Hoofdstuk 13: Arthropoda: Classis Arachnida
Arachnida = spinachtigen
1. Algemeenheden
Over het algemeen landdieren met 2 paar monddelen en 4 paar looppoten, meestal carnivoor.
• Lichaam:
Ø Prosoma (of cephalothorax): minstens 6 segmenten + acron, dorsale tergieten versmelten tot
carapax, elk segment heeft één paar aanhangsels. In totaal 1 paar chelicerae, 1 paar pedipalpi en 4
paar looppoten
Ø Opisthosoma (of abdomen): max. 13 segmenten + telson, soms gedifferentieerd in meso- en
metasoma; geen aanhangsels behalve spintepels, segmentatie kan duidelijk zijn/verdwijnen 7e
segment = rudimentair, 8e met genitale opening.
• Aanhangsels:
Ø Chelicerae: aanhangsels 1e kopsegment, 2 (steekfunctie) of 3 (grijpfunctie) leden.
Ø Pedipalpi: aanhangsels 2e segment, 6 leden, tactiel (spinnen) of grijpscharen (schorpioenen)
Ø Looppoten: aanhangsels 3e-6e segment, 7 leden, om te lopen + chemoreceptoren.
• Arachnida ademen door boeklongen, tracheeën of door beide.
• De meeste zijn ovopaar, sommige ovovivipaar of vivipaar.
• Jeugdstadia (nymfen) en adulten (imago’s) verschillen soms.
2. Belangrijke recente groepen
Belangrijke ordines zijn:
• Scorpionida (schorpioenen)
• Araneida (spinnen)
• Acari (mijten en teken)
• Pseudoscorpionida (valse schorpioenen)
• Opiliones (hooiwagens).
1
,3. Ordo Scorpionida
3.1. Bouwplan
• Opgebouwd uit prosoma en opisthosoma
• Opisthosoma verdeelt in meso-, metasoma en eindigt in telson
• Duidelijk zichtbare segmenten; cheliceren zijn klein en bevatten
gifklier; pedipalpen zijn uitgegroeid tot krachtige grijpscharen,
de basis ervan wordt gevormd door gnathobasen of
kauwplaten.
3.2. Levenswijze
• Meestal in droge tot zeer droge gebieden op donkere plaatsen (in spleten, onder stenen,…)
• Voeden zich met insecten, spinnen enz. die worden vastgegrepen met de pedipalpi (soms gedood met
gifstekel), prooien worden gevonden door tastzin (ogen spelen geen rol); prooi wordt in stukken
gereten met cheliceren.
• Het gif van een schorpioen heeft een neurotoxische (veroorzaakt afscheiding van neurotransmitters
® oa hypersensibiliteit) en hemorrahgische (lokale necrose) werking.
• Vele soorten produceren geluiden als dreiging bij nadering van grote dieren.
• Bij de paring: spermatofoor afgezet op de grond en door het wijfje opgenomen in de genitale opening,
vaak wordt het mannetje daarna opgegeten.
• Schorpioenen zijn vivipaar (levendbarend).
• Er zijn ongeveer 600 soorten.
4. Ordo Araneida
4.1. Bouwplan
4.1.1. Algemeen
• Groot deel van de segmentatie verdwenen door
versmelting
• Opisthosoma bestaat uit 1 stuk zonder aanhansels,
behalve spintepels (° op 2 vd achterlijfsegmenten)
• Cheliceren hebben gifklier, pedipalpen eerder zwak
(tastfunctie)
• Zeer goed ontwikkelde looppoten
• Ademhaling door boeklongen en/of tracheeën
4.1.2. Spintepels, spinklieren, webben
• Uit aanhangsels vh 10e een 11e segment ontstaan spintepels (gelede buisjes met op de top
afvoergangen van klieren; meestal 4, soms 2) die in verbinding staan met spinklieren die een
zijdeachtig, vloeibaar secreet vormen dat naar buiten geperst wordt en een dunne, sterke draad
vormt.
• Soms wordt het eerste paar spintepels omgevormd tot ovale zeefplaat (cribellum).
• Doelen van draden:
o Voortbeweging (bij gevaar kunnen ze zich laten vallen en terug opklimmen)
o Nest
o Web (om prooien te vangen)
o Broedkamer (cocon rond de eieren gesponnen)
2
, 4.2. Levenswijze
4.2.1. Algemeen
• De meeste spinnen bouwen geen web, maar jagen op hun prooi.
• Het zijn vrij levende, solitaire rovers.
• Prooi wordt gegrepen met de cheliceren en mechanisch of door inspuiting van chelicerengif gedood.
• Het paringsceremonieel verschilt sterk per soort.
• Het wijfje bewaart het sperma in de spermathecae tot de eileg, vlak ervoor worden de eieren
bevrucht.
• Het mannetje is vaak veel kleiner en wordt vaak als prooi beschouwd door de vrouwtjes.
• Leggen eieren in cocon, deze bewaken ze of dragen ze mee op lichaam
4.2.2. Spinnengif
• Bevat neurotoxische- en/of proteolytische stoffen
• Neurotoxische giffen:
o veroorzaken verhoogde neurotransmitter afscheiding
o Bij verdere verspreiding via bloed: eventuele aantasting autonoom zenuwstelsel.
• Proteolytische giffen:
o Veroorzaken weefselrotting/moeilijk geneesbare ontstekingen
• Vaak cheliceren niet sterk genoeg of gif te zwak om gevaarlijk te zijn voor grote dieren
• Spinnen eten dan ook vooral insecten.
• Een twintigtal spinnen zijn wel gevaarlijk, soms is de secundaire infectie gevaarlijker dan de beet zelf
(oa. de Zwarte Weduwe en Bruine Recluse).
5. Ordo Acari
5.1. Bouwplan
• Klein tot microscopisch klein; lichaamssegmenten zijn vergroeid
• Lichaam bestaat uit 3 zones:
o Gnathosoma/capitulum: voorste deel, hierop staan monddelen ingeplant.
o Podosoma: achterste deel prosoma, draagt 4 paar looppoten, vaak opgedeeld in
propodosomaen metapodosoma (want vaak grote opening tussen poten I+II en III+IV).
o Opisthosoma: sterk verkort achterlijf, volledig vergroeid met podosoma.
• Cheliceren: bestaande uit 2 of 3 leden
• Pedipalpi: 6-ledig
• Bases van de coxa van de pedipalpi vergroeid tot een hypostoom, meestal voorzien van tanden.
• Cheliceren en pedipalpi worden dorsaal bedekt door een uitsteeksel (rostrum/tectum).
• Tijdens het steken/zuigen wordt een verlammende en anticoagulerende stof ingespoten.
• Ogen zijn gereduceerd of afwezig.
• Het Hallers orgaan wat op tarsus I kan voorkomen speelt een rol bij het opsporen van de gastheren.
• De spijsvertering gebeurt gedeeltelijk buiten het dier (afscheiding verteringsenzymen; einddarm en
anus ontbreken soms).
• Ademhalings- en bloedvatenstelsel zijn sterk gereduceerd of afwezig.
• Excretie door middendarmcellen, buizen van Malpighi en coxale klieren
3