Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap
Hoogerwerf, A., M. Herweijer en A.J.G.M. van Montfort (red) (2021). Overheidsbeleid. Een inleiding
in de beleidswetenschap. Deventer: Wolters Kluwer.
Hoofdstuk 1: Beleid, processen en effecten
1.1: Beleid en beleidswetenschap
Voor het maken van beleid is kennis noodzakelijk. Hiervoor kunnen beleidsmakers onder anderen een
beroep doen op de beleidswetenschap en de maatschappelijke en bestuurlijke praktijk. Al geruime tijd
wordt er nagedacht over beleid. Aristoteles, Thomas van Aquino, Machiavelli en Marx dachten al na
over beleid. In 1951 werd er door de Amerikaanse politicologen Daniel Lemer en Harold Lasswell een
boek gepubliceerd met de titel The Policy Sciences. Halverwege de jaren zestig worden er steeds
meer boeken gepubliceerd met Engelse termen binnen de beleidswetenschap zoals: policy sciena,
policy research, policy studies, policy analysis.
1.2: Benaderingen van beleid
In dit hoofdstuk wordt uitgegaan van een empirisch-analytische benadering van beleid. Dit houdt in dat
er een systematisch inzicht wordt gegeven in de werkelijkheid van beleid. Deze benadering kent
binnen de beleidswetenschap verschillende theoretische invalshoeken zoals de microbenadering,
waarbij de focus ligt op individuen of de kleine groep. Daarnaast kan worden uitgegaan van een
mesobenadering waarbij naar groepen en organisaties wordt gekeken. Tenslotte kan beleid worden
bezien vanuit een macrobenadering waarbij gekeken wordt naar overheidsbeleid binnen de
samenleving als geheel in het licht van het politieke stelsel.
1.3: De beleidsinhoud
In dit boek wordt ervan uitgegaan dat beleid zowel het plan als de bijbehorende handelingen omvat
om het plan uit te voeren. Daarnaast omvat in dit boek de term beleid zowel de doelstellingen als de
middelen die nodig zijn om de doelstellingen te realiseren. Beleid is niet altijd rationeel. Rationeel gaat
over wat redelijk is en met goede argumenten onderbouwd. Doelrationeel betekent dat het beleid
doelgericht, doeltreffend en doelmatig is. Bij het maken van beleid is het ook van belang om er
termijnen in de tijd aan te verbinden. Beleid is gericht op het oplossen van een probleem. Er is sprake
van een probleem wanneer er sprake is van een verschil tussen de daadwerkelijke situatie en de
gewenste situatie. De probleemdefinitie is bij het maken van beleid van belang. Kennis van het beleid,
oftewel het deel van de maatschappij waar het probleem zich op richt, is daarbij onontbeerlijk. Het is
daarbij zinvol om de middelen in te kleuren op een kaart of schema die het beleidsveld weergeeft.
Beleidsinstrumenten of middelen kunnen worden ingezet door actoren voor het bereiken van een
bepaald doel. Bestuursinstrumenten worden ingezet voor de coördinatie tussen organisaties die
beleidsbepalend zijn en organisaties die beleid uitvoeren. De beleidstheorie bevat de
veronderstellingen die ten grondslag liggen aan beleid. De beleidstheorie kent drie soorten relaties te
weten:
● Doeleinden en middelen (finale relaties);
● Oorzaken en gevolgen (causale relaties);
● Waarden en normen (normatieve relaties).
1.4: Het beleidsproces
Beleid wordt altijd tot stand gebracht door bepaalde maatschappelijke krachten zoals gestabiliseerde
verhoudingen (structuren) en bewegelijke verhoudingen (processen). Een proces omvat het
dynamische verloop van handelingen, argumenten en interacties ten aanzien van het beleid. Het
beleidsproces bevat een opeenvolging van samenhangende handelingen. De procesbenadering is in
1908 geïntroduceerd in de politicologie door Arthur F. Bentley in het boek The Process of Government
van. Binnen een proces is er sprake van wisselwerking tussen de verschillende factoren die van
belang zijn binnen het proces. Binnen een proces is er sprake van het verloop van een opeenvolging
van gebeurtenissen. Het verloop van een proces is ook herkenbaar in de zin dat er sprake is van een
min of meer vast patroon. Naast processen zijn er ook deelprocessen die kunnen worden gezien als
fasen of stadia binnen het beleidsproces. Zo zijn er in een beleidsproces zes stadia te onderscheiden
te weten:
, ● Agendavorming: Het bepalen van de agenda;
● Beleidsvoorbereiding: Het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van
adviezen;
● Beleidsbepaling: Het nemen van besluiten;
● Invoering en uitvoering (implementatie): Het inzetten van de gekozen middelen om het
gekozen doel te bereiken;
● Naleving en handhaving: Zorgen dat het beleid wordt nageleefd;
● Beleidsevaluatie: Het beoordelen van inhoud, proces en effecten waarna het beleid eventueel
wordt bijgesteld.
De rol van de betrokken actoren en de invulling die zij geven aan de deelprocessen spelen een
belangrijke rol in het verloop van het beleidsproces. Een beleidsproces dat betrekking heeft op
overheidsbeleid, maakt onderdeel uit van de politieke kringloop. De politieke kringloop speelt zich af in
de interactie tussen het politieke systeem (de overheid) en zijn maatschappelijke omgeving (de
samenleving). Politiek kan daarbij worden gedefinieerd als het geheel van opvattingen, gedragingen
en posities die tot doel hebben om de inhoud, processen en effecten van overheidsbeleid te
beïnvloeden.
De omgeving van het politieke systeem bestaat uit de nationale samenleving, de internationale
samenleving en de fysieke omgeving. Invloeden uit het systeem leveren de aanvoer of input voor het
politieke systeem. De Amerikaanse politicoloog David Easton stel dat deze input bestaat uit eisen
(beleidsvoornemen) en steun. In het grensgebied van het politieke systeem en de omgeving worden
behoeften in veel gevallen vertaald naar eisen. De zogeheten sluiswachters, poortwachters of
gatekeepers van het politieke systeem spelen hierbij een belangrijke rol. Deze gatekeepers zijn
bijvoorbeeld de media, belangengroepen, adviesorganen, politieke partijen en parlementariërs.
1.5: De beleidseffecten
Er zijn ook in de samenleving processen die worden aangeduid als de zogeheten veldprocessen.
Daarnaast wordt er in de samenleving ook beleid gemaakt zoals bij bedrijven. Overheidsprocessen
hebben vaak als doel om de processen en de vorming van beleid in de samenleving te beïnvloeden.
Bij het evalueren van beleid is het van belang om naar de beleidseffecten te kijken. Deelvragen die
hierbij van belang zijn, zijn:
● Wordt het beoogde effect bereikt?
● Is het effect het gevolg van het gekozen beleid (doeltreffendheid)?
● Wat zijn eventuele neveneffecten?
● Hoe verhouden zich de baten tot de kosten (doelmatigheid)?
● Hoe gelijk of ongelijk zijn de kosten en baten verdeeld in de samenleving?
De vraag welke factoren bepalend zijn om te zorgen dat het beleid de beoogde effecten teweegbrengt
kan worden beantwoord aan de hand van twee deelvragen te weten:
● Zijn de instrumenten correct toegepast (beleidsconformiteit)?
● Is er draagvlak voor het beleid onder de betrokkenen (legitimiteit)?
,1.6: Het beheer van de beleidsorganisatie
Extern gericht overheidsbeleid richt zich op bepaalde terreinen van de samenleving, zoals onderwijs,
gezondheidszorg, milieu of werkgelegenheid. Intern beleid richt zich meer op beheer of management
ten behoeve van het functioneren van de eigen organisatie. Dan bestaat er nog het onderscheid
tussen primaire en secundaire processen van een organisatie. De primaire processen gaan over de
processen die direct verbonden zijn met het behalen van de organisatiedoelen. Secundaire processen
gaan vooral over de taken die worden uitgevoerd, zodat de organisatie kan functioneren, zoals
personeelszaken of secretariaat. Het is van belang dat er een goede balans is tussen intern en extern
gericht beleid en tussen primaire en secundaire processen. In 1940 beschrijft de Amerikaanse
bedrijfskundige James Burnham in zijn boek Machtsvorming der bewindvoerders mensen binnen
organisaties die zich bezig houden met de technische leiding en coördinatie van productieprocessen.
Volgens Burnham is het kapitaal ontglipt aan de eigenaren en onder het beheer van de
bewindvoerders terecht gekomen die de leiding hebben over de organisatie. In de praktijk is er
tegenwoordig steeds meer ingezet op secundaire processen en intern gericht beleid, Evenwicht is
nodig om te komen tot doeltreffend, doelmatig en aanvaardbaar beleid voor het oplossen van
maatschappelijke problemen.
1.7: Verandering van beleid op lange termijn
Vanuit het perspectief van de ontwikkeling van beleid op de lange termijn gekeken kunnen vier
vormen van beleidsverandering worden onderscheiden te weten:
● Rationalisering: Toenemende mate van redelijkheid zoals toename van de doelrationaliteit
(doelgerichtheid, doeltreffendheid en doelmatigheid). Rationaliteit heeft betrekking op
redelijkheid en zowel empirische als normatieve beargumentatie;
● Democratisering: Toenemende mate van democratie in de zin dat mensen steeds meer
mogelijkheid hebben om invloed uit te oefenen op het beleid;
● Differentiatie: Toenemende verschillen in doeleinden en middelen en een toename in
taakverdeling en specialisatie in de beleidsorganisatie;
● Integratie: Toenemende afstemming en bundeling van beleidsonderdelen
De ontwikkeling van overheidsbeleid wordt doorgaans vormgegeven vanuit fundamentele politieke
waarden. Daarbij is er niet uitsluitend sprake van vooruitgang. Soms is we ook sprake van stagnatie of
achteruitgang.
1.8: Samenvatting
Geen punten voor de samenvatting.
Hoofdstuk 2: Overheden
2.1: Inleiding
Overheden zijn instanties die binnen de grenzen van een bepaald domein bindende besluiten nemen
en het mandaat hebben om deze besluiten eventueel met dwang (bestuursdwang, politie, justitie) te
handhaven. omdat besluiten worden genomen door een democratisch gekozen meerderheid van de
volksvertegenwoordigers, wordt doorgaans uitgegaan van welwillende navolging onder de bevolking.
Overheden twee eigenschappen:
● Overheden kunnen met gezag beslissingen nemen voor de samenleving;
● Overheden kunnen de naleving afdwingen met legitieme machtsuitoefening.
In de praktijk vinden burgers van landen met een afwezige overheid dat de overheid zaken teveel op
zijn beloop laat. In landen met een sterk aanwezige overheid ervaren burgers de overheid dan in de
praktijk vaak juist weer als betuttelend.
2.2: Argumenten voor het instellen van overheden
In de subparagrafen hierna komen vier argumenten voor het instellen van een overheid aan bod.
,2.2.1: Zonder krachtige overheid geen openbare orde en veiligheid
In een samenleving bestaat de situatie dat sommige mensen over middelen beschikken die anderen
nodig hebben. Deze andere persoon kan proberen om met wederzijds goedvinden de benodigde
middelen te verkrijgen, maar wordt hierin binnen een samenleving zonder overheid niet begrenst door
normen en sancties. Zonder wederzijdse instemming toe-eigenen van begerenswaardige goederen
kan in de maatschappij zonder een gezaghebbende partij zoals een overheid volgens de Engelse
filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) leiden tot de "oorlog van allen tegen allen". Een interessante
vraag is daarbij wat de juiste balans is tussen enerzijds "de oorlog van allen tegen allen" en anderzijds
de vrijheidsbeperking van een krachtig overheid (het mythische monster Leviathan). Thomas Hobbes
stelt dat intelligente burgers kiezen voor een overheid. De Pax Romana (Romeinse Vrede)
waarbinnen sprake was van uniforme uitvoering van wetten in gehele Romeinse Rijk had grote
welvaart tot gevolg. Het vandalisme waarmee Rome werd veroverd had een grote daling van de
welvaart tot gevolg. Binnen een nachtwakersstaat vervult de overheid enkel de primaire taken
waaronder wetgeving, leger, politie en justitie.
2.2.2: Zonder regulering verdwijnen gemeenschappelijke gebruiksgoederen
Een ander belangrijk argument voor het instellen van een overheid is de regulering op het gebruik van
gemeenschappelijke gebruiksgoederen. De Amerikaanse bioloog Garrett Hardin (1915-2003) verwijst
in dit verband naar de tragedie van het gebruik van de weidegronden. Om uitputting, verdorring en
verwoestijning van de weidegronden te voorkomen, is het nodig dat er beperkingen zijn ten aanzien
van het vee dat graast op de weidegronden. Desondanks is het voor veehouders lucratief om meer
dieren te laten grazen waardoor risico’s ontstaan. Een gezaghebbende overheid kan hierin uitkomst
bieden. Wanneer gemeenschappelijke gebruiksgoederen niet onbeperkt beschikbaar zijn, is het van
belang dat de overheid via wetten, omgevingsplannen, vergunningen en concessies beperkingen
opleggen aan het gebruik.
Wanneer een overheid zich actief richt op het behoud van de gemeenschappelijke gebruiksgoederen
wordt er ook wel van een reguleringsstaat gesproken. Binnen onze regio behoort dit steeds meer tot
het takenpakket van Europa.
2.2.3: Zonder belasting, ontoereikende collectieve voorzieningen
Een overheid voorziet in collectieve voorzieningen zoals infrastructuur en sociale zekerheid. Dergelijke
voorzieningen werden door de Amerikaanse econoom Paul Samuelson (1915-2009) collectieve
goederen genoemd. Collectieve goederen hebben twee kenmerken te weten.
● Ze zijn niet-rivaliserend: Een voorbeeld hiervan is een brug die door meerdere mensen
gebruikt kan worden, zonder dat het gebruik een beperking oplevert voor anderen.
● Burgers kunnen niet worden uitgesloten van gratis medegebruik: Een voorbeeld is een zeedijk
die iedereen in een bepaald gebied beschermd tegen overstroming.
Er zijn vier soorten goederen te onderscheiden te weten:
● Collectieve goederen: De producent van het goed kan gebruikers niet uitsluiten en het gebruik
van het goed is niet rivaliserend (denk aan zeedijken, defensie en de bestrijding van ziektes);
● Tolgoederen: De producent kan gebruikers wel uitsluiten, maar het gebruik is niet rivaliserend
(denk aan openbaar vervoer of wegen);
● Gemeenschappelijke gebruiksgoederen: De producent kan gebruikers niet uitsluiten, maar het
goed is wel rivaliserend (denk aan de visstand of schoon drinkwater);
● Private goederen: De producent kan gebruikers wel uitsluiten en het goed is ook rivaliserend
(denk aan voeding en kleding).
Een fysieke en technologische infrastructuur zijn van groot belang voor de welvaart. Doorgaans zijn
particulieren echter niet toe in staat om hierin te voorzien en is daarvoor dus de inzet van een overheid
vereist. Napoleon (1769-1821) en Koning Willem I (1772-1843) hebben zich hiervoor ingezet. Het is
dan ook niet toevallig dat gedurende de de regering van Koning Willem I de Rijksbelastingdienst en
Rijkswaterstaat opgericht werden.
,2.2.4: Zonder inkomenshervedeling geen sociale vrede
De Schotse econoom Adam Smith (1723-1790) stelt dat elke burger zich inzet om een groter deel van
de welvaart te verwerven. Het risico van een ongereguleerde vrije markt is dan ook dat de ongelijkheid
toeneemt doordat er in een vrije markt altijd winnaars en verliezers zijn. Ongelijkheid leidt vervolgens
weer tot spanningen in de samenleving. De vraag welke inkomensongelijkheid nog rechtvaardig is of
zelfs tot opstand kan leiden is moeilijk te beantwoorden. Daarnaast is er ook veel verschil van inzicht
over de taak van de overheid in de herverdeling van inkomen. De Amerikaanse rechtsfilosoof John
Rawls (1921-2002) beschrijft in zijn boek 'A Theory of justice' (1972) dit onderwerp. Hij vertelt daarbij
een geromantiseerd verhaal van leven op het nieuwe continent waarbij men besloot dat de vrijheid om
naar eigen inzicht te leven de belangrijkste basis moest zijn voor de grondwet. Het recht op gelijke
behandeling komt op de tweede plaats. De sociale grondrechten waarbij iedereen aanspraak moet
kunnen maken op een sociaal vangnet kwam vanuit het perspectief van broederschap (tegenwoordig
solidariteit) op de derde plaats.
De drie grondrechten zijn ook in het Nederlands recht verankerd. Het eerste grondrecht, te weten de
vrijheid om het leven naar eigen inzicht te kunnen vormgeven wordt in Nederland ontleend aan de
Franse 'Verklaring van de rechten van de mens en de burger' (1789). Dit beginsel komt tot uiting in het
eerste artikel van het Burgerlijk Wetboek: "Allen die zich in Nederland bevinden, zijn vrij en bevoegd
tot het genot van de burgerlijke vrijheden. Persoonlijke dienstbaarheden, van welke aard of onder
welke benaming ook, worden niet geduld". Deze wet wordt wel beperkt op het moment dat de vrijheid
van de ene persoon de vrijheid van de andere persoon inperkt.
Het tweede grondrecht wordt verwoord in 1983 in artikel 1 van de Grondwet. Daar staat "Allen die zich
in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst,
levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan".
Dit houdt tevens in dat de overheid dient te handelen conform algemeen geldende regels (het
legaliteitsbeginsel). De overheid moet ook garant staan voor een sociaal vangnet. Artikel 20 van de
Grondwet luidt dan ook: "De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp
van zorg der overheid". In artikel 20, lid 3, van de Grondwet staat "Nederlanders hier te lande, die niet
in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij wet te regelen recht op bijstand van overheidswege".
Deze bestaanszekerheid in de grondwet vormt ook de basis van een progressief belastingstelsel
waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Gedurende de tweede helft van de
twintigste eeuw is er in Nederland een uitgebreid stelsel voor sociale zekerheid van de grond
gekomen. In 1947 ontstond de Noodwet Ouderdomsvoorziening (voorloper van de AOW) die door
Willem Drees (Minister van Sociale Zaken, 1886-1988) in de Kamer werd bepleit. Overheden die
voorzien in sociale zekerheid, algemene gezondheidszorg en onderwijs worden aangeduid als een
verzorgingsstaat.
2.2.5: Recapitulatie
De reden waarom mensen kiezen voor een overheid heeft te maken met het principe van een sociaal
contract. Mensen accepteren verplichtingen jegens een overheid, maar verwachten in ruil daarvoor
bepaalde beleidsprestaties. In de onderstaande tabel worden de vier overheidstaken weergegeven:
Overheidstaak Motief Typering van de staatsvorm
Openbare orde en veiligheid Bescherming van privé- Nachtwakersstaat
eigendommen (Thomas
Hobbes)
Natuurlijke en ruimtelijk Bescherming van natuur en Reguleringsstaat
kwaliteit beschermen cultureel erfgoed (Garrett
Hardin)
Infrastructuur Economische ontwikkeling Welvaartsstaat
bevorderen (Paul Samuelson)
Sociale zekerheid Zorgdragen voor een billijke Verzorgingsstaat
verdelen van inkomen (John
, Rawls)
2.3: Verklaringen voor ondoelmatig overheidsbeleid
In de moderne samenlevingen is de groei van de welvaart lange tijd gekoppeld aan de groei van het
percentage van het nationaal inkomen dat aan belastingen wordt geheven. Dit fenomeen staat bekend
als de wet van Wagner (1835-1917). Vooral de uitgaven in de sociale zekerheid nemen toe. De wet
van Wagner veronderstelt dat burgers meer gebruik maken van overheidsvoorzieningen zoals:
gezondheidszorg, sociale zekerheid, onderwijs en cultuur wanneer ze over een minimaal
welvaartsniveau beschikken. In dit hoofdstuk komen vier theorieën ten aanzien van ondoelmatig
overheidsbeleid aan bod.
2.3.1: Overproductie van beleid
In principe betalen alle burgers mee aan het voorzieningenniveau dat voor iedereen beschikbaar is.
De Amerikaanse economen Buchanan en Tullock (1962) stellen dat een politieke meerderheid zou
kunnen proberen om de baten voor hun eigen achterban voor rekening van de minderheid te laten
komen. Specifiek beleid dat erop gericht is om bepaalde groepen in de samenleving te bevoordelen,
kan ondoelmatigheid in de hand werken. Buchanan en Tullock stellen dat een dergelijk politiek
gemotiveerd specifieke manier ervoor zorgt dat de totale kosten van beleid stijgen ten opzichte van de
totale baten. Daarmee is het dus minder doelmatig. Een andere bron van ondoelmatigheid is de
toename van overheidsbureaucratieën. De Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) stelt dat
ambtelijke diensten de opgedragen taken loyaal en neutraal uitvoeren. In de praktijk dringen
ambtelijke topmanagers bij bewindspersonen aan op het beschikbaar stellen van budget. De
Amerikaanse econoom William Niskanen (1933-2011) stelt dat dit te maken heeft met het feit dat
ambtenaren een kennisvoorsprong hebben op de bewindspersonen. De bewindspersoon kan niet
toetsen wat de waarde is van de geleverde overheidsvoorziening. Daarnaast doet de bewindspersoon
doorgaans zaken met één dienst. Binnen een bepaalde tak binnen de overheid bestaat vervolgens
ook de prikkel om het beschikbare budget volledig uit te nutten. Op die manier kan men voorkomen
dat het resterende budget moet worden teruggegeven en er in het daarop volgende jaar minder
budget beschikbaar wordt gesteld.
Volgens Niskanen beogen politieke bestuurders vooral de meest nooddruftigen te helpen, terwijl
ambtelijke bestuurders willen dat hun dienst voor iedereen beschikbaar is. Niskanen voorspelt dat
zolang er sprake is van een informatie asymmetrie tussen politieke en ambtelijke bestuurders dat de
overheid geen optimale doelmatigheid kan bereiken. Hierdoor ontstaat overproductie van beleid.
2.3.2: Overvraging van beleid
Economen gaan er in het voorspellen van gedrag vanuit dat burgers en bedrijven erop uit zijn om hun
eigenbelang te maximaliseren. Wanneer de overheid bepaalde voorzieningen regelt, zullen mensen
bijvoorbeeld geen inspanningen meer verrichten om het zelf te organiseren. Er is in dat geval sprake
van een substitutie-effect. Zoals een docent leerlingen niet kan laten slagen zonder inspanning van de
leerlingen zelf, kan een overheid geen succesvol beleid voeren zonder medewerking van burgers en
bedrijven. Het kan bevorderlijk zijn om burgers te betrekken bij de totstandkoming van beleid. De
overheidsmanagers Osbome en Gaebler geven dan ook als aanbeveling om vaker te kiezen voor
coproductie door de overheid en de doelgroep. Een ander risico dat kan ontstaan is consumentisme,
doordat burgers te gemakkelijk omgaan met gratis voorzieningen, waardoor de kosten oplopen. In dat
geval kan er gekozen worden voor het instellen van een eigen bijdrage met als risico dat de beoogde
doelgroep afziet van het gebruik van de voorziening.
2.3.3: Recapitulatie
Ondoelmatigheid kan een gevolg zijn van overheidshandelen, maar ook van het handelen van
burgers. Dirk Wolfson pleit ervoor om burgers aan te sporen tot een bijdrage in de totstandkoming van
beleid om de doelmatigheid te bevorderen. In de onderstaande tabel worden de oorzaken van
ondoelmatigheid nog eens benoemd.
Aanbod beleid door functionarissen Vraag naar beleid door burgers
, Overproductie van beleid Overvraging van beleid
Politici willen baten Specifiek beleid is Burgers zullen minder Doelbereiking is
genereren voor hun minder doelmatig dan spaarzaam omgaan beperkt haalbaar door
eigen achterban en de generiek beleid. met middelen als de een verminderde
kosten door anderen overheid een bijdrage van burgers.
laten opbrengen algemene voorziening
(Buchanan en Tullock) aanbiedt (moral
hazard).
Topambtenaren Wet van de Aanzuigende werking Maatschappelijk
streven naar afnemende ten aanzien van gratis rendement is door
budgetvergroting ook meeropbrengst. voorzieningen en overconsumptie en
wanneer de vraag naar Aanbod met een pogingen tot lagere inkomsten ook
het aanbod gering is beperkte vraag in de belastingontwijking. lager.
(William Niskanen) samenleving is minder
doelmatig.
2.4 :Samenvatting
Geen punten voor de samenvatting.
Hoofdstuk 3: Problemen op de agenda
3.1: Inleiding
Dit hoofdstuk gaat over hoe de agendavorming tot stand komt en welke onderwerpen daarbij onder de
aandacht worden gebracht.
3.2: Problemen en agenda's
Een probleem kan worden gedefinieerd als discrepantie tussen een bepaalde maatstaf (beginsel,
norm) en het beeld dat er bestaat van de daadwerkelijke of voorziene situatie. Het Sociaal Cultureel
Planbureau brengt in jaarlijkse rapporten in beeld hoe mensen denken over wat er wordt gedaan aan
het oplossen van problemen en wat in hun ogen gewenst is. Probleemdefinities zijn veranderlijk van
aard en bevatten tevens een mogelijke oplossing voor een probleem. Het is daarbij van belang vanuit
welk perspectief een probleem wordt belicht. Dit is bepalend voor of een probleem als een groot
probleem wordt beschouwd en op de agenda komt. Een agenda is een lijst met onderwerpen die
aandacht behoeven. Er bestaat onderscheid tussen een publieke agenda (onderwerpen die burgers
bezighouden), een media-agenda en een overheidsagenda. Op de overheidsagenda staan, naast
zaken waar louter over gesproken wordt, ook zaken waarover besloten wordt.
3.3: Agendavorming
Concurrerende actoren, zoals politici, ambtenaren burgers en bedrijven, spannen zich in om hun
onderwerp onder de aandacht te krijgen. Partijen die strijden om de agenda kunnen lobby- en
belangenorganisaties zijn, maar ook overheidsadviescolleges zoals de Raad voor het Openbaar
Bestuur en de Sociaal Economische Raad. Tevens speelt de media een grote rol bij de
totstandkoming van de agenda en tenslotte kunnen bewindspersonen en politici ook zelf besluiten om
een onderwerp onder de aandacht te brengen. Daarnaast is ook de vraag welke onderwerpen er nog
meer onder de aandacht zijn of een onderwerp geagendeerd oftewel geprioriteerd wordt. De wijze
waarop een probleem onder de aandacht wordt gebracht, hangt ook vaak samen met de partijen die
betrokken zijn. Kamerleden zullen sneller geneigd zijn om een probleem onder de aandacht te
brengen en er vragen over te stellen dan bewindspersonen.
Twee voorbeelden van klassieke modellen over het proces van agendavorming zijn:
● Het kloofmodel: Dit model stelt dat de agendavorming wordt bepaald door de ernst van een
probleem, oftewel de kloof tussen de daadwerkelijke en gewenste situatie. In dit model is er
echter weinig zicht op de rol van belanghebbende actoren. Tevens verklaart het model
waarom niet alle grote problemen worden geagendeerd.
, ● Het barrièremodel: Dit model stelt dat er in het hele proces van beleidsvorming barrières zijn
die overwonnen moeten worden. Het barrièremodel stelt dat er soms sprake kan zijn van een
non-deásions' (besluit om vooralsnog niets te doen). Het model geeft echter geen antwoord
op de vraag waarom op sommige momenten het makkelijker is om een onderwerp op de
agenda te krijgen dan op andere momenten.
Recente modellen over agendavorming zijn het stromenmodel, het doorbroken evenwichtsmodel en
het relatieve aandachtsmodel waarbinnen ook inzicht wordt geboden in hoe zaken op de agenda
komen. In de onderstaande tabel worden de modellen toegelicht:
model kern invloed van actoren
door wijze
Stromenmodel Beleid wordt sterk Policy entrepreneurs Door slim in te spelen
bepaald door het (beleidsmakers) op bestaande
samenvallen van ontwikkelingen kan
problemen en beleid tot stand
beleidsvoorstellen in worden gebracht
een dominant politiek
speelveld (Kingdon,
1984, 1995). Welke
problemen wel en niet
tot beleid leiden is
moeilijk te voorspellen.
Doorbroken Wanneer er consensus Gebeurtenissen Gebeurtenissen
evenwichtsmodel is over de definitie van kunnen ertoe leiden
een probleem, komt er dat er een
niet snel verandering verschuiving in het
van beleid tot stand. beeld optreedt van het
Zodra een probleem bestaande beleid.
anders wordt
gedefinieerd, komt het Policy entrepreneurs Zij zijn in staat om het
probleem onder de (beleidsmakers) probleem anders te
aandacht. Dit wil niet definiëren wat deuren
automatisch zeggen opent voor nieuw
dat er ook nieuw beleid beleid.
komt (Baumgartner en
Jones 1993; True,
Jones en Baumgartner
2007).
Relatieve Er is een sterke Politieke actoren en de Het ventileren van
aandachtmodel afhankelijkheid met de samenleving toegenomen onvrede
tijd dat een probleem over de manier waarop
is verwaarloosd en de het probleem tot
druk die er in het dusver opgepakt is.
verleden op lag (De
Vries, 1996). Aandacht
voor problemen is
cultureel bepaald en
kent een cyclisch
verloop (Namenwirth,
1973; Namenwirth en
Weber, 1987).
,3.3.1: Het stromenmodel
Kingdon (1984, 1995) benadrukt in het stromenmodel dat plotselinge gebeurtenissen de politieke
agenda beïnvloeden. Het is daarbij voor beleidsmakers van belang om adequaat in te springen op
ontwikkelingen. De agendavorming kent binnen het stromenmodel drie ontwikkelingen die kunnen
fungeren als onregelmatig stromende rivieren te weten:
● Het veronderstelde probleem (aandacht voor het probleem): Er kan iets gebeuren waardoor
een probleem ineens vol in de aandacht staat, zoals terrorisme op het moment dat er een
aanslag is. Op zo’n moment ontstaat er een policy window, waardoor er makkelijker beleid tot
stand kan worden gebracht. Het is van belang dat beleidsmakers hun voorstellen dan al klaar
hebben liggen.
● Politieke ontwikkeling (politieke stroom): Gebeurtenissen kunnen er ook voor zorgen dat het
electoraat van bepaalde politieke groeperingen verandert en daarmee ook de
machtsverhoudingen.
● Ontwikkeling van beleidsalternatieven (beleidsstroom): Binnen de beleidsstroom worden
beleidsvoornemens uitgewerkt. Zodra ze kunnen worden verbonden aan een bepaalde
gebeurtenis, worden deze voorstellen naar voren gebracht.
De uiteindelijke beleidskeuze hangt in belangrijke mate samen met de vraag of een probleem kan
worden gekoppeld aan een oplossing. Belangrijk voor de totstandkoming van beleid zijn problemen,
oplossingen en politieke steun. Er zijn wel randvoorwaarden om tot beleid te kunnen komen. Zo stelt
Kingdon dat de speelruimte van het stromenmodel aan randvoorwaarden moet voldoen zoals ook een
rivier een bedding heeft en niet alle kanten op kan stromen.
3.3.2: Het verbroken evenwichtsmodel
Het verbroken evenwichtsmodel is ontwikkelt door Baumgartrier en Jones (1993) en gaat uit van het
principe dat één overheidsactor niet in staat is om alle onderdelen van de publieke taak in de gaten
gehouden. Om die reden zijn er verschillende politieke subsystemen waarbij elk subsysteem zich om
een issue bekommert. Het kan gebeuren dat er binnen een subsysteem één belang ('interest')
extreem dominant is (beleidsmonopolie). Wanneer het issue, oftewel het 'beleidsbeeld'
(probleemdefinitie) stabiel is, gaat de beleidsontwikkeling met kleine stappen. Dit evenwicht kan
doorbroken worden op twee manieren. De eerste manier om een beleidsmonopolie te doorbreken is
door een grote of meerdere kleine gebeurtenissen. De probleemdefinitie welke de basis vormt voor
het beleidsmonopolie wordt ter discussie gesteld waardoor mogelijk het beleidsmonopolie wordt
doorbroken en eventueel andere actoren worden betrokken.
De andere manier om het bestaand beleidsevenwicht te doorbreken, is kort aangestipt door
Baumgartner en Jones (1993), maar door andere auteurs verder uitgewerkt. Beleidsmakelaars (policy
entrepreneurs) en besluitvormingsarena's (venues) spelen daarbij een belangrijke rol. Als de
besluitvormingsarena wordt gedomineerd door tegenstanders van het door de beleidsmaker gewenste
beleid kan deze ervoor kiezen om het gewenste beleid via een ander gremium en vanuit een ander
perspectief onder de aandacht te brengen. Wanneer de accijns op tabak een onderwerp is waar geen
beweging in te krijgen is, kan roken wellicht vanuit de benadering van de gezondheidszorg onder de
aandacht worden gebracht via een ander ministerie/departement. Naast de keuze voor een ander
departement kan bijvoorbeeld ook de keuze voor een lokale of centrale overheid worden gemaakt.
3.3.3: Het relatieve aandachtsmodel
Het relatieve aandachtsmodel van De Vries (2010) gaat uit van de gedachte dat als een bepaald
gedachtegoed langere tijd leidend is dat er dan altijd aspecten zijn die daarbinnen worden
verwaarloosd. Zo was er kort na de oorlog veel aandacht voor effecten van beleid op de korte termijn,
waardoor de langetermijnvisie het kind van de rekening werd. Wanneer er langere tijd veel aandacht is
voor het betrekken van verschillende actoren in de beleidsvorming, kan hier verandering in worden
gebracht door te wijzen op de kosten die daarvoor moeten worden gemaakt. Door dergelijke effecten
voor het voetlicht te brengen, kan een verandering van focus ontstaan.
3.4: Hoe onderwerpen van de agenda afgaan
Onderwerpen kunnen door meerdere redenen van de besluitvormingsagenda verdwijnen. Bijvoorbeeld
door genomen besluiten of doordat maatschappelijk minder belang aan een bepaald onderwerp wordt
, toegedicht. Soms verdwijnen onderwerpen ook van de agenda, omdat het probleem te ingewikkeld is
voor beleidsmakers om het op te lossen. Doorgaans verdwijnt het onderwerp dan geruisloos van de
agenda. Als het echter een onderwerp is dat veel stof heeft doen opwaaien, kunnen beleidsmakers
ervoor kiezen om de aandacht af te leiden met symbolisch beleid. Dit kan bijvoorbeeld door het
aanpassen van normen of door het veranderen van de probleemdefinitie, zodat iets niet langer wordt
gezien als een probleem. Ook kan ervoor gekozen worden om de samenhang tussen problemen te
benadrukken door het probleem als onoplosbaar te presenteren of juist het probleem als een
opzichzelfstaand probleem te presenteren. Daarnaast gebeurt het dat een probleem gekoppeld wordt
aan onveranderbare feiten om daarmee de indruk te wekken dat de oplossing buiten de span-of-
control is van de beleidsmakers.
Verder kan de indruk worden gewekt dat de omgeving van het probleem dynamisch is en dat het
probleem dus vanzelf verdwijnt. Dit ligt in lijn met de vensterbankmethode waarbij beleidsmakers
een probleem parkeren in de hoop dat het vanzelf verdwijnt. Ook kan de indruk worden gewekt dat
aan het probleem ook voordelen zitten. Dergelijke afleidingsmanoeuvres hoeven niet altijd slecht te
zijn. Soms kunnen er goed verdedigbare redenen zijn om symbolisch beleid toe te passen.
3.5: Samenvatting
Geen punten voor de samenvatting.
Hoofdstuk 4: Beleidsvoorbereiding: het ontwerpen van beleid
4.1: Aspecten van het ontwerpproces
Als in de beleidsvoorbereiding nieuw beleid of een grote verandering van beleid aan bod komt,
wordt er gesproken van een beleidsontwerp. Het ontwerpen van beleid gaat over het bedenken,
onderbouwen en formuleren van beleid. In het ontwerpproces kan macht ook een rol spelen. Het
ontwerp kan door verschillende actoren zowel individueel als door verschillende professionals en
bureau's worden uitgewerkt. Het kan een gevraagd ontwerp zijn, maar ook een ongevraagd advies.
Beleid bevat steeds meer elementen vanuit hogere wetgeving. Bij het maken van beleid op grond
van dergelijk medebewind heeft de beleidsmaker minder vrijheden dan bij autonoom beleid.
Daarnaast is het relevant of het beleid betrekking heeft op een nieuwe situatie of om de
aanpassing van bestaand beleid. Verder moet worden gekeken of het beleid een beleid is op
strategisch niveau of operationeel niveau waarbij rekening moet worden gehouden van bestaande
routines.
4.2: Maatstaven voor een goed ontwerp
Twee maatstaven die doorgaans worden gehanteerd voor goed beleid zijn:
Rationaliteit of redelijkheid: Voor beleid is het van belang dat de onderbouwing ervan hout
snijdt en bestand is tegen gefundeerde kritiek. Er kunnen aan de hand van een variant op de
indeling van Max Weber drie vormen van rationaliteit worden onderscheiden. De eerste vorm
is de waardenrationaliteit wat gaat over normen, waarden en een beoordeling van de
bestaande situatie. De tweede vorm is de doelrationaliteit waarbij het verband wordt gelegd
tussen het doel en de middelen. De derde vorm is de causale rationaliteit welke betrekking
heeft op oorzaak- en gevolgrelaties. Daarbij wordt ook gekeken naar doeltreffendheid,
doelgerichtheid en doelmatigheid.
Legitimiteit of aanvaardbaarheid: Het is van belang dat het beleid ook kan rekenen op
draagvlak onder alle betrokkenen.
Hoe wetenschappers en beleidsambtenaren naar de kwaliteit van beleid kijken is in de praktijk niet
terug te vertalen naar gehanteerde, uniforme criteria. Om die reden is het ook lastig voor de
politieke opdrachtgevers om hieraan een objectief oordeel te verbinden. Ook
volksvertegenwoordigers beoordelen de kwaliteit van de beleidsdocumenten. Kamerleden en
gemeenteraadsleden zullen hun oordeel over beleidsteksten baseren op de probleemdefinitie, het
doel, de benodigde middelen, de beleidsontwikkeling, besluitvorming en uitvoering, de doelgroep,
en de inbedding in bestaand beleid. Ook leesbaarheid en de betrouwbaarheid zijn belangrijke
maatstaven waar een beleidsontwerp aan moet voldoen. In het ontwerpen van beleid hebben
ambtenaren ook met obstakels te maken zoals een gebrek aan beschikbare informatie, tijdsdruk,
tekort aan contact met het veld, gebrek aan coördinatie en onduidelijkheid over de opdracht.