Spellingsregels
1. Basisbegrippen in verband met spelling
Klanken en lettergrepen
Klinkers zijn de klanken die gespeld worden met de lettertekens a, e, i, o en u, en de
combinaties daarvan die geen tweeklank vormen.
- Een klinker is kort in bal, bel, bil, bol, bul.
- Een klinker is lang in baan, been, biet, boon, buur, boek, beul.
Tweeklanken zijn de klanken die gespeld worden met de lettertekens
- au en ou (saus, kous),
- ei en ij (leiden, lijden),
- ui (tuin).
Ook de klanken die met de lettertekens ai (bonsai), oi (ahoi), aai (maai), ooi (mooi) en oei (groei)
gespeld worden, beschouwen we als tweeklanken. De klanken die met de
lettertekens eeuw (leeuw), ieuw (nieuw) en uw (ruw) gespeld worden, zijn ook tweeklanken, maar we
beschouwen de w in de praktijk als een aparte medeklinker.
Medeklinkers zijn de klanken die gespeld worden met de
lettertekens b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x en z, en combinaties daarvan,
zoals ch, ng, sj en th. Ook de y is een medeklinker als die de klank /j/ weergeeft.
Lettergrepen zijn de klankgroepen die we onderscheiden als we een woord scanderend
uitspreken (keu∙ken∙ta∙fel, ge∙slo∙ten).
- Een lettergreep is open als die op een lange klinker of een tweeklank eindigt
(ka•ter, keu•ze, lij•den)
- gesloten als die op een medeklinker eindigt (kat•ten, kip•pen, kus•ten). Korte
klinkers komen in inheemse woorden alleen voor in gesloten lettergrepen
(bal, bal•len).
Lange klinkers en tweeklanken komen voor in open en gesloten lettergrepen
(baan, ba•nen, keus, keu•ze, tuin, tui•nen).
, Woordvormen
Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee delen die beide ook zelfstandig kunnen
voorkomen (keukentafel = keuken en tafel; geletruidrager = gele trui en drager).
Een samenstelling kan zelf ook weer het linker- of rechterdeel van een nieuwe samenstelling
zijn (keukentafelgesprek, designkeukentafel). De woorden waarmee een samenstelling wordt
gevormd, zijn de grondwoorden van de samenstelling.
Een afleiding is een woord dat bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of
achtervoegsels (onschuldig).
Het grondwoord is het deel van de afleiding dat ook als afzonderlijk woord bestaat (schuld).
De voor- en achtervoegsels zijn de delen die niet als afzonderlijk woord bestaan (on- en -ig).
Vervoeging is de vormverandering die nodig is om een werkwoord in een zin te laten passen.
We doen dat voornamelijk door aan het grondwoord, de stam van het werkwoord,
een uitgang toe te voegen (bijvoorbeeld in de zin 'Zij wandelden gisteren in het park' voegen
we aan de stam wandel van het werkwoord wandelen de uitgang -den toe).
Verbuiging is de vormverandering die nodig is om een zelfstandig naamwoord (tafel/tafels),
een voornaamwoord (ons/onze), een bijvoeglijk naamwoord (groot/grote) en soms ook een
bijwoord (vaak/vaker) bij andere woorden te laten passen. We doen dat door aan
het grondwoord een uitgang toe te voegen.
Een ongeleed woord is een woord waarin geen enkele samenstelling, afleiding of
vormverandering door een uitgang te onderscheiden is (tafel, hygiëne, ladder, snel, wandel).
Een samenkoppeling is een combinatie van twee of meer woorden die samen een vaste
eenheid vormen. Die eenheid wordt in de spelling aangegeven met koppeltekens (een
kruidje-roer-me-niet).
Een woordgroep is een opeenvolging van woorden die bij elkaar horen, maar niet samen één
woord vormen (een heel mooi boek; een gele motorhelm = een motorhelm die geel is).
Zelfstandige naamwoorden
Een soortnaam is een woord waarmee we verwijzen naar personen, dieren, zaken of andere
begrippen door de soort te noemen waartoe een bepaald individu of exemplaar behoort. De
meeste soortnamen kunnen voorafgegaan worden door het onbepaald lidwoord een (een
mens, tafel, rechtbank, hond).
Een eigennaam is de officiële naam waarmee we verwijzen naar iets unieks, bijvoorbeeld een
persoon, plaats, instelling, merk of historische gebeurtenis (Hugo Claus, Amsterdam, Raad
van State, Coca-Cola, Tweede Wereldoorlog).