Samenvatting: sociaal werk vroeger & nu
1. Over sociale zorg in de middeleeuwen
Middeleeuwen (500-1500) werd een fundament gelegd waarop de armenzorg en het sociaal
werk gedurende veel eeuwen heeft kunnen bestaan. We geven een beknopte karakterschets
van de samenleving zoals die in het algemeen in grote delen van West-Europa bestond rond
de 10de en 11de eeuw.
1.1. Karakterschets van de middeleeuwse samenleving
Een feodale sociaal-politieke ordening
Dit houdt in dat de politieke macht hoofdzakelijk op persoonlijke basis werd uitgevoerd,
waarbij vooral de lokale machthebbers in hun eigen territorium veel publieke bevoegdheden
hadden, die ze als privé-bezit beschouwden.
Kenmerken
o Sterke decentralisering (= je kan geen heerser zijn over heel gebied, je moet het gaan
verdelen onder verschillende ‘leenheren).
o Versnippering van de politieke autoriteit (leenstelsel = centraal element)
o Een moderne rechtsstaat bestaan niet
De notie van een standenmaatschappij
De samenleving wordt gekenmerkt door een vrij immobiel sociaal systeem. De geboorte was
bepalend voor de maatschappelijke positie die mensen zouden innemen. Mensen zijn dus
niet juridisch gelijk. Ze hebben verschillende rechten op grond van de verschillende functies
die ze uitoefenen. Deze ongelijkheid werd niet in vraag gesteld maar als vanzelfsprekend
beschouwd.
De verschillende standen
o Geestelijken/clerus (vb. pastoor, paus, paters,..)
o Adel
Hogere adel: bezitters grote landgoederen, oorspronkelijke vazallen van de
vorst
Lagere adel: eigenaar kleine stukken grond, vazallen van de hoge adel
o Vrije boeren, ambachtslui en handelaars (= burgerij)
o Horigen: kleine boeren die verplichtingen hadden tot een landheer. Ze waren de
eigenaar van een grond maar deze was belast met een reeks verplichtingen (vb.
afstaan oogst, opbrengst,…) onvrije boeren
o De vorst is de pater familias. Beschermer van het volk en heeft goddelijke macht.
Kijkt erop neer dat iedereen zijn plichten vervult.
1
, Landbouw speelde een hoofdrol
Middeleeuwse samenleving agrarische samenleving. Grootse deel van de bevolking was
werkzaam in de landbouw. Er waren weinig nijverheidsproducten. De nijverheid beperkte
zich in hoofdzaak tot het bewerken en het verwerken van grondstoffen uit de landbouw.
(vb. textielnijverheid).
Weinig handelsactiviteiten
Er vond weinig handel plaats. De boeren produceerden in de eerste plaats voor wat zij en
hun familie zelf nodig hadden, voor hun eigen levensonderhoud: niet enkels voedsel, ook
kleding en schoeisel.
Mensen leefden in kleine gemeenschappen
Er waren steden, maar de stedelijke bevolking maakte slechts een minderheid uit van de
totale bevolking. De steden in West-Europa hadden een grote mate van autonomie
(stadsrechten). Ze waren zelfstandig in juridisch, sociaal en economisch opzicht. Stedelijke
vrijheid speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van handel.
Traditionele machtstype overheerste
Max Weber (1864-1920) maakte een onderscheid tussen 3 types van gezag. Het gaat om de
wijze waarop gezag zich legitimeert.
(1) Middeleeuwse samenleving traditioneel:
het gaat om gezag dat aanvaard wordt op grond van de bestaande, dagelijkse
praktijk of routine, die als onaantastbaar en heilig aangezien wordt (vb. vorst als
pater familias)
(2) Charismatisch:
Treffen we vooral aan in tijden van rampen en noden. “Natuurlijke leiders” laten zich
hier gelden en vanwege de speciale situatie en de specifieke eigenschappen waarover
ze beschikken, wordt dit gezag aanvaard. (na een tijdje kan dit overgaan naar
traditioneel gezag)
(3) Industiële samenleving (rechtstaat) Rationeel:
men gaat ervan uit dat de samenleving en de gezagsverhoudingen daarbinnen,
gebaseerd zijn op een contract, op gemaakte afspraken. Deze zijn vastgelegd in de
grondwetten,… Het berust dus op wetten en staat volledig los van de persoon van de
heerser.
Een sterk analfabetisme
Slechts weinig mensen konden lezen en schrijven. In de middeleeuwen was mondelingen
kennisoverdracht genoeg. Door dit analfabetisme konden traditionele machtsrelaties ook
langer in stand blijven.
statische samenleving
2
, Religie doordringt het maatschappelijk leven
Religie doordringt het volledige maatschappelijke leven. Er was geen scheiding tussen kerk
en staat, geen scheiding tussen het religieuse en het wereldse.
o Religie werd gebruikt om de bestaande machtsverhoudingen te legitimeren (vb.
goddelijke recht van de vorst)
o Het intellectuele leven stond onder gezag van de kerk
o De macht van de kerk had voor gevolg dat de samenleving statisch was. God had het
zo bedoeld en zo moest het blijven
Religie overheerst en domineert het leven -> in Europa = Christendom
! alles stond onder het gezag van de kerk !
1.2. karakteristieken van de middeleeuwse armenzorg
Armen = vondelingen, wezen, zieken, gehandicapten,…
1.2.1. Overheersing van de caritas-gedachte
Christendom was de dominerende godsdienst in West-Europa
- Dominant in West- Europa
- Bouwden kerken en kloosters om woord te verspreiden
- Geen scheiding kerk en staat
- Geestelijken hadden aanzienlijke macht
deels door grondgebied dat ze hadden
het was het bindmiddel tussen de mensen
Armoede werd benaderd vanuit het Christelijk gedachtegoed
- Inspiratie uit Nieuw testament, 4 werken van Barmhartigheid
eten geven aan wie honger heeft;
drinken geven aan wie dorst heeft;
de zieken verzorgen;
de vreemdelingen opvangen;
de naakten, kleden;
de gevangenen bezoeken;
de doden begraven.
- Liefdadigheid is een Christelijke plicht
3
, De notitie van de “heilige arme” (armoede als spirituele betekenis)
- Adel en rijke burgerij konden een plaats in hiernamaals verwerven door goed te
doen, via het geven van aalmoezen en/of schenking
- Bedelarij werd ‘getolereerd’
De kerk maakte de zorg voor de arme en liefdadigheid tot haar monopolie
Kanttekeningen bij de caritas-gedachte
- De finaliteit van de caritas-gedachte ( = liefdadigheid) betreft de zieleheil van de
donor en niet de verlichting van de armoede “doe je goed voor de armen, krijg je
het later terug’
- Zorgde niet voor de integratie van armen in de sameleving. Ze belven
gemarginaliseerd en uitgelsoten
- Armen staan heel dicht bij goed dus ze de andere mensen waren er goed voor
WANT iets goed doen voor armen = iets goed doen voor god
1.2.2. sociale bescherming door vorsten en adel
Vorsten en hoge edellieden zage het ook als hun eigen sociale plicht de zwakken te
beschermen en om aan liefdadigheid te doen. Vooral in functie van het behoud van hun
plotieke autoriteit -> zodat er geen opstanden komen.
1.2.3. Solidariteitsmechanismen in de dorpsgemeenschap
- Landbouwers leefden in kleine dopsgemeenschappen
- Onderlinge solidairteit (voor elkaar opkomen, elkaar helpen in tijden van ziekte,
brand, overlijden,…)
1.2.4. Vormen van armenzorg
Middeleeuwse armenzorg als instituut = eind 12de eeuw. Er waren twee soorten
voorzieningen:
o Ambulante zorg: “armentafels of “tafels” van de heilige geest
o Residentiële zorg: gasthuizen, hospitalen en passantenhuizen
Armentafels stonden meestal achteraan in de kerk. Van daaruit werden voedsel, kledingen,
brandstof en soms geld uitgegeeld. Ze werden gefinancierd door schenkingen en legaten van
beter gegoeden. In het Concilie van Tours (576) werden 3 criteria vastgelegd om voor deze
hulp in aanmerking te komen:
Ongeschiktheid: betekent dat hulp alleen bestemd was voor wie niet in zijn eigen
levensonderhoud kon voorzien.
Meegaand (fatsoenlijk gedragen: dankbaarheid was een vereiste, rustig afwachten
tot de hulp jou te beurt viel ook.
4