Hoofdstuk 19: Chordata – Classis Amphibia
Amphibia = Amfibieën (kikkers, padden, salamanders)
Subphylum Vertebrata
• Superclassis Agnata
• Superclassis Gnathostomata
o Pisces
§ Classis Chrondrichtyes (kraakbeenvissen)
§ Classis Osteichtyes (beenvissen)
o Tetrapoda
§ Classis Amphibia (amfibieën)
§ Classis Reptilia (reptielen)
§ Classis Aves (vogels)
§ Classis Mammalia (zoogdieren)
1. Inleiding & diagnose
• Meest primitieve & 1e ontstane landvertebraten.
• Dankzij overgang van water naar land: evolutie van hogere vertebraten mogelijk geworden.
• Meeste adulte amphibia gebonden aan vochtige biotopen en leggen eieren in water/vochtige omgeving.
• Vochtige, klierrijke huid (geen schubben)
• Benig skelet, schedel met achterhoofdsknobbels, indien ribben: niet met sternum verbonden
• 2 paar extremiteiten aangepast aan lopen & zwemmen (poten), indien mediane vinnen: nooit door vinstralen
gesteund
• Grote mond met kleine tandjes, 2 neusgaten in verbinding met mondholten, ogen met oogleden, externe
trommelvliezen bij kikkers & padden, tong uitsteekbaar
• 3kamerig hart (2 atria (L&R), 1 ventrikel), dubbele bloedsomloop, poikilotherm (koudbloedig)
• Ademhaling door longen, kieuwen, huid en mondepitheel, kieuwen steeds aanwezig op een of ander
moment van leven, kunnen ook bij adulten bewaard blijven
• 10 paar hersenzenuwen
• Bevruchting extern of intern, meestal ovipaar (eierleggend), eieren mesolecithaal en ingesloten in
geleiachtige omhulling, geen eivliezen, meestal larvaal stadium
2. Overgang water-landleven
• Weerstand in water is groter dan lucht, waterdieren daarom meer gestr oomlijnd. Amphibia die grootste deel
in water leven zijn slanker dan hun land-soorten. Aan skelet minder hoge eisen gesteld want water steunt
lichaam en heft zwaartekracht op. Wervelkolom bij landdieren steviger en meer verbeend. Ook ledematen
sterker en met werverkolom verbonden om gewicht egaal te verdelen. Landdieren hebben stevige ribbenkast
om dichtklappen van liggend dier tegen te gaan.
• Longen liggen diep en goed beschermd in lichaam zodat aanvoerbuizen (farynx, trachea en bronchi)
ontstonden (vissen niet). Hiermee gepaard gaat de bloedsomloop splitsen in longomloop en lichaamsomloop
• Temperatuur stabieler in water, landdieren moeten zich beschermen tegen schommelingen en uitdroging.
Amphibia hebben dit nog niet gerealiseerd, ze komen meest voor in warme streken en zijn erg gebonden aan
vochtige biotopen.
• Waterdieren: reuk overheerst, landdieren: gehoor overheerst
• Waterdieren scheiden stikstofhoudende afvalproducten uit als ammoniak dat makkelijk oplost en verdund
wordt in omgevende water. Landdieren moeten zuinig zijn met lichaamsvochten, ze scheiden N-
afvalproducten uit als ureum of urinezuur (minder toxisch)
1
,3. Bouwplan en bijzondere kenmerken
3.1. Huid
• Belangrijke rol bij ademhaling, erg dun, slechts dunne verhoornde buitenlaag. Vlak onder dunne huid
lopen bloedvaten, huid bevat groot aantal slijmklieren die huid vochtig houden en zo diffusie van gassen
mogelijk maken. Ook gifklieren voor afweren van vijanden
• Kikkers nemen zuurstof op door huisrespiratie, zelfs als longventilatie en centrale zenuwstelsel wordt
uitgeschakeld (geen beweging/pijngevoel)
3.2. Ademhaling en bloedsomloop
3.2.1. Ademhaling
• Juvenielen (ñ vruchtbare jongen): kieuwen
• Adulten: meestal door longen ademend + huid (zie hierboven)
o Eenvoudige luchtzak, waarbij meestal alveoli zich in de wand bevinden
3.2.2. Bloedsomloop
• Vissen: bloed vanuit hart naar kieuwen gepompt en rechtstreeks doorloopt naar weefsels.
• Amphibia: zuurstofrijke bloed uit longen komt terug naar hart en wordt naar rest van lichaam gepompt.
Bloedsomloop naar logen en andere weefsels niet helemaal gescheiden, zuurstofarm en zuurstofrijk
bloed kan gedeeltelijk gemengd geraken in hart.
4. Levenswijze
• Adulte amphibia en salamanderlarven: uitsluitend carnivoor, eten alleen levende bewegende prooien
(worm, kreeftachtigen). Grote adulten eten visjes, vogeltjes, kleine zoogdieren. Ook kleine individuen van
eigen soort. Aquatische larven van padden en kikkers eten wieren en deeltjes van dode dieren.
• Biotoop
o Altijd vochtig gematigde en warme klimaatzones (in de buurt van zoet water)
o Geen enkele in zout water
o Sommige soorten enkel waterbewonend
o Sommige soorten gravend (Apoda)
• Problemen van droogte en koude:
o Temperatuurextremen en droogte vermijden
§ Geen temperatuurregulerend systeem:
o Soorten in gematigde gordel: Hibernatie = metabolisme stilleggen (winterslaap)
o Sooren in hete, droge gebieden: Estivatie = hibernatie maar dan in zomer (zomerslaap)
§ Tijdens hibernatie/estivatie leven de dieren voort op reserves
• voedsel
o Adulten carnivoor (kleine adulten: wormpjes, kreeftachtigen. Grote: visjes, vogeltjes,kleine
zoogdieren & kleine individuen eigen soort)
o Sommige larven carnivoor, anderen algivoor of saprofaag
2
, 5. Voortplanting
5.1. Paring
• Paring bij Anura
o Mannetjes trekken wijfjes aan door kwaken (soortspecifiek)
o Vrouwtje vastgegrepen door mannetje
o Eieren bevrucht bij afzetting
• Paring bij Caudata
o Paringsdans
o Spermatoforen afgezet door mannetje à opgenomen door vrouwtje
o Interne bevruchting
5.2. Ontwikkeling
• Meeste copuleren in water, ei in water gelegd en larven groeien op in water en metamorfoseren tot
adulten. Bevruchting bij padden & kikkers extern / Bij meeste salamanders intern door spermatoforen.
• Eieren omgeven door 1 of meerdere geleilagen= bescherming tegen uitdrogen, schokken, parasieten)
Verschillen in vorm en eierslierten en ontwikkelingsduur.
• Aantal eieren sterk afhankelijk van de soort
• Dikkopje = larve van pad en kikker
o Lichaam en kop vormen een ovoïde geheel met lange staart
o Kieuwen extern in vroegste stadia, later intern met dun membraan overdekt
o Kaken ontbreken, twee hoornige plaatjes rond mondopening à algen worden afgeschraapt.
o Darm is lang en spiraal opgerold, op einde van larvale periode pas achterpoten.
• Bij metamorfose morfologische veranderingen:
Ø hoornige kaken gaan weg, brede mond ontstaat
Ø kieuwen en kieuwspleetjes gaan weg, longen ontstaan
Ø lange darm van herbivore type wordt vervangen door kortere van carnivore
Ø voorpoten ontstaan en staart regresseert
• Tijdens metamorfose in ondiep water waar zowel kieuw als longademhaling mogelijk is en makkelijk
insectenlarven vangen.
• Bij sommige soorten kikkeres speciale vorm broedzorg
o ei wordt meegedragen in keelzak, draagzak op rug of als slierten rond poten.
• neotenie= toestand waarin salamander groeit tot volwassen grootte en seksueel volwassen wordt, zonder
gedaanteverwisseling en volwassen vorm aan te nemen. Ziet eruit als grote larve met kieuwen, maar kan zich
voortplanten.
o bv Axolotl: = salamander in Mexico, blijft er larve-achtig uitzien in het wild, in lab kan men
metamorfose veroorzaken door hormoonbehandeling, vaak proefdier
6. Belangrijke recente groepen
• vier ordines: anura= kikkers en padden (komt bij ons voor), caudata=salamanders (komt bij ons voor),
trachystomata = sirenen, larvaal salamanderachtig uitzicht, kieuwen, apoda =wormsalamanders, leven de
grond
6.1. Ordo Caudata (of Urodela)
o Salamanders: leven op vochtige grond of zijn volledig aquatisch
o Langwerpige vertebraten met duidelijke staart, kop & romp gescheiden door duidelijke nek
o 2 paar zwak ontwikkelde poten (elks bestaand uit max. 3 geledingen)
o In vochtige grond / volledig aquatisch
o Allom voorkomend
3