Leerpad D – dementie – verpleegkundige aspect
1. inleiding
⟹ raamwerk met 4 rollen voor aanbieden van competentie en meelevende zorg
voor oudere volwassenen met cognitieve problemen:
- Tovenaar: wereld beleven door de ogen van de persoon met dementie en
vermijden van iatrogene benaderingen
- Detective: aangrijpingspunten zoeken in de omgeving om dichter bij de
beleving te komen en een negatieve beleving te verklaren, dus de persoon
zo goed mogelijk kennen
- Timmerman: verschillende methodes en technieken om tot een individueel
zorgplan te komen
- Harlekijn: we delen een lach en plezier, we verspreiden vreugde, we zijn
creatief, delen energie en de last
2. de verschillende modellen om dementie beter te begrijpen
2.1 het gevolgenmodel
⟹ vragen zoals ‘hoe gaan we om met de gevolgen van deze ziekte, als genezing
niet mogelijk is?’, ‘tot welke beperkingen en handicaps in dagelijkse leven leiden de
cognitieve en gedragsstoornissen die optreden bij dementie?’
- Behoefte aan herstel van de autonomie van de pt is belangrijk voor hun =
belangrijk voor mensbeeld dat aan dit model ligt
- Dementie, vooral AD en VaD worden gezien als een stoornis in de
informatiewerking
2.2 de verstoorde informatieverwerking
⟹ dementie is een proces waarbij informatieverwerking
steeds minder efficiënt verloopt en steeds meer verstoord
1. Verstoorde input: bij het binnenkomen van informatie
zijn er al meerdere problemen
a. Gedesoriënteerd: men neemt personen en
situaties niet goed meer in zich op en is
vatbaarder voor illusies
b. Herkenning: van objecten, geluiden, geuren, personen, situaties is een
belangrijk hulpmiddel om waarnemingen te structureren. Door agnosie
wordt dit moeilijker
c. Taal: betekenissen van woorden worden moeilijker begrepen
d. Aandacht en concentratie: gebrekkige concentratie, makkelijk
afgeleid door externe prikkels, moeilijk om conversatie te hebben
e. Gestoorde inprenting: desoriëntatie, tijdsdesoriëntatie, desoriëntatie
in ruimte, herkenning van personen wordt moeilijker
f. Voortdurend op zoek naar spullen waarvan hij niet meer weet waar
hij ze gelegd heeft
2. Verstoorde opslag: werkgeheugen en episodische geheugen zijn afgezwakt
a. Werkgeheugen: geactiveerde toestand van geheugen, het selecteert
nieuwe info, zet deze in een structuur en codering, zo kan het worden
teruggeroepen worden.
i. Central executive: controleert, plant en organiseert het
werkgeheugen, het is een samenwerking van de verschillende
hersengebieden, bij dementie werkt dit niet meer
1
, ii. Selectieve aandacht: waardoor irrelevante info wordt
onderdrukt, waardoor de relevante info wordt verwerkt, gaat
achteruit, mensen met dementie zijn sneller afgeleid
iii. Complexe taken: is moeilijker, aandacht, waakzaamheid en
nauwkeurigheid nemen af. Mensen met dementie kunnen de
aandacht niet los maken van de ene taak en deze verschuiven
b. Permanente geheugen: langetermijngeheugen
i. Episodische geheugen: langetermijngeheugen waarin
persoonlijke info en autobiografische gebeurtenissen, gebonden
zijn aan een bepaalde tijd en plaats worden opgeslagen
1. Dit zal eerst achteruit gaan
ii. Semantische geheugen: algemene kennis en tijdloze info bv.
betekenis van woorden, grammatica, rekenregels
1. Dit zal pas later achteruit gaan
iii. Retrogenese: vaak achterstevoren oprollend geheugen: oude
info in episodisch geheugen gaan verloren, bij dementie gaat
eerst de recente weg
iv. Associatieve ordening: als een gebeurtenis sterke emoties
heeft opgeroepen, dan herinneren we ons deze beter en gaan
we er ook vaak mee bezig zijn, zo wordt ze gegrift in het
geheugen
3. Verstoorde verwerking: kwalitatieve wijzingen tijdens het denken, waarbij het
denken verloren gaat in omgekeerde volgorde van de ontwikkeling
a. Eerst ontwikkelde vorm van denken blijft het langst, de laatst
ontwikkelde zoals bv. abstract denken, hypothetisch denken,
beslissingen nemen gaan het eerst verloren + egocentriciteit neemt
toe → later ook het concreet-operationeel denken
b. Denken wordt primitiever, gebruik van symbolen, taal en spel wordt ook
moeilijker
c. Op laatste stadium is het het sensomotorische stadium, gedrag
wordt reflexief en motorische reacties zijn minder gericht en worden
meer geleid door sensorische ervaringen
d. Cognitieve vertraging: hebben meer tijd nodig om iets te verwerken
en te reageren
4. Verstoorde output: kan bestaan uit taal en actie, er zijn expressieve taal- en
spraakproblemen, kunnen zich slechter uitdrukken, kan steken bij woorden,
zinnen en acties. Schrijven gaat verloren, toenemende apraxie, mobiliteit gaat
achteruit
2.3 realiteitsoriëntering
⟹ primaire doel van klassieke realiteitsoriëntering (RO) is het verminderen van
verwardheid gelijkgesteld aan desoriëntatie. Als secundaire doel beoogt RO het
bevorderen van een meer autonoom functioneren en daardoor een groter
geluksgevoel of welzijn:
- Informatie over tijd, plaats en persoon moeten vaak worden gegeven
- De verwardheid moet worden gecorrigeerd
- Adequaat gedrag moet worden bekrachtigd
- De omgeving moet zodanig zijn georganiseerd dat deze oriënterend werkt
2