Week 1
Aristoteles (334-332 voor Christus)
- Eerste definitie voor economische transactie -> potential surplus
- Enkel ruilen wanneer er iets extra te halen is voor onszelf.
- Geld maakt transacties gemakkelijker.
- Beschreef als eerste het principe van dalende meeropbrengsten
Scholasten (13e eeuw)
- Bekijken de economie vanuit een ethisch oogpunt
- De focus van de scholasten was het bepalen van een gerechtvaardigde prijs -> natuurlijke
prijs. Deze prijs hangt af van productiekosten & de perceptie van de waarde.
- Eerste poging om theorie te baseren op economische wetten.
-De samenleving werd toentertijd gekenmerkt door een feodaal systeem -> de pachters
werden door dit systeem benadeeld, want ze moesten betalen voor grond. De scholasten
stelden dat een gerechtvaardigde prijs in voordeel van de samenleving zou komen. Realiteit
bleek dat het vooral bedoeld was om de kerk machtig te houden en de macht van leenheren
tegen te gaan.
Mercantilisten (1500 tot 1776)
-Na Scholasten (Feodale tijden -> zelfvoorzienend) begon handel steeds meer op te komen
naarmate steden groeiden in de Middeleeuwen, waardoor handelaren meer macht kregen,
waardoor de theorie van het mercantilisme ontstond. Koopman was de tussenpersoon
tussen de producent en de consument. Het gebruik van geld groeide, naties bloeiden op en
invloedssferen ontstonden. Het mercantilisme vierde in deze tijd zijn hoogtijdagen
- Volgens Mercantilisten was er sprake van een Zero-sum game -> totale welvaart over de
hele wereld is constant. Om veel van deze welvaart te bezitten was het nodig om te zorgen
voor een positieve handelsbalans: veel goederen exporteren voor goud en zilver en
tegelijkertijd zo min mogelijk importeren.
- Mercantilisten waren voorstanders van het ingrijpen van de overheid: exportsubsidies en
importrestricites.
- Rijke koopmannen, koningen en belangrijke overheidsfunctionarissen waren de
baathebbers.
- Rent seeking behavior: waarbij rent slaat op economic rent -> winsten die nodig zijn om
het beroep te blijven uitoefenen na een behaalde winst.
- Uiteindelijk weinig invloed op het economisch denken. Belang internationale handel en
betalingsbalans werd wel gezien.
David Hume (Pré-Classist)
-Hume focuste op een monetaire theorie voor een open economie. In tegenstelling tot
Mercantilisten dacht Hume dat de totale geldhoeveelheid geen invloed op de reële
economie heeft -> lange termijn zullen prijzen stijgen als de geldhoeveelheid toeneemt.
Korte termijn wel een positief effect. Hiermee heeft hij de grondslag gelegd voor de later
ontwikkelde quantity of money theory (MV=PT).
,Quesnay en de fysiocraten
-Vanuit zijn medisch oogpunt zag Quesnay grote overeenkomsten tussen de samenleving en
de natuur. De volgers van Quesnay werden fysiocraten genoemd
-De nadruk bij de fysiocraten en Quesnay lag op landbouw alleen landbouw was werkelijk
productief. Boeren waren dan ook de baathebbers van deze stroming
-Belastingen en vele regels verdwenen, waardoor de adel achteruitging. Echter hadden
Landeigenaren volgens Quesnay het recht om pacht te mogen vragen aan boeren, want dit
zorgde voor een surplus.
Quesnay werken:
-Circular flow model -> inkomensanalyse en een economisch evenwicht. Dit model vormde
de basis voor de input-output analyse.
-Tableau Economique:
-model om nationale rekeningen bij te houden.
-Agricultuur is de basis voor economische groei
- Laissez faire, Laissez passer theorie: overheid zorgt voor vrije handel en competitie.
Fysiocraten tegen mercantilisme:
-Laissez faire was in tegenstelling tot de ideeën van het mercantilisme -> bezwaren tegen de
grote overheidsbemoeienis met de economie.
Blijvende elementen fysiocraten economisch denken:
-Sociale wetenschap
-Stromen van goederen en geld
-discussies over de invloed van de overheid
-effect verschuiven van belastingen
De klassieke school
Twee belangrijke revoluties die de start van de economische denkwijze van de klassieke
school hebben beïnvloed:
-Wetenschappelijke revolutie -> ontdekking natuurwetten zorgden ervoor dat het geloof in
laissez-faire theorie verder werd ontwikkeld. Belangrijke bron van inspiratie was Isaac
Newton. Tastbaar bewijs werd belangrijk en werd verkregen door te experimenteren.
Maatschappij is het meest gebaat als iedereen zou doen wat hij wil -> natuurlijke wet van
het eigenbelang. Daarbij zorgde de Verlichting ervoor dat men kon lezen schrijven en
kritisch ging nadenken.
-Industriële revolutie: Industrie groeide gigantisch. Dit zorgde er echter voor dat bedrijven
veel macht kregen en werknemers erg weinig. Arbeiders hadden vaak lage lonen.
De 5 belangrijkste beginselen klassieke school:
-Beperkte overheidsinterventie: handhaven eigendomsrechten en het zorgen voor publieke
goederen (zoals wij die vandaag kennen). Ze staan hiermee tegenover de Mercantilisten.
-Self-interested economic behaviour: iedereen is alleen geïnteresseerd in zijn eigen
belangen, zoals loon en winsten.
-Harmony of interests: economie zou het meest geholpen worden als iedereen zijn eigen
belang nastreeft.
, -Alle economische bronnen zijn belangrijk: dus niet alleen handel (mercantilisten) of de
agricultuur (fysiocraten).
-Economische wetten: meerdere wetten waren van kracht in de economische wereld.
Bijvoorbeeld de wet van comparatief voordeel, afnemende meeropbrengsten. (Scholasten
probeerde dat eerder)
Klassieke school wordt ook wel het economisch liberalisme genoemd. Er werd van
uitgegaan dat de mens een egoistisch wezen was. Dit was niet negatief bedoeld, want de
maatschappij werd daardoor het meest gebaat (Harmony of interests). Op de lange termijn
zou iedereen baat hebben. De arbeidersklasse had het echter nog steeds zwaar -> hard en
lang werken en economische groei zou enige tijd duren voordat het hun positie zou
verbeteren.
Blijvende bijdrage klassieke school:
- Wet van afnemende meeropbrengsten
- Wet van comparatieve voordeel
- Idee van consumenten macht
- Accumulatie van kapitaal voor economische groei
- Markmechanisme
Adam Smith (Klassiek)
In The Wealth of Nations behandelt Smith de volgende principes:
- Prijstheorie: dit is een theorie over waarde. Twee soorten -> waarde van een
product in de handel, maar ook de waarde van een product voor de consument.
- Waardetheorie van arbeid: relatieve prijzen worden bepaald door de relatieve
productiekosten (arbeid, kapitaal, land). Invloed van vraag heeft geen plaats volgens
Smith. Hij legde de focus op arbeidsproductiviteit. Ook bouwde hij verder op het
werk van scholasten en hun natuurlijke prijs -> lonen, huren en winsten hadden ook
een natuurlijke prijs. Op korte termijn kon natuurlijke prijs hoger zijn dan marktprijs
door overvloedig aanbod van een product. Echter, kon de natuurlijke prijs op lange
termijn nooit lager zijn dan de marktprijs, omdat mensen dan zouden stoppen met
produceren.
- Productiefactoren: Arbeid is belangrijkste productiefactor volgens Smith. Lonen
kunnen verschillen afhankelijk van enkele factoren, zoals de zwaarheid van het werk
en het niveau van verantwoordelijkheid. Het feit dat lonen verschillen is de basis van
theorie van compenserende lonen. Lonen en winsten bepalen de natuurlijke prijs,
maar huur is ervan afhankelijk.
- Invisible Hand: leidt tot een optimale allocatie van middelen, niet per se eerlijk
verdeeld
- Marktmechanisme en concurrentie: systeem van perfecte competitie. Concurrentie
is goed voor de optimalisatie van verdeling van bronnen in de economie.
- Internationale handel: Smith had kritiek op de Mercantilisten. Importrestricties
zorgden er volgens Smith voor dat er monopolies ontstonden en exportsubsidies
ervoor dat geld minder productief gebruikt werd.
- Rol van de overheid: Smith was voor een minimale rol van de overheid.
- Rol van geld: geld was “dead stock”. De reële prijzen blijven onveranderd. Dit komt
overeen met Hume.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur vicvantrigt. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,89. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.