BACTERIËLE EN MYCOTISCHE
ZIEKTEN
Examen: 2-keuze vragen antwoorden met juist/onjuist. Geen giscorrectie, dus alles
invullen.
Celwand: bepaald vorm van de cel. Bacterie heeft 1 doel en is vermenigvuldigen, ze
vermenigvuldigen dus heel snel (binnen 30min). Celwand geeft steun. Humane cel heeft
geen celwand, maar cholesterol. De celwand beschermd de cel tegen osmose, waardoor
de cel niet kan knappen. Penicilline (antibiotica) gaat inwerken op de celwandsynthese,
als wand niet wordt gevormd springt bacterie open en gaat dood.
Celwand bestaat uit verschillende zaken, en gaan soort bacterie bepalen:
- Gram + bact. heeft geen buitenste celmembraan en geen periplasmatische
membr.
- Gram – bact. heeft peptidoglycaan, buitenste celmembraan en
periplasmatische ruimte
- Zuurvaste bacteriën.
- Andere soorten
Peptidoglycaan (mureïne): bestaat uit suikers + eiwit
1) N-acetylglucosamine (NAG) & N-acetylmuraminezuur
(NAM) en deze wisselen steeds af NAG-NAM-NAG etc.
Tegenover deze streng zit nog een streng NAG-NAM-NAG
etc.
2) De 2 strengen worden met elkaar verbonden via 2
tetrapeptide die met elkaar verbonden zijn met een
peptide binding.
Tetrapeptide= L-alanine + D-glutaminezuur +
diaminopimeline zuur + D alanine.
3) er ontstaat een 3,4-binding tussen diaminopimelic zuur en
D-alanine
Bij gram positieve bacteriën wordt nr. 3 (diaminopimeline zuur) vervangen door lysine.
Ook hierbij een binding tussen 3,4 alleen daartussen zit een peptidebrug die
bijvoorbeeld uit gly (glycine) bestaat.
Gram positieve: dikke laag peptidoglycanen. Positief door
teichoïnezuren en lipoteichoïne (antennes) zijn polymeren
van ribitol- of glycerolfosfaat. Deze fosfaten zijn negatief
geladen en transporteren positieve ionen zoals calcium en
magnesium. De antenne functioneert als oppervlakte
antigeen.
- Ribitol en glycerol zijn basisstructuren. Ribitiol bevat
fosfaatgroep, op deze fosfaatgroep kan weer nieuwe
ribitol plaatsen etc. (=polymerisatie).
De proteïnen kunnen zijn: adhesie factoren (meeste bac. Zijn
pas gevaarlijk indien ze kunnen vasthechten en binnendringen – aanhechting dus
belangrijk), eiwitten die capsules aanmaken of penicilline binding proteïnen (PBP).
gram negatieve: 2 membranen – cytoplasma – buitenste. Er is
een dunne peptidoglycaanlaag. Tussen buitenste en binnenste
membraan zit de periplasmatische ruimte, in deze ruimte
,zitten enzymes die belangrijke rol spelen bij antibiotica werking en resistentie. Op het
buitenste membraan zit een lipopolysachariden.
- periplasmatische ruimte: eiwitten/toxines en peptidoglycaanlaag.
Eiwitten: net zoals bij gram positieve adhesie factoren/capsule productie/BPB (penicilline
binding proteïnen) in celmembraan.
De antennes op de gram- bacterie zijn lipopolysachariden gehele opbouw uit 3 delen:
1) G-G=diglucosamine, aan deze glucosamine zitten korte vetzuren
(myristinezuren). Aan een zijde van de glucosamine zit een fosfaat groep
2/3) Tot slot zit op de glucosamine zitten de antennes= polysachaccharide (is
opgewbouwd uit 2 delen: O-Ag (hexosem) & core-oligosaccharide (C7/8)).
Het lipide gedeelte (lipid A) is het toxische gedeelte!! Lipid A=endotoxine (gaat er niet
uit).
Fosfaat – fosfaat groep stoten elkaar af, want negatief geladen: hierdoor zit tussen de
fosfaat groepen calcium.
1 van de functies van LPS: barriere voor stoffen die niet in de bacterie mogen komen.
Daarbij kan O-antigen variëren, dus is oppervlakte antigeen. Ook kan het gemakkelijk aan
hechten aan iets. In sommige oordruppels zit +EDTA: ethyleen-diamine-tetra-azijnzuur
waterstoffen kunnen afsplitsen, waardoor negatief geladen moleculen (CH 3COO-) ontstaat
die calcium tussen de antennes kan wegnemen, hierdoor raken de antennes los van
elkaar en kan een antibioticum gemakkelijker binnen dringen.
Het endotoxine op lipid A in het bloed kan er voor zorgen dat het lichaam koorts
geeft/bloeddruk daling waardoor shock kan ontstaan: te weinig bloed (O2) naar
organen, waardoor orgaan falen ontstaan.
- Obligaat anaëroob: kunnen enkel zonder zuurstof overleven. O.a. clostridium.
Zijn anaëroob omdat ze geen anti-oxidantia hebben. Dus of ze aeroob of anaeroob
zijn heeft te maken met anti-oxidantia.
- Obligaat aeroob zijn: pseudomonas, Bacillus en mycobacterium > groeien niet
zonder zuurstof. Kunnen goed tegen zuurstof door de antixoidanten.
- Als kiem katalase produceert zal het H2O2 omzetten tot water + zuurstof > dit
zuurstof gaat bellen vormen bij streptococcus. H2O2 ontstaat bij aërobe
ademhaling en is giftig > het katalase voorkomt dus afsterving van de bacteriecel.
- Microaerophiles: houden van een lage conc. zuurstof. Crf. Helicobacter en
campylobacter (groeit in maag door aanwezigheid van urease enzym).
- Facultatief anaeroob: ofwel facultatief aeroob. Groeit zowel anaeroob als
aeroob. Maar met zuurstof zal bacterie beter groeien (ETK levert meeste ATP en
ETK is onder O2 omstandigheden). cfr. Staphylococcus & escherichia
- Anaerobe tolerante: halen geen voordeel uit zuurstof en groeien zowel aeroob
als anaeroob. Cfr. Lactobacillus (probiotica).
RUND
Antimicrobiële therapie: AB zijn belangrijk voor de behandeling, maar staan sterk onder
druk door de resistentie. Niet voor elke aandoening in de cursus wordt besproken welke
behandeling toegepast wordt, maar bij enkele aandoeningen wordt dit vermeld. Er is
namelijk een formularium voor verantwoord gebruik van AB in de rundveehouderij/klein-
dieren/paarden. Het formularium raad aan wat het beste gebruikt kan worden en welke
de minste resistentie opwekt. Ook heeft AB een invloed op de micro-flora = nadelig.
,Formularium: per aandoening is er een onderscheid tussen 1e keuze, 2e keuze en 3e keuze
AB. Keuze op basis van gevoeligheid van kiemen voor de AB. Er is nog een indeling op
basis van kleur: geel/oranje/rood (op basis van belang voor de volksgezondheid > in
rood zijn belangrijk voor de mens).
- Rood: kritisch belangrijke AB voor de mens deze AB zijn van belang om
multiresistente bacteriën nog af te doden. Dus met deze AB is behandeling nog te
doen: cefalosporines 3e en 4e generatie / fluoroquinolones/ colistine en
andere polymyxines.
o Cephalosporines: behoren net als penicilline tot de beta-lactam-AB. 1e
generatie meer actief tegen gram positieve en hoe verder we in de
generatie gaan des te meer tegen gram negatieve. 1e generatie is beta-
lactamase gevoelig en de latere meer beta-lactamase resistent. Beta-
lactamase wordt geproduceerd door de bacterie en breekt de beta-lactam
ring open penicilline wordt hierdoor inactief. De generatie 3/4 (meer in
humane geneeskunde) kunnen in cerebrospinaal vocht komen.
o Colistine: beperkt spectrum > werkt op lipid A= endotoxine (werkt dus op
het LPS van gram negatieve bacteriën) en maakt ze zo kapot.
We hebben dus een AB: We hebben dus een AB:
Werkingsmechanisme: inhibitie van Werkingsmechanisme: inhibitie van
celwandsynthese nucleïnezuur synthese (DNA replicatie)
o Inhibitie door Beta-lactam o Quinolones (enrofloxacin &
Cephalosporines (6-ring) nalidixic zuur)
Cefalexine &
cetiofur
Voorwaarden voor het gebruik van deze kritisch belangrijke AB bij dieren:
- Diagnose dat het werkelijk DIE bacterie is door labo-onderzoek
- Antibacteriële gevoeligheidstest mbv een antibiogram
- Ook mogen geen andere AB werkzaam zijn
- De kiem die de veroorzaker is van het probleem moet gevoelig zijn voor de AB
Voor voedselproducerende dieren ligt het gebruik van deze AB vast in de wetgeving, voor
niet voedsel producerende dieren ligt dit niet vast, maar wordt het wel aangeraden om
AB via deze weg toe te passen omdat het de kans op resistentie verkleind. Voordat de
kritisch belangrijke AB toegediend mogen worden bij voedselproducerende dieren zijn we
dus gebonden aan dit stappenplan.
BACTERIËLE EN MYCOTISCHE AANDOENINGEN VAN DE HUID, SUBCUTIS EN
OPPERVLAKKIGE LYMFEKNOPEN
1. ACTINOBACILLOSE:
oorzaak door A. lignieresii > gram negatief die aanleiding geeft tot BW-woekeringen
met daarin abcessen (kan dus huid aantasten). Gaat vooral de weke-weefsels van de kop
aantasten zoals de tong. Deze aandoening is eerder zeldzaam.
2. PANARITIUM:
acute aandoening van het subcutaan weefsel van de ondervoet. Eigenlijk dus
aandoeningen voor het bewegingsstelsel. Oorzaak is vaak een menginfectie met o.a.:
- tripinella pyogenes: gram positieve bacterie, facultatief pathogeen (behoort tot
normale microbiota), facultatief anaëroob (groeit zowel in aan als afwezigheid van
zuurstof). Tripinella is de typische etter verwekker bij het rund.
- Anaëroben: o.a. fusobacterium necrophorum: gram negatieve bacterie en is ook
facultatief pathogeen.
Deze 3 kiemen ondersteunen elkaars vermeerdering en komen daarom veel samen voor.
Deze bacteriën zijn facultatief pathogeen, maar als ze de kans krijgen om een wonde te
gaan infecteren gaan ze woekeren en elkaars groei ondersteunen. Ook kunnen er nog
andere anaëroben voorkomen. maar klassiek zijn deze 3 gecombineerd en zorgen ze
samen voor etter met afstervend weefsel.
, 3. MILTVUUR: wettelijk bestreden ziekte > veroorzaakt door bacillus anthrax.
4. KOUDVUUR/GASGANGREEN/MALIGNE OEDEEM:
Etiologie: kan voorkomen bij een wondinfectie (komt voor bij meerdere diersoorten).
Het paard is het meest gevoelige dier voor deze bacterie. Het is een wondinfectie waarbij
bepaalde clostridia voorkomen en gasgangreen veroorzaken. Het een menginfectie:
aërobe/facultatief anaëroben zullen het zuurstof opgebruiken, waardoor een anaëroob
milieu ontstaat= zeer belangrijk voor GROEI.
De clostridium produceert gas, dus de letsels zijn gekenmerkt met de aanwezigheid van
gas. De letsels voelen koud aan door de necrose. Ook is oedeem aanwezig. De wonde
wordt geïnfecteerd door meerdere bacteriën, maar als er een anaërobe omgeving
ontstaat kunnen histotoxische clostridia gaan woekeren: o.a. clostridium
perfringens / c. oedematiens etc.
Morfologie: de histotoxische clostridia zijn gram positieve grote staven. Ook
produceert ELKE clostridium sporen= resistent > Wanneer ze dus in een slecht milieu
zitten zullen de sporen vormen, een sporen is een soort ‘slaapstadium’, als de
omstandigheden beter worden zullen ze weer een vegetatieve bacterie worden. De
histotoxische clostridium zullen de sporen subterminaal deformeren: ze zullen
uitsteken boven het oppervlak van de bacterie > niet altijd te zien op uitstrijkjes. Alle
clostridia zijn anaëroob. Zijn alle gevoelig aan penicilline. Kiem-gastheer
interacties: de histotoxische clostridia komen voor in de bodem en sommige komen
voor in de darm (perfringens kan voorkomen in de darm = facultatief pathogeen).
Pathogeniciteit door de vorming van exotoxines.
Dus wat geld voor ALLE clostridia (inclusief de histotoxische): produceren
exotoxines/ altijd gevoelig aan peniciline/ altijd anaëroob/ resistente kiemen die
sporen vormen / gram + grote staven.
Pathogenese: De pathogenese van histotoxische clostridium is gelijk nagenoeg gelijk
aan deze van c. tetanus.
C. tetanus en histotoxische clostridium hebben het volgende al hetzelfde:
- wondinfectie/navelinfectie bij pasgeboren dieren is
- menginfectie
- anaëroob milieu: absolute voorwaarde voor het ontstaan van vegetatieve
bacteriën. Het milieu zal anaëroob worden als de aanwezige zuurstof verbruikt
worden door fac. Anaërobe en aërobe kiemen. Zodra de vegetatieve bacterie
gevormd is kan deze vermeerderen en gaat dan dus toxines en gas produceren.
Verschil tussen clostridium tetani en histotoxische clostridium: ze hebben andere
toxines > tetani zorgt voor de productie van tetanospasmine en histotoxische
clostridia hebben verschillende soorten toxines.
Invloed van toxines op het lichaam:
1) necrose= lokaal
2) oedeem doordat de bloedvatpermeabiliteit stijgt= lokaal
3) terminaal treedt toxinaemie op: toxines in het bloed kunnen tot shock leiden (door
het grote weefselverval) en dus tot eventuele dood= algemeen effect
Klinische symptomen:
1e stadium gasgangreen: sterke zwelling thv de wonde die pijn, warm en
cyanotisch(blauw) is. de zwelling verspreid zich vanuit de primaire haard, maar beperkt
zich tot 1 bepaald gebied van het lichaam.
2e stadium gasgangreen: slap/ koel/ weinig gevoel/ bruin tot zwart door de necrose. Deze
tekenen gaan gepaard met toxinemie en shock, waaraan het dier na 12-72 uur kan
sterven. Bij palpatie van de zwelling voelt men oedeem. In het terminale stadium liggen
de dieren in laterale decubitus en vertonen dyspnee.
Letsels: oedeem en hemorrhagisch exsudaat, gasvorming en necrose. Het necrotisch
weefsel is eerst vaak bleek en later cyanotisch en nog later donkergroen/zwart.