Religie, zingeving en levensbeschouwing
Begrippenkader
➢ Paradigma: algemene wijze waarop naar de werkelijkheid gekeken wordt.
➢ Metaparadigma: bundeling van verschillende paradigma’s.
➢ Metaparadigma van Fawcett: hoogste abstractieniveau in de beschrijving van verpleegkunde,
opgebouwd uit 4 paradigmaconcepten:
o Persoon of de mens:
▪ Individuen, families, gemeenschappen en andere groepen die betrokken zijn
bij het verplegen.
o Omgeving of environment
▪ Sociale netwerk en fysieke omgeving en de setting waarin het verplegen
plaats vindt.
o Gezondheid
▪ Toestand van welbevinden waarin een persoon zich bevindt op het moment
waarop hij in interactie gaat met de verpleegkundige.
o Verplegen
▪ Definitie van discipline, interventie die verpleegkundigen ondernemen, op
basis van verpleegdoelen met oog op concrete outcomes.
Het concept ‘de mens’
De fundamenteel menselijke behoeften – A. Maslow
➢ Behoeftehiërarchie van Maslow:
o Fundamentele behoefte: wat men nodig heeft om als persoon te kunnen overleven,
een verlangen naar wat men mist.
Wat stelt Maslow?
➢ We bezitten allemaal een aangeboren neiging tot groei en zelfvervolmaking. De mens
verkeert gedurende zijn hele leven in een voortdurende staat van ontwikkeling, steeds
gericht op de toekomst.
Hoe kunnen we toekomen aan de behoeften in de behoeftehiërarchie?
➢ De menselijke groei voltrekt zich via een piramide of trad. Deze heeft een aantal treden, die
elk menselijke behoeften stellen.
o Pas als aan een lagere behoefte is voldaan, kunnen we aan een hogere toekomen.
, Hogere Behoefte aan zelfactualisatie: zelfvervulling en zelfontplooiing
groeibehoeften (Z- Esthetische behoefte: orde en schoonheid
behoeften) Behoefte aan kennen en begrijpen: verlangen om te begrijpen,
organiseren, analyseren, zoeken naar reacties enz.
Lagere fundamentele Behoefte aan waardering en zelfrespect: zelfwaardering, waardering van
behoeften (D- anderen enz.
behoeften) Behoefte om tot een groep te behoren: vriendschap, genegenheid,
geven en ontvangen van liefde enz.
Behoefte aan veiligheid: zekerheid, stabiliteit, onafhankelijkheid enz.
Fysiologische behoeften: leven, eten, drinken, slapen, onderdak enz.
Wat is het verschil tussen D-behoeften en Z-behoeften?
➢ D-behoeften: deficiëntiebehoeften, ontstaan uit een tekort.
➢ Z-behoeften: zijnsbehoeften. Pas als de D-behoeften voldaan zijn, kunnen deze behoeften
bereikt worden. Ze komen voort uit een groeimotivatie.
Wat als de basisbehoeften onbevredigd blijven?
➢ Er treden kenmerken van een tekort op. Basisbehoeften zijn bepalend voor het gedrag van
de mens.
Kenmerken van basisbehoeften
➢ Gekenmerkt door fysiologische, psychische en sociale behoeften.
➢ Sterkte en intensiteit: verschilt van persoon tot persoon.
➢ Structurele variabelen (geslacht, leeftijd, opleiding, beroep enz.): kunnen fundamentele
behoeften beïnvloeden.
➢ Een verstoring in de behoeftebevrediging kan je alleen maar afleiden uit waarneming van
bepaalde gedragingen.
➢ Vaste gedragspatronen om behoeften te bevredigen.
➢ Toename en/ of inadequate spreiding van energieverbruik als je de behoeften op een
andere manier bevredigt.
➢ Ziekte: verhindert de bevrediging
➢ Soms is een VPK noodzakelijk om te helpen met bevrediging van behoeften.
Soorten behoeften
Fysiologische behoeften
➢ Synoniem: existentiële of overlevingsbehoeften
➢ Behoefte aan voedsel, zuurstof, vocht, kleding, huisvesting enz.
Behoefte aan veiligheid en zekerheid
➢ Ze zijn op voldoende wijze bevredigd in de maatschappij: ziekteverzekering,
pensioenregeling, werklozensteun, enz.
➢ Frustraties van deze behoeften komen steeds vaker voor:
o Voorbeelden: Ziekten die nog niet adequaat behandeld kunnen worden,
economische crisis, ontslag, werkloosheid, stijgende agressie enz.
Behoefte aan liefde en samenhorigheid
➢ Behoefte aan samenzijn, sociaal contact, erbij horen, liefde enz.