H1: WAT IS COMMUNICATIEONDERZOEK?
Inleidende voorbeelden: onderzoek Netlog en social grooming, onderzoek dating apps, sociale mediaplatformen en het
winstmodel dat werkt o.b.v. reputatiecultuur bij jongeren
● Nieuwsgierigheid is dé sleutel tot onderzoek
● Iedereen is eigenlijk onderzoeker (= zoeken naar informatie over iets) en je zoekt meer info dan je denkt!
● Maar wetenschappelijk onderzoek is anders dan dagelijks onderzoek!
Wetenschappelijk onderzoek Dagelijks onderzoek
Op theorie(ën) gebaseerd Intuïtief, gevoelsmatig
Gestructureerd Gezond verstand
Systematisch Nonchalant, informeel, casual
Gepland Haastig, in het moment
Objectief (maar moeilijk: ook wetenschappers denken Vaak selectief
vanuit een bepaalde positie! Bepaalde methodes zijn
erop gericht om zoveel mogelijk van de eigen positie
uit te schakelen)
Wetenschappelijk denken ‘Magisch’ denken
Logisch voor zover mogelijk Soms gebrekkig denken
Gericht op kennis over werkelijkheid Focus: persoonlijke beslissingen
o Meer systematisch, gebaseerd op feiten i.p.v. op een buikgevoel, meer voorzichtig, meer focus op juistheid &
waarachtigheid (getallen & statistieken niet altijd noodzakelijk deel van wet. onderzoek)
● Onderzoek in communicatiewetenschappen is multidisciplinair (2 stromingen Deuze 2011):
⇨ maar geen strikte scheiding; veel interdisciplinair onderzoek!
1. GEESTESWETENSCHAPPELIJK georiënteerde studie van media & communicatie
▪ = producten van menselijke cultuur analyseren en begrijpen zoals: taal, kunstgeschiedenis literatuur,
filosofie …
▪ Bv. mediastudies, cultural studies en studie van populaire cultuur (art house cinema, fictie, strips, tv,
films, muziek, digitale media, dagelijks leven)
▪ Gebaseerd op: ideeën en theorieën van filosofen, psychologen, sociale wet., linguïsten
▪ Vaak kwalitatief onderzoek
2. SOCIAALWETENSCHAPPELIJK georiënteerde studie van media & communicatie/mediastudies
▪ = menselijk gedrag analyseren, begrijpen en voorspellen zoals: sociologie, psychologie, politicologie …
▪ Bv. media-effecten onderzoek, strategische communicatie (invloeden van media op gedrag van
mens en maatschappij)
▪ Gebaseerd op: ideeën en theorieën van sociale wet., en (experimentele) psychologie)
▪ Vaak kwantitatief onderzoek
● Probleem van zekerheid & objectiviteit:
o Manier waarop we statistieke interpreteren is open voor onenigheid; wetenschappers ruziën met andere
wetenschappers – ze moeten open zijn over hun eigen bias die ze hebben!
o Je hebt een transparante procedure nodig + aanneembaar bewijs voor je interpretatie
(belang van open science!), rapportering van resultaten (schrijfstijl/taalgebruik) ook belangrijk!
o Dus: duidelijke strategie nodig voor je onderzoek en coherente methodologische keuzes maken die
bepalen hoe jij naar de sociale realiteit kijkt (bv. kwantitatief VS kwalitatief)
● Kwantitatief VS kwalitatief:
1
, Kwantitatief Kwalitatief
(getallen, effecten, experimenten & manipulatie) (mediateksten, interpretaties & etnografisch onderzoek)
Telt, meet Evalueert
Verwerkt verzamelde gegevens Gebruikt concepten om te verklaren
Focust op aantal gevallen van X in teksten Concentreert zich op esthetiek/aspecten in de tekst
Statistisch Theoretisch
Beschrijft, verklaart en voorspelt Interpreteert
Leidt tot hypothese/theorie Leidt tot evaluatie
Methodologie kan worden aangevallen Interpretatie kan worden aangevallen
● Onderzoek als strategische keuze: er is geen betere/juistere onderzoeksmethode; hangt af van onderzoeksvraag! Het bepalen van
een methode is deel van een strategische onderhandeling
● Vragen van belang bij het evalueren van strategische keuzes die onderzoekers maken:
1. Welke methodologie gebruikt, welke strategische keuze 3. Welke conclusies?
en redeneringen? (epistemologische en ontologische 4. Conclusies ondersteund door gegevens + geloofwaardig?
overwegingen, deductief/inductief) 5. Onderzoek generaliseren?
2. Hoe belangrijk is onderwerp + vormt het uitdagend 6. Kunnen er praktische aanbevelingen gemaakt
wetenschappelijk onderzoek? worden
H2: KWALITATIEVE INHOUDSANALYSE = documenten-analyse
= interpretatieve analyse van documenten (vb. visueel materiaal, representaties, literatuur, beleidsdocumenten, speeches)
= begrijpen van inhouden en betekenis staat centraal
Inhoudsanalyse van media-inhoud
● Potentiële bronnen = kranten, tijdschriften, tv-programma’s, films, massamedia en digitale media
● ⇧ gebruik van digitale methoden voor geautomatiseerde dataverzameling (web content analysis) bv. hashtags
● Media-inhoud = geen venster op de wereld; dus verzamelde inhoud is geen bewijs voor de realiteit (vb. Billie en Benjamin)
Belang van context
Inhoudsanalyse van documenten en media-inhoud moet: rekening houden met de context + linken aan andere documenten
en teksten (want verwijzen naar een reactie op andere documenten)
⇨ Intertekstualiteit = media-teksten dragen verwijzingen naar andere teksten, dus tekstueel materiaal zit vol verwijzingen naar
ander tekstueel materiaal (vb. wanneer in De Simpsons verwijzing wordt gemaakt naar hoofdpersonage uit andere film)
Interpretatie van documenten en inhoud
Zoeken naar onderliggende thema’s + proces is niet eenduidig, wel messy, dus herlezen & herbekijken, continu teruggaan naar
onderzoeksvraag + wanneer je rapporteert worden thema’s geïllustreerd (korte citaten) + toelaten om continu te blijven bijleren +
onderzoeksvraag durven bijstellen (bij surveys bv. niet het geval) want wordt zo relevanter
Stappenplan Altheide (2004
1. Onderzoeksvraag opstellen 4. Topiclijst maken als leidraad
2. Vertrouwd raken met de context (inlezen!) 5. Testen schema
3. Vertrouwd raken met kleine sample 6. Herzien topiclijst en aanscherpen
Centraal: betekenissen reconstrueren.
Betekenisprobleem: vaak niet rechtstreeks af te lezen, nood aan interpretatie, ook jezelf verplaatsen in context van makers!
Kenmerken kwalitatieve inhoudsanalyse
1. Systematische analyse i.p.v. speculatie 4. Tekst lezen vanuit vraagstelling
2. Tekst als geheel bestuderen 5. Interpretatie vanuit conceptueel kader/theorie
3. Tekst in context van productie en receptie bekijken 6. Vaak uitspraken doen over iets anders
(wie heeft tekst gemaakt + waarom)
2
, Checklist voor evaluatie/waarachtigheid van documenten
Zeker bij beleidsdocumenten nagaan: wie produceerde het, waarom, kent die persoon veel van het onderwerp, is het materiaal echt, zit
er een standpunt in het materiaal, is het document typisch voor mijn onderzoeksvraag, is de betekenis duidelijk, kan je info
uit het document staven met andere bronnen, zijn er verschillende interpretaties?
Kwalitatief versus kwantitatief
Kunnen complementair zijn aan elkaar (gelijkenissen & verschillen), niet diametraal tegengesteld (kwalitatieve fasen in
kwantitatief onderzoek, kwantificatie in kwalitatief onderzoek). Combineerbaar om bepaalde onderzoeksvraag te beantwoorden)
Andere vormen van inhoudsanalyse – tekstuele analyse
= minder rigide, geen focus op “manifeste” content & “objectieve” realiteit. Tekst is ruim (film, tv, literatuur, comics, Instagram, …)
bv. in media en cultural studies
Een tekst bevat niet één waarheid hoe je een tekst moet interpreteren, teksten zijn ambigu en open: als wetenschapper de interpretaties
ontrafelen door je eerst in te lezen en alle concepten te kennen vooraleer je gaat analyseren
Voordelen (+) Nadelen (-)
Diepgaandere antwoorden en betekenissen Onderzoekers worden er vaak va beschuldigd in teksten dingen te
verkrijgen, bepaalde gedachten/concepten trachten ‘lezen’ + eigen interpretaties te maken, maar deze zijn vaak persoonlijk
beter begrijpen (WAAROM en HOE) en te veel evaluatief/waardegedreven
Tijdsintensief
Bevat geen absolute waarheden
!! Geen pasklare methode, is een verzamelwerk dat je systematisch moet doen. Gedisciplineerd en subjectief naar kijken en
goede reflectie opbouwen!!
Gastcollege – inhoudsanalyse Taboe
● “Lachen met zaken waar je niet mee mag lachen”
● Inhoudsanalyse + productie-analyse om keuzes van makers na te gaan
● Hoe combineren ze comedy en human interest?
Theoretisch kader: (achtergrond)
● Public Service Media:
o 2 grondwaarden: universaliteit = moet iedereen bereiken + diversiteit = moet divers en breed zijn,
iedereen zijn identiteit tonen
o Concept van publieke meerwaarde geïntroduceerd
o Programmatie 2 doelen: algemeen (breed/gedeelde cultuur) + specifiek (“moeilijkere”- en niche-inhouden)
o Publieke meerwaarde = moeilijke topics in mainstream media
● Humor:
o Humor types:
1. Adaptive/positief = onschuldig, niet kwetsend, woordmopjes
2. Mal-adaptive/negatief = meer agressief
o Functies:
- Uniting functions
- Identificatie = om op hetzelfde niveau als spreker te komen + verduidelijking/ verheldering
- Dividing functions
- Handhaving + differentiatie = humor en spot gebruiken om mensen volledig uitsluiten
● Humor en het publiek:
o Entertainment op televisie: play/rehearsal for real life (hoe in een situatie gedragen)
+ gemeenschappelijke cultuur
o Gevoeligheden bij humor
o Wanneer “kan” het ⇨ restoration of gravity = manier waarop je humor kan gebruiken om een entertainment verhaal te
vertellen over een moeilijk onderwerp
Op 4 onderzoeksvragen wordt antwoord gezocht:
1. Op welke manier zorgt Taboe voor diverse representatie van minderheidsgroepen en de issues waarmee ze
geconfronteerd worden?
2. Wanneer is de gepercipieerde publieke meerwaarde van Taboe een potentiële impact?
3