PROP GHD
Stellen van een diagnose:
- Systematisch OZ
- Topografische diagnose
- Functionele diagnose
- Etiologische diagnose
Aan de hand van het onderzoek er achter komen wat de uiteindelijke diagnose is.
Bv: runderen die geen eetlust hebben, koorts, blafzen en griep. Bij auscultatie en echografie vonden we geen
longpathologie, maar wel gele mucosa en bleek (wss onvoldoende RBC= anemisch, maar andere oorzaak van
bleke mucosa is shock) systematisch OZ (we gingen hierdoor in de richting van hemolytische anemie).
Stoornis in bloed topografische diagnose. Oorzaken van hemolytische anemie zijn zeer verschillend
functionele diagnose. Het bleek na bloeduitstrijkjes door babesiose etiologische diagnose.
Pathognomische symptomen zijn zeldzaam! Dus nooit te kort door de bocht gaan > volledig OZ is belangrijk.
Alle symptomen moeten we verklaren in een diagnose. Kritisch zijn is belangrijk, dus herhalen van het klinisch
OZ als een dier voor bijvoorbeeld de 4e x binnenkomt. We brengen alle symptomen samen en doen een
kritische analyse aan de hand van een probleemlijst.
ANAMNESE EN ZIEKTEGESCHIEDENIS:
~ anamnese:
- Ondervraagde persoon:
ervaring eigenaar belangrijk: uitvragen van eigenaar vergt vaardigheden. Bij de anamnese moeten we de
ervaring van de persoon inschatten (veehouder weet veel). Bij twijfel moeten we vragen herhalen aan dezelfde
persoon of aan andere personen.
Zo volledig mogelijk zonder irrelevante vragen te stellen.
Vragen in functie van de klachten
Geen vragen stellen die het vertrouwen van de eigenaar kunnen schaden
Open vragen!! Niet de eigenaar sturen en uit laten praten.
- Patientgegevens:
Diersoort: diersoortgebonden afwijkingen en
diersoortgebonden gevoeligeid. Rund met koliek bv. na
preputium kijken > koliek door urolithiase, bij paard vaak door
GI afwijkingen.
Signalement: chipnummer, paspoort, SANITEL voor runderen.
Paarden moeten ingeschreven zijn. bij nutsdieren gebonden
aan bepaalde AB > vooral bij voedselproducerende dieren.
Ouderdom: immuun gemedieerde aandoeningen bij jonge
dieren (IgG controleren). hypoglycemie bij neonati. En metabole ziekten bij melkkoeien.. dus stuurt in
differentiaal diagnose.
Geslacht: liesbreuk bij mannelijke dieren, urethraobstructie bij runderen.
Ras: ook in ddx. Hoogproductieve dieren vaak metabole aandoeningen en vleesdieren luchtwegaandoeningen
(belgisch wit blauw).
- Algemene vragen
Aard van de hoofdklacht en hier na vragen. Zijn er bijkomende klachten? Bv. abortus + diarree etc.
Duur van de klachten zijn belangrijk. Evolutie van de ziekte? eventuele vroegere behandelingen en het resultaat
van deze behandelingen.
Is het een groepsprobleem of individueel?(echter als het individueel is dan kan het alsnog een groepsprobleem
worden) Voeding? (bij runderen moeten ze de hele dag kunnen eten). hygiëne? (zelf bekijken en niet te veel na
vragen> stalbodem controleren en hygiënescore bij het dier zelf). Is het een gesloten of open bedrijf?
Preventieve maatregelen? (bedrijfseigen kledij/ vaccinatie/ontwormingen). Stalklimaat? (spinnen webben of
niet> zo ja, weinig ventilatie).
,De anamnese gegevens gaan we noteren. voor eigen gebruik, maar ook voor collega’s en bij juridische
problemen. Deze gegeven anamnese was alleen een oriënterende lijst.
Tijidens het klinisch onderzoek moeten we dit doen via een vast schema: anders onvolledigheid met foute
diagnose nadien.
HET ECHTE KLINISCH OZ:
~ observatie van afstand: nodig voor eerste algemene indruk. Niet direct naar het dier toe gaan, want we
willen de ademhaling meten. Manipulatie kan symptomen doen verdwijnen (koliek) of doen toenemen
(cornage stijgt na opjagen). Ook moeten we het gedrag bekijken – excitatie/depressie/ angst/ eetlust. Ook
moeten we zien of het dier alert is in de omgeving of dat het afwijkend gedrag vertoont zoals dwanggedrag etc.
de eigenaar zal veel informatie geven over het gedrag.
Paard benaderen we van frontaal of opzij en een rund vanuit achter > zo gedrag observeren.
houding: geeft indicatie over waar het probleem kan zijn
- kophouding- paard moet kop hoog houden.
- Positie van de hals. Rug en abdomen. Kop mag niet te lang laag gehouden worden > we zien dan
stuwing van de kop en we zullen het dier mechanisch omhoog moeten houden.
- Een rug kan opgetrokken zijn door buikproblemen of bij pijn aan de achterpoten (dan brengen ze het
gewicht naar de voorbenen).
- Ook de staart moeten we controleren over de beweeglijkheid, een stijve staart – tetanus.
- Ledematen: staat het dier normaal of niet? Indien niet, omschrijven wat abnormaal is.
- Liggende dieren: paarden liggen vaan sternaal, soms lateraal (vaak max. 30 minuten – anders komt de
circulatie in het gevaar). Rund alleen sternaal – moet voor de spijsvertering door de pens. Hondenzit is
normaal voor het varken abnormaal voor paard en rund!
- Opstaan: paard eerst sternaal – voorbenen strekken – achterbenen geplooid onder lichaam en daarna
strekken helpen opstaan door staart te heffen.
Rund in sternale decubitus – heft eerst de achterhand en moet hiervoor naar voren hangen en heeft
dus ruimte nodig - dan pas de voorhand helpen door aan staart te heffen of in liesplooi. Slibvrije
bodem is belangrijk.
Onderscheid maken tussen niet recht willen of niet kunnen > soms enorm aanmoediging nodig
voordat ze willen staan. Oorzaak vinden: spier/been/zenuwen/ gewricht).
o Paard soms heffen met een singel.
o Rund heffen met een heupklem (niet comfortabel), voor rund is er ook een singel
- Dier op stap bekijken: gang beoordelen, ataxie, stijve gang, voorzichtige gang.
- Voedingstoestand: BCS. Rund score 1-5 3,5 is beste. BCS kan indicatie geven over management.
Voor paard ook BCS van 1-5 of 1-9 EMS bij paard veel voorkomend.
Ook moeten we altijd in de gaten houden of een dier wel voeding kan opnemen: soms foutieve
voederrekken, is er voldoende drinkwater aanwezig, kunnen ze wel eten – soms halsers die in de weg
zitten, gewricht afwijkingen thv hals etc. zodat ze niet kunnen eten.
~ observatie van dichtbij: zien (uitvloei, gezwollen of niet, hoe gezwollen . regelmatig of onregelmatig) voelen
(oedeem= verhoogde vaatwand permeabiliteit/pijn - calor/ rubor/ tumor/ dolor), horen (abnormale geluiden
bij ademhaling etc.), ruiken.
FIXEREN
Fixeren van paarden:
Staarttouw: Touw met een lus, we doen bolletje haar van de staart tussen de lus zo kunnen we gemakkelijk
trekken aan de staart en het paard omhoog effen.
Fixeren van runderen:
Neus vastnemen: manueel > eigenaar achter het dier en buigt het hoofd naar binnen (voor bloedname), kan
ook via een neusnijper of ring bij stier, maar als hij dit niet leidt dan de kaak vast nemen.
Laten stil staan: staart omhoog duwen om ze stil te laten staan.
liesplooi vastnemen: verhinderen dat ze slaan, bij bv. melkstaalname, mastitis onderzoek.
of een melkbeugel gebruiken om te verhinderen dat ze slaan (hangt om de liezen heen).
Staart tussen achterbenen: en eraan trekken bij kalfjes = alternatief voor liesplooi.
,Omleggen runderen: manueel >2 touwen om het dier > 1 achter de schouder als een singel en de ander voor
de knie. Aan deze touwen trekken we (op de zijde waar het dier op moetgaan liggen) en de kop trekken we in
tegenovergestelde richting. Daarna als hij ligt de kop fixeren en voeten afbinden. Dier omdraaien.
Bv bij lebmaagdilatatie gedaan: lebmaag bevind zich dan links > door het dier te draaien komt de
maag weer rechts te liggen.
Of Medicamenteus.
Hanteren van Kleineherkauwers:
Schapen fixeren voor scheren of uier onderzoek: rustig op achterhand zetten en zo zijn ze goed te fixeren.
Halsband: voor geit en schaap
Hanteren van varkens:
Neusstrop: om de neus van varkens.
LICHAAMSTEMPERATUUR/THERMOREGULATIE:
Normale lichaamstemperatuur:
We zien variaties in de normale lichaamstemperatuur door: leeftijd > jonge dieren hebben een hogere
temperatuur. Ook het tijdstip: savonds is de LT iets hoger (0,5 graden). De morgen-avond variatie is niet
aanwezig bij veulens > pas vanaf 10 dagen dus als het de eerste dagen varieert dan kan het pathologisch zijn.
Omgevingstemperatuur, voeding (vertering neemt warmte mee), arbeid en hormonale status (voor de partus
stijging LT en kort voor de partus een daling).
Meten van de lichaamstemperatuur:
Meten via een thermometer, de uitwendige temperatuur geeft GEEN goede informatie voor de inwendige
temperatuur door omgevingsinvloeden en huiddoorbloeding. Dus extremiteiten voelen geeft geen goede
indicatie.
Goede meting: voldoende diep en tegen de darmwand aanhouden en niet in het midden.
We doen meestal rectaal temperatuurmeting, maar soms vaginaal als het rectum beschadigd is > de
temperatuur zal dan lager zijn. ook doen we vaginaal meten als we al rectaal hebben opgevoeld > er zal dan
wat lucht bij zitten die een foutieve indicatie geeft.
Oor temperatuur: geen indicatie, alleen bij mens en hond bruikbaar.
Regeling van de lichaamstemperatuur:
Regeling gestuurd door de thermostaat in de hypothalamus. Het is een continu proces want continu warmte
productie. Er moet een evenwicht zijn tussen productie en afgifte:
- Productie van warmte door: inwendige spieractiviteit (pens en darmen) na voedsel opname > dit is
ook de reden dat GHD beter een koudere omgevingstemperatuur tolereren. Ook de uitwendige
spieractiviteit zoals rondlopen tijdens het furageren zorgt voor warmte productie.
, - Afgifte: ook continu proces, door contact met koude oppervlakten (conductie), via convectie
(stromende lucht die langs komt), radiatie (afgifte via infra-rode straling), evaporatie (afgifte door
verdamping van water bij paard vooral evaporatie via de huid en bij rund en varken via de
luchtwegen met o.a. tachycardie).
Behoud LT: binnen de thermoneutrale zone.
Comfort zone: boven de kritische temperatuur moeten we extra warmte afgeven zoals zweten en hijgen. Maar
deze afgifte heeft zijn grenzen > ls de omgevingstemperatuur veel te hoog is dan zal de lichaamstemperatuur
nog meer toenemen en kunnen we onvoldoende warmte afgeven in verhouding = hyperthermie
Onder de kritische temperatuur moeten we extra warmte produceren via rillen etc. wanneer het buiten weer
veel te koud is kan het lichaam hier niet tegen op en zien we hypothermie.
Optimale zone:
Melkvee: 5-15 graden
Kalveren: hogere temperatuur nodig omdat we ze apart huisvesten, 15-25
Paarden zijn veel gevoeliger voor oververhitting dan de mens, dit komt omdat het paard proportioneel een veel
kleiner lichaamsoppervlak heeft en heel veel spieren.
Paarden verdragen een hogere lichaamtemperatuur beter dan de mens > tijdens sport kan de
spiertemperatuur tot 45 graden oplopen, maar we zien veel minder duizeligheid etc dit komt door
aanwezigheid van de luchtzak, thv deze zak worden de a. carotis en andere bloedvaten gekoeld door lucht.
Paarden gaan bij een te hoge temperatuur op korte termijn sneller ademen en zweten, maar op lange termijn
zien we een efficiënter zweetrespons met een lichte daling van de lichaamstemperatuur.
Bij een te lage temperatuur:
- Korte termijn: haren rechtzetten, achterhand tegen wind plaatsen, shunting in voeten/oren/staart en
kunnen hier de bloedtoevoer blokkeren zodat geen warmte verloren gaat. Als ze het koud hebben
zullen ze ook meer gaan bewegen: kan al na minuut stappen met halve graad stijgen.
- Op lange termijn: aanpassing haarkleed, stijging eetlust en stijging metabolisme (schildklierhormoon)
Verhoogde lichaamstemperatuur:
Niet pyrogene hyperthermie:
Paard:
door te hoge warmteproductie na arbeid, koliek, stress zoals vervoer, medicatie, hyperthyroïdie met
verhoogd metabolisme en maligne hyperthermie met erfelijke stoornis die spiercontracties geeft , door te lage
afgifte bij te vette dieren (EMS – vetlaag), te dikke vacht (cushing), schurft, dekens, hoge
omgevingstemperatuur of vochtigheid, hypovolemie (geeft meestal hypothermie, maar door perifere
vasoconstrictie kunnen we hyperthermie zien) of door een combinatie van beide.
Bij rund en varken zijn vooral ventilatieproblemen enorm belangrijk: verdamping via de luchtwegen nodig voor
afkoeling > dus ademhalingsspieren, middenrif noodzakelijk.
Als we stoppen na arbeid moet de temperatuur binnen 20 minuten dalen tot <38 graden. De ademhaling en
pols moeten na 30 minuten <64 zijn wanneer er geen problemen zijn. tijdens oververhitting is de tempertuur >
40,5 graden.