SAMENVATTING MACRO - ECONOMIE
HOOFDSTUK 1: EEN REIS ROND DE WERELD
Wat is macro - economie?
- het beste antwoord is niet om een formele definitie te geven, maar eerder om:
● de economische reis rond de wereld te bekijken
● de belangrijkste economische evoluties te beschrijven
● de problemen opsommen die de macro - economische beleidsmakers wakker
houden
1. De pandemie van 2020
- pandemie gestart als gezondheidscrisis, andere crisissen hadden een economische
oorzaak
- recessies duren gemiddeld 43 maanden → nooit echt lang
- effect op werkloosheidsgraad, consumptie, BBP
2. De crisis van 2008 - 2009
- nog niet alle landen waren van deze crisis hersteld voor de pandemie begon
- gevolg van crisis: daling van groei BBP in alle economische groepen van landen
3. De Verenigde Staten
- de VS is groot, met een productie van 20,5 biljoen in 2018 → 24% van wereldproductie
- hoge levensstandaard
- duidelijk effect van crisis te zien aan productie, werkloosheid en inflatie → wel vrij snel
hersteld
- reactie centrale bank (FED) op financiële crisis: interestvoeten verlaagd, door pandemie
terug recessie, dus terug tussenkomen en rente verlagen, maar er was minder speling,
omdat de rente nog niet helemaal terug hersteld was
- liquiditeitsval: rente gelijk aan 0 → publiek wordt indifferent om obligaties of geld aan te
houden
- voor de pandemie was de groei in productiviteit sterk afgenomen, kan zijn omdat de
technologie trager evolueert
4. De EU en de eurozone
- groep van 28 Europese landen met een gemeenschappelijke markt
- in 1999 vormde de EU een gemeenschappelijke valutazone, de eurozone, die in 2002 de
nationale munten verving door de euro
- 2 grote problemen in de eurozone vandaag de dag:
● hoe de werkloosheid terugdringen?
● hoe efficiënt te functioneren als een gemeenschappelijke valutazone?
- produceren 16% van wereldoutput
- grote economie met hoge levensstandaard, maar niet zo groot als VS
- fel getroffen door financiële crisis (hoge werkloosheid en daling in output → in vergelijking
met VS hebben we altijd al een hogere werkloosheid gehad) en inflatie daalt (cijfers wel
achterhaald, want nu hoge inflatie)
- grote verschillen in werkloosheid tussen verschillende Europese landen
1
,5. China
- grote economie met grote bevolking, maar wanneer je puur kijkt naar het BBP dan is de
productie in China slechts 60% van de productie in de VS
- de productie per persoon is ongeveer 15% van die van de VS
- China groeit al meer dan 3 decennia zeer snel
- produceren 16% van wereldoutput
- snel opkomende economie → groei is veel hoger dan in VS en EU
- werkloosheid is redelijk stabiel
HOOFDSTUK 2: EEN RONDLEIDING DOOR HET BOEK
→ 3 belangrijke begrippen: output, werkloosheidsgraad en inflatie
1. Geaggregeerde productie
- de nationale inkomens- en productrekeningen zijn aan het eind van de wereldoorlog
ontwikkeld als maatstaven voor totale productie
- BBP (bruto binnenlands product): maatstaf voor de totale productie
● de waarde van alle finale goederen en diensten in de economie (intermediaire
goederen niet mee rekenen!)
● de som van de toegevoegde waarde in de economie gedurende een bepaalde
periode
○ toegevoegde waarde = de waarde van de productie min de waarde van de
intermediaire goederen die bij de productie worden gebruikt
● de som van de inkomsten in de economie gedurende een bepaalde periode
(arbeidsinkomen + kapitaal- of winstinkomen)
Nominaal en reëel BBP
- nominaal BBP = de som van de hoeveelheden van de geproduceerde eindproducten maal
hun huidige prijs
● synoniemen: dollar BBP, BBP in huidige prijzen
● symbool: $Yt
● het nominale BBP stijgt om 2 redenen:
○ de productie van de meeste goederen neemt in de loop van de tijd toe
○ de prijs van de meeste goederen stijgt met de tijd
- reëel BBP = de som van de hoeveelheden eindproducten maal de constant (niet de
huidige) prijzen
● synoniemen: BBP in termen van goederen, BBP in constante prijzen, BBP
gecorrigeerd voor inflatie, BBP in constante dollars
● wanneer we spreken over BBP gaat het over reëel BBP en niet over nominaal
● symbool: Yt
● op deze manier kunnen we veranderingen in werkelijke productie meten en het
effect van inflatie elimineren
- in werkelijkheid gebruik van kettingindices: weerspiegelen de relatieve prijzen die in de loop
van de tijd veranderen
● het jaar dat wordt gebruikt om de prijzen te berekenen, wordt het basisjaar
genoemd
- nominaal stijgt veel feller dan reëel:
de prijzen zijn gestegen (inflatie)
- in 2012 is nominaal gelijk aan reëel:
2012 wordt gebruikt als basisjaar
(prijzen constant)
2
,FOCUS: reëel BBP, technologische vooruitgang en de prijs van computers
- het ministerie van Handel behandelt veranderingen in de kwaliteit van bestaande goederen,
zoals computers,
- hedonische prijsstelling: goederen worden behandeld als een verzameling van kenmerken
- de kwaliteit van nieuwe laptops is sinds 1999 gemiddeld met 20% per jaar gestegen
- de prijs per dollar van een laptop is sinds 1999 ook met ongeveer 7% per jaar gedaald
- dit betekent dat de voor kwaliteit gecorrigeerde prijs van laptops is gedaald met een
gemiddeld percentage van 20% + 7% = 27%
2. Het werkloosheidscijfer
- werkgelegenheid = het aantal mensen dat een baan heeft
- werkloosheid = het aantal mensen dat geen baan heeft, maar er wel een zoekt
● werkloze = iemand die geen baan heeft en in de afgelopen 4 weken op zoek is
geweest naar een baan
- beroepsbevolking = de som van de werkgelegenheid en de werkloosheid
- werkloosheidscijfer = de verhouding tussen het aantal werklozen en het aantal personen
dat tot de beroepsbevolking behoort (werkenden + werklozen)
● mensen die niet op zoek zijn naar een job en geen job hebben, worden niet
meegerekend
- meeste rijke landen baseren zich op grote enquêtes onder huishoudens om het
werkloosheidspercentage te berekenen
Arbeidsparticipatie
→ als alle werklozen zouden stoppen met zoeken naar een baan, zou het werkloosheidscijfer naar
0 gaan, dus slechte indicator
- ontmoedigde werknemers = degenen die het zoeken naar werk opgeven en dus niet
langer als werklozen worden beschouwd
- participatiegraad = de verhouding tussen de beroepsbevolking en de totale bevolking in
de werkende leeftijd
𝑁+𝑈
𝑁 + 𝑈 + 𝑛𝑜𝑡 𝑖𝑛 𝑙𝑎𝑏𝑜𝑟 𝑓𝑜𝑟𝑐𝑒
- vanwege de ontmoedigde werknemers gaat een hogere werkloosheidsgraad gewoonlijk
gepaard met een lagere participatiegraad
Waarom geïnteresseerd in werkloosheid?
- vanwege het directe effect op het welzijn van werklozen, vooral van degenen die lange tijd
werkloos blijven
- het is een signaal dat de economie haar menselijk potentieel niet efficiënt gebruikt
- een zeer lage werkloosheid kan ook een probleem zijn als de economie een tekort aan
arbeidskrachten krijgt → werkloosheidsgraad van 0% is niet de doelstelling, want dan is er
geen marge meer
- werkloosheidsgraad fluctueert met met de toestand van de economie
● beter in economie → meer input arbeid
● slecht in economie → minder arbeid → meer werkloosheid
3
,FOCUS: werkloosheid en geluk
- resultaten van het Duitse sociaal - economische panelonderzoek suggeren dat
1. werkloos worden leidt tot een grote daling van het geluk
2. het geluk daalt voor de eigenlijke werkloosheidsperiode (aanvoelen
dat je werkloos zal worden of omdat je zelf niet meer gelukkig bent in
je job)
3. het geluk zelfs 4 jaar later niet volledig is herstelt
3. Het inflatiecijfer
- inflatie = een aanhoudende stijging van het algemene prijspeil
- inflatiepercentage = het tempo waarin het prijspeil stijgt
- deflatie = een aanhoudende daling van het prijspeil (negatief inflatiepercentage)
BBP deflator (Pt)
= de verhouding tussen het nominaal BBP en het reëel BBP in jaar t → geeft de gemiddelde prijs
van output weer
- indexcijfer: heeft geen economische interpretatie
- als het nominale BBP sneller stijgt dan het reële BBP zal dit verschil komen door een
stijging in prijs
- het veranderingspercentage heeft een duidelijke interpretatie: het inflatiepercentage
- relatie tussen nominaal BBP, reëel BBP en BBP deflator:
● nominaal BBP is gelijk aan BBP deflator maal reëel BBP
● het groeipercentage van het nominaal BBP is gelijk aan het inflatiepercentage plus
het groeipercentage van het reëel BBP
Consumentenprijsindex (CPI)
- de verzameling goederen die in de economie wordt geproduceerd, is niet dezelfde als de
verzameling goederen die door de consumenten worden gekocht, omdat
● sommige van de goederen worden niet verkocht aan consumenten, maar aan
bedrijven, aan de overheid, of aan buitenlanders
● sommige van de door de consumenten gekochte goederen worden niet in het
binnenland geproduceerd, maar uit het buitenland ingevoerd
- consumentenprijsindex (CPI) = een maatstaf van de kosten van levensonderhoud
● het geeft de kosten in dollars van een specifieke lijst van goederen en diensten in
de loop van de tijd (HICP; Harmonised Index of Consumer Prices)
Verschil tussen BBP deflator en
consumentenprijsindex
- proberen allebei te berekenen hoeveel
duurder het leven is geworden
- lopen over het algemeen redelijk gelijk
- eind jaren ‘70 is CPI veel meer gestegen dan
BBP deflator → verklaring: stijging van de
prijs van ingevoerde goederen ten opzichte
van de prijs van in het binnenland
geproduceerde goederen
4
,Zuivere inflatie
= een proportionele stijging van alle prijzen en lonen
- dit soort inflatie veroorzaakt slechts een klein ongemak, omdat de relatieve prijzen er niet
door worden beïnvloed
- de reële lonen (lonen gemeten in goederen in plaats van in dollars) blijven onaangetast
- er bestaat niet zoiets als zuivere inflatie
Waarom geïnteresseerd in inflatie?
- inflatie beïnvloedt de inkomensverdeling wanneer niet alle prijzen en lonen evenredig
stijgen
- inflatie leidt tot verstoringen als gevolg van onzekerheid, sommige prijzen die bij wet of
regelgeving zijn vastgelegd, en de wisselwerking met belastingen
- de meeste economen zijn van mening dat het ‘beste’ inflatiepercentage een laag en stabiel
inflatiepercentage tussen 1% en 4% is
4. Output, werkloosheid en inflatiecijfer: de wet van Okun en de Phillips - curve
Wet van Okun
= negatief verband tussen wat er gebeurd met werkloosheidsgraad en groei in output
Werkloosheidsgraad versus groei in de VS
- een hoger dan gebruikelijke productiegroei gaat gepaard met een daling van het
werkloosheidspercentage
- een lager dan gebruikelijke productiegroei gaat gepaard met een stijging van het
werkloosheidspercentage
- helling is -0,1: een toename van de groei met 1% doet de werkloosheid gemiddeld met
-0,1% afnemen
- de lijn snijdt de horizontale as waar de productiegroei 0,5% bedraagt, wat betekent dat een
groeipercentage van 2% nodig is om de werkloosheid constant te houden
● 1) de beroepsbevolking neemt met de tijd toe, zodat de werkgelegenheid met de tijd
moet toenemen om de werkloosheid constant te houden
● 2) de productie per werknemer neemt ook toe met de tijd, hetgeen impliceert dat de
groei van de productie hoger is dan de groei van de werkgelegenheid
5
,Philips - curve
Verandering van inflatiecijfer versus werkloosheidscijfer
- een laag werkloosheidscijfer leidt tot een stijging van het inflatiecijfer
(economie groeit → output stijgt → prijspeil stijgt → inflatie)
- een hoog werkloosheidscijfer leidt tot een daling van het inflatiecijfer
- neerwaartse lijn: een hogere werkloosheid leidt gemiddeld tot een daling van de inflatie en
omgekeerd
5. De korte termijn, de middellange termijn en de lange termijn
- korte termijn (enkele jaren): de jaarlijkse productie bewegingen worden in de eerste plaats
bepaald door de ontwikkeling van de vraag
- middellange termijn (een decennium): de economie heeft de neiging om terug te keren naar
het productieniveau dat wordt bepaald door aanbodfactoren, zoals de kapitaalvoorraad, het
technologie niveau en de omvang van de beroepsbevolking
- lange termijn (enkele decennia of langer): de economie hangt af van haar vermogen om te
innoveren en nieuwe technologieën in te voeren, en van hoeveel de mensen sparen, de
kwaliteit van het onderwijssysteem van het land, de kwaliteit van de overheid, …
+ appendix P.49!
6
,Samenvatting
- we kunnen het BBP, de maatstaf van de totale productie, op 3 equivalente manieren
bekijken
1. Het BBP is de waarde van de eindproducten en -diensten die in een bepaalde
periode in de economie worden geproduceerd
2. Het BBP is de som van de in een bepaalde periode in de economie toegevoegde
waarde
3. Het BBP is de som van de inkomens in de economie in een bepaalde periode
- het nominale BBP is de som van de hoeveelheden geproduceerde eindproducten maal hun
huidige prijzen
● dit impliceert dat veranderingen in het nominale BBP zowel veranderingen in
hoeveelheden als veranderingen in prijzen weerspiegelen
- het reële BBP is een maatstaf van de productie
● veranderingen in het reële BBP weerspiegelen veranderingen in hoeveelheden
- iemand wordt als werkloos beschouwd als hij of zij geen baan heeft en er een zoekt
● dit werkloosheidspercentage is de verhouding tussen het aantal werklozen en het
aantal personen dat tot de beroepsbevolking behoort
● de beroepsbevolking is de som van de werkenden en de werklozen
- economen maken zich zorgen over de werkloosheid wegens de menselijke kosten die zij
vertegenwoordigt, maar zij kijken ook naar de werkloosheid omdat het een signaal geeft
over hoe efficiënt de economie haar middelen gebruikt, hoge werkloosheid wijst erop dat
het land haar middelen niet efficiënt gebruikt
- inflatie is een stijging van het algemene prijspeil
- inflatiepercentage is het tempo waarin het prijspeil stijgt
- macro-economen kijken naar 2 maatstaven van het prijspeil
1. de BBP-deflator, die de gemiddelde prijs is van de goederen die in de economie
worden geproduceerd
2. de consumentenprijsindex (CPI), die de gemiddelde prijs is van de goederen die in
de economie worden verbruikt
- inflatie leidt tot veranderingen in de inkomensverdeling, tot verstoringen en tot grotere
onzekerheid
- er zijn 2 belangrijke verbanden tussen productie, werkloosheid en inflatie
1. Wet van Okun: verband tussen de groei van de productie en de verandering van de
werkloosheid → hoge groei van de productie leidt gewoonlijk tot een daling van de
werkloosheid
2. Phillips-curve: een verband tussen werkloosheid en inflatie → een lager
werkloosheidscijfer leidt doorgaans tot een hoger inflatiecijfer
- macro-economen maken onderscheid tussen de korte termijn (enkele jaren), de
middellange termijn (een decennium) en de lange termijn (enkele decennia of langer)
● zij gaan ervan uit dat de productie op korte termijn door de vraag wordt bepaald
● zij gaan ervan uit dat de productie op middellange termijn wordt bepaald door het
niveau van de technologie, de kapitaalvoorraad en de beroepsbevolking
● zij gaan ervan uit dat de productie op lange termijn wordt bepaald door factoren
zoals onderwijs, onderzoek, besparingen en de kwaliteit van het bestuur
7
, THE SHORT RUN
HOOFDSTUK 3: DE GOEDERENMARKT
→ op korte termijn bepaalt de vraag de productie
- wanneer economen nadenken over de ontwikkeling van de economische activiteit van jaar
tot jaar, concentreren zij zich op de wisselwerking tussen vraag, productie en inkomen:
● veranderingen in de vraag naar goederen leiden tot veranderingen in de productie
● veranderingen in de productie leiden tot veranderingen in het inkomen
● veranderingen in het inkomen leiden tot veranderingen in de vraag naar goederen
1. De samenstelling van het BBP
- consumptie (C) = door de consumenten gekochte goederen en diensten
eten, vliegtickets, auto, …
- investeringen (I) = de som van investeringen in niet - residentiële gebouwen en
investeringen in woningen
machines, huizen, …
- overheidsuitgaven (G): aankoop van goederen en diensten door de federale, deelstaat-
en plaatselijke overheid; exclusief overheidstransfers (werkloosheidsuitkeringen,
kinderbijslag, …) en rentebetalingen
vliegtuig, kantoorartikelen, …
- export (X) = aankoop van goederen en diensten door buitenlanders
- invoer (IM) = aankoop van buitenlandse goederen en diensten
- netto - uitvoer of handelsbalans: X - IM
- handelsoverschot: uitvoer > invoer
- handelstekort: invoer > uitvoer
2. De vraag naar goederen
- totale vraag naar goederen (Z) als consumptie + investeringen + overheid + export - import
- in een gesloten economie (X = IM = 0):
Consumptie
= een functie van het beschikbare inkomen (Yd), dat is het inkomen dat overblijft nadat de
consumenten overheidstransfers hebben ontvangen en belastingen hebben betaald
→ als beschikbaar inkomen toeneemt zal er meer geconsumeerd worden
(positief verband)
- C(Yd): consumptiefunctie → gedragsvergelijking die het gedrag van de consumenten
weergeeft
● veronderstel dat de verbruiksfunctie een lineair verband is met 2 parameters c0 en
c1:
○ c1 is de bereidheid om te consumeren → marginale consumptiequote
■ het geeft het effect van een extra euro besteedbaar inkomen op de
consumptie
■ c1 moet positief zijn: een stijging van het besteedbaar inkomen zal
waarschijnlijk leiden tot een stijging van de consumptie
■ c1 is kleiner dan 1: mensen zullen waarschijnlijk slechts een deel van
de toename van het besteedbaar inkomen consumeren en de rest
sparen
8