentiecurves met nut niveau’s vb. nut = 5)
Welvaart en welzijn
Wv : mate waarin mensen met beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen
voorzien vs Wz : bevrediging van verlangens die geen beslag leggen op schaarse middelen
Probleem: Welvaart zegt niets over welzijn. Dus stoppen met streven naar economische
groei? Want economische groei gaat ten koste van andere zaken. vb. China 7%
economische groei, dus rijker, maar dit gaat ten koste van milieu bijvoorbeeld.
,Externaliteit: naar externe economische effecten kijken van wat wij doen
→ proberen welzijn mee te nemen in welvaart (te weinig gedaan voorheen)
vb. sesamzaadjes hamburger → water Ethiopië (alle waarden kwantificeren)
Kyoto protocol: elk land mag vaste hoeveelheid CO2 uitstoten, gemeenschappelijke grens
maar onder de grens in een land → mag opgekocht worden in ander land
vb. België koopt op van Polen → Totale uitstoot blijft hetzelfde + °handel in CO2
commissies
Soorten goederen en diensten
Vrije goederen = niet-schaarse goederen (lucht, zeewater, zonlicht,...)
Vrije goederen zullen niet altijd vrij blijven vb. water anno 2020
Economische goederen = schaarse goederen
● Zuiver individuele goederen
→ rivaliserend: wringend gevoel tegenover anderen vb. niet-rivaliserend: netflix,
internet
→ uitsluitbaar, daardoor vaak aangeboden door privébedrijven vb. niet:
veiligheid politie
● Quasi collectieve goederen: kan zuiver zijn, maar aanbod geregeld door OH
→ rivaliserend: vb. beperking aantal plaatsen
→ uitsluitbaar: vb. privéscholen
● Zuiver collectieve goederen: door overheid gestuurd, niet uitsluitbaar/rivaliserend
vb. Security in villawijk Brasschaat: bijleggen, 1 iemand wilt niet bijleggen, dus niet langs dat
huis. Hij krijgt wel alle voordelen en veiligheid zonder te betalen. = vrijbuitersprobleem
→ Hierdoor kan defensie/politie niet door privébedrijf worden gedaan, dus er
moet gedwongen worden om te betalen. Want veiligheid is niet uitsluitbaar..
Dus OH moet zich gaan bemoeien door dit te gaan federaliseren (zuiver collectief goed)
Oefening: Een schaars goed is een goed dat...geen vrij goed is.
Oefening: vrij, zuiver collectief, quasi collectief, individueel goed?
Defensie: collectief goed, Zonnewarmte: vrij goed, Bibliotheek: quasi collectief, Belgische
snelweg personenwagen: collectief, Cinemabezoek: individueel, Tolwegen: quasi collectief ,
Fiets: individueel goed, Schoon milieu: collectief goed (vrijbuitersprobleem), Openbaar
vervoer: quasi collectief, Hoger onderwijs: quasi, Restaurantbezoek: individueel
Een andere indeling van economische goederen
● Consumptiegoederen (rechtstreekse behoeftebevrediging)
- Verbruiksgoed: niet duurzaam, eenmalig gebruik vb. brood
- Gebruiksgoed: duurzaam, meerdere keren vb. wasmachine, cd
● Investeringsgoederen (om andere goederen te produceren)
- Vlottende ig: niet-duurzaam, verwerkt/vernietigt vb. grondstoffen, voorraaden
- Kapitaalgoederen: duurzaam, ld > 1 jaar vb. scholen, ziekenhuis, wegen
,Soms onderscheid moeilijk te maken, omdat niet aard, maar gebruik van het goed bepalend
is voor het verschil! Afhankelijkheid van gebruik vb. auto in bedrijf (kg) / auto particulier (gg)
Oefening: investeringsgoed of niet, vlottend of kapitaalgoed?
Graan, hop en gist: vlottend investeringsgoed; aandelen en obligaties: niet;
metaalschroeven: vlottend investeringsgoed; werkbank: kapitaalgoed
Oefening: Is de aanschaf van laptop, auto, wasmachine,..vb. van consumeren/investeren?
→ Indien voor privégebruik door consument: consumptiegoed
→ Door bedrijf voor professioneel gebruik: investeringsgoed
Consumptie en productie
Consumptie : aanwending eco goederen voor niet-productieve doeleinden (besteden i)
Productie : waarde toevoegen aan economische goederen (verwerven inkomen)
Productiefactoren
Output economie is functie van een combinatie van 3 variabelen: arbeid, kapitaal, natuur
Natuur en arbeid = primair, kapitaal is een afgeleide productiefactor
- Natuur: grondstoffen en energiebronnen
- Arbeid: fysiek, intellectueel en ondernemend
- Kapitaal: geproduceerde productiemiddelen
De methode (skip)
Inductieve methode : van waarnemingen naar algemene regel (bedrijfseconomie)
Deductieve methode : algemene regel toepassen op specifieke situatie (alg. economie)
De ceteris paribus-clausule : “alle overigen blijven ongewijzigd”
Kijken naar verandering op variabele zonder rekening te houden met andere variabelen
vb. “Als smartphones duurder worden, neemt consumptie ervan af (indien overige invloeden gelijk)”
Micro-, meso-, macro-economie
Micro: individuele eco gedrag (vb. 1 bedrijf) vb. “beleggers dumpen massaal Deutsche Bank”
Meso: economisch gedrag van een bedrijfstak of regio (skip)
Macro: alle consumenten geaggregeerd vb. grootste handelsoorlog VS, BBP, inflatie,...
01 CONSUMENTEN
De keuze van de optimale goederencombinatie
Welke goederencombinatie is optimaal?
Behoeften worden bepaald door sociologische en psychologische factoren en de tijd
We maken keuze o.b.v. economische (prijs, inkomen) en niet-eco factoren (preferenties)
Eerste wet van Gossen = wet van het dalend grensnut
Grensnut = marginaal nut = laatst toegevoegde eenheid
, vb. beetje extra slaap afwegen tegenover ochtendritueel
→ welke kost is hoger? De marginale kost van slaap wordt steeds hoger
vb. Taart: bekijk kwantiteit (alpha) tegenover nut (U)
Hoe meer je van iets hebt, hoe minder extra nut het u verschaft = hoe minder gelukkig een
extra eenheid u maakt, dus in de economie: het marginaal nut van vb. taart is dalend
Totaal nut (TU) stijgt, maar (met steeds kleinere sprongen, want) marginaal U daalt
Het marginaal nut van een extra eenheid kan nooit negatief zijn, want in de
consumententheorie is voorlopig de hypothese van niet verzadigbaarheid
Hierboven bekeken we het nut van 1 product, nu bekijken we 2 producten
Indifferentiecurve: goederencombinaties die de consument eenzelfde nut geven
Preferentieschema: alle indifferentiecurves samen (grafisch)
vb. wrap en sushi (ppt.). Al deze combinaties maken mij exact
even gelukkig = indifferent (Hoe groter de afstand van de curve
tot de oorsprong hoe gelukkiger, groter TU)
Indifferentiecurve = iso-nutscurve = curve die hoeveelheden van goederencombinaties
weergeven die voor de consument eenzelfde behoeftebevrediging (nut) opleveren.
Kenmerken indifferentiecurve: dalend, snijden niet, bolle kant naar de oorsprong
● Als je van Y minder krijgt, moet je bij X meer krijgen (dus dalende curve)
● Elke goederencombinatie moet corresponderen met één bepaald nut (niet snijdend)
● Dalend marginaal nut (convex) vb. veel sushi’s geven voor klein beetje extra wrap
Oefening: Foute stelling over indifferentiecurve: alle punten boven indifferentiecurve kunnen
aangekocht worden met beschikbare nut (wel inbeelden, niet kunnen betalen)
Oefening: Curve kunnen tekenen
Welke combinatie in een bepaalde set wordt verkozen? geen
MAAR indien budgetcurve is hier wel een voorkeurcombinatie! (zie verder)
Budget en prijzen
Consument streeft naar maximale behoeftebevrediging met beschikbare middelen door een
optimale goederencombinatie te kiezen. (afhankelijk van preferenties, prijs en inkomen)
Grafische voorstelling van het probleem d.m.v. budgetlijn (lijn der mogelijkheden) en IC
Optimum = snijpunt budgetcurve met indifferentiecurve verst van de oorsprong
Budgetlijn = alle combinaties die consument juist kan kopen met zijn budget
Budget (B) = prijs goed 1 * hoeveelheid goed 1 + P2 * Q2
Budgetrestrictie = consument beperkt door budget en gangbare prijzen
Werkwijze: zoek punt A (sp X-as), zoek punt B (sp Y-as), verbindt
, Inkomensveranderingen → verschuiving van de curve
- R: nominale inkomensstijging (cp) → stijging koopkracht → reële
inkomensstijging
- L: nominale inkomensdaling (cp) → daling koopkracht → reële
inkomensdaling
Prijswijziging → draaiing van de curve
- R: prijsdaling (cp) → stijging koopkracht → reële inkomensstijging
- L: prijsstijging (cp) → daling koopkracht → reële inkomensdaling
Nominale inkomensstijging: wat je effectief in uw zakken hebt, betekent niet noodzakelijk
reële inkomensstijging (want vb. sterke inflatie)
Oefening: Wat gebeurt er met de budgetlijn?
Indien Px gehalveerd: draaiing naar rechts, Py gehalveerd: draaiing naar rechts
Px en Py gehalveerd: verschuiving naar rechts, B verdubbeld: verschuiving naar rechts
(! d nominale en reële inkomenswijziging, c geen nominale wel reële inkomenswijziging)
Dit kan enkel verklaard worden door het proportioneel wijzigen van de prijs van de goederen
Oefening: B: €36/maand = 0,10/km * Q1 + 0,40/blikje * Q2 (Punt A 360, punt B 90)
Stel 260 km scooter, hoeveel cola nog? 25 blikjes (36-26 = 10; *0,4)
Prijs cola stijgt naar 0,45 euro → draaiing naar links
Nominaal inkomen: inkomen in geldeenheid vs Reëel inkomen: koopkracht (hoeveelheid
goederen en diensten die met een bepaald inkomen kunnen gekocht worden)
De prijsvraagcurve (examen!)
Individuele vraagcurve
- Budgetlijn: alle combinaties die consument juist kan kopen met zijn budget (Qx, Qy)
- (Prijs)vraagcurve: geeft weer hoeveel van een bepaald goed een consument bereid
is te kopen tegen een reeks van prijzen (X-as = Q en Y-as = P)
Indifferentiecurve: wiskundige voorstelling van de keuzepsychologie van de mens
vb. CD’s en boeken: Prijs CD’s €15, Prijs boek €11,25 en Budget €180
Budgetlijn (12;16) → Stel: preferentie voor boeken = 8
→ Snijpunt budgetlijn en preferentielijn = O1 (6;8), Stel prijsdaling CD’s €11,25 →
O1 (8;8)
Grafiek (Qcd’s,Qb) → grafiek (Qcd’s,Pcd’s)
Individuele vraagcurve heeft een dalend verloop
→ hoe hoger de prijs hoe lager de vraag
- Beweging langsheen de vraagcurve = prijswijziging