Persoonlijkheidspsychologie
Hoofdstuk 1: Persoonlijkheid, een introductie
1.1. Wat is persoonlijkheid?
Persoonlijkheid heeft betrekking op de kenmerkende individuele verschillen tussen mensen in de
manier waarop ze zich gedragen, hoe ze zich voelen en hoe ze denken. Deze individuele verschillen
zijn vrij stabiel, deels genetisch bepaald en openbaren zich in verschillende situaties.
Hoofdstuk 2: Klassieke modellen van persoonlijkheid
Persoonljkheidsdenkers vanaf het begin van de 20 ste eeuw hebben persoonlijkheid gedefinieerd als
de eenheid van denken, voelen en handelen die een menselijk organisme tot een persoon maakt.
Binnen de persoonlijkheidspsychologie zijn er 4 grote denkers met elk hun eigen theorieën en
opvattingen. Deze kregen vorm door hun eigen ervaringen en de wetenschappelijke experimenten
die ze uitvoerden.
2.1. Sigmund Freud (1856-1939) en de psychoanalyse
De psychoanalyse is het eerste psychologisch verklaringsmodel en vloeit voort uit het ontbreken van
medische verklaringen.
2.1.1. Hysterie
Freud maakte aan het einde van de 19 de eeuw kennis met het psychiatrisch ziektebeeld ‘hysterie’.
Patiënten vertonen hierbij allerlei bizarre symptomen, zoals tics, een on- of overgevoeligheid van
specifieke lichaamsdelen, spastische aanvallen en het tot uitputting aan toe verstarren n vreemde
houdingen.
Anna O.: was niet in staat om te drinken.
2.1.2. Verklaring van de psyche in drievoud
3 aspecten: symbolisch aspect, topisch aspect en economisch aspect.
Symbolisch: Wat staat nu symbool voor wat? Wat is de achterliggende symboliek?
Topisch: onderliggende structuur van de symboliek.
Economisch: insiteit van het ervaren, hoe vaak komt het voor?
Ook is ons psychisch leven een soort ijsberg. Waarvan 10% van onze gedachten bewust zijn (top van
de ijsberg) en 90% onbewust (onderkant ijsberg). De oorzaak van psychische stoornissen zou liggen
aan het onbewuste. De grens tussen het bewuste en het onbewuste is zo onduidelijk dat er een
1
, Persoonlijkheidspsychologie
nieuw begrip is ontstaan, het voorbewuste. Dit begrip geeft dus de grens aan tussen bewust en
onbewust en werkt controlerend.
2.1.3. Dynamiek: verdringing
Volgens Freud is neurotisch geheugenverlies het effect van een psychisch mechanisme dat
ervaringen ‘wegstopt’ zonder ze te ‘wissen’. Dit proces noemt hij verdringing.
Vb. Een man die zich heel vervelend gedraagt en daarom uit een volle collegezaal wordt gesmeten.
Om de man buiten te houden posteren zich enkele krachtpatsers bij de deur. Desondanks blijft het
gejoel van de man, weliswaar onverstaanbaar, in de zaal te horen. Dit voorbeeld geeft aan dat er bij
verdringing sprake is van een conflict tussen minstens 2 onverenigbare motivaties: de vervelende
man wil naar binnen, maar wij willen hem buitengesloten houden. Zo’n door ambivalentie getekend
wensennetwerk noemt Freud een complex, waarbij de conflicterende motivaties zich concentreren
rondom een object.
In het voorbeeld van Anna O. is het glas water niet zomaar een glas water, maar iets wat de
tegenstrijdigheid van de motivaties symboliseert.
2.1.4. Economie: driften
In de psychoanalyse wordt het psychische aandringen herleid tot biologische aandrang of driften. Een
drift is een aandrang die aanhoudt tot hij bevredigt is. Wanneer een drift niet wordt bevredigd leidt
dit tot frustratie.
Sommige driften kennen een duidelijk object. Als je honger hebt, kun je dat alleen oplossen door te
eten. Het doel van deze drift is ook duidelijk: zonder eten overleef je niet.
Andere driften zijn niet zo eenduidig zoals vb. seks en agressie
Je zou kunnen zeggen dat seks ook een duidelijk object heeft (partner) en ook een doel (reproductie),
maar het probleem is dat allerlei dingen die wij eveneens ‘seksueel’ noemen niet per se een partner
vereisen of tot voortplanting leiden.
Hetzelfde geldt voor agressie. Je zou kunnen zeggen dat agressie het doel heeft je ergens tegen te
beschermen (biologische overlevingsfunctie) en dat het object ervan dus ook helder is (een
bedreigende ander), maar agressie kan zich ook uiten op manieren die geen overleving dienen: je
slaat in woede tegen een deur vb.
Freud vooronderstelt dat seks en agressie nog een onderliggend doel hebben: het bevredigen van
deze driften is gewoon lekker en dus is alles wat lekker voelt ‘seksueel’: het wordt ondernomen
omwille van de lust zelf.
2.1.5. Economie vervolgd: libido
Freud stelt dat de spanning in het psychische circuit oploopt wanneer psychische energie een object
bezet. Deze energie noemt Freud libido, naar het Latijnse woord voor begeerte. De bezetting van een
object staat gelijk aan een wens. De ontlading van zogeheten libidinale spanning, de wensvervulling,
ervaren we als lust, terwijl we spanning, de frustratie van de wensvervulling, beleven als onlust. Het
psychische principe dat de spanningsreductie van libido bepaalt, noemt Freud daarom het
lustprincipe.
2
, Persoonlijkheidspsychologie
Al met al vormt de economische verklaring een raket met 2 trappen: driften verklaren de
verplaatsing van wensen, libido verklaart de kracht van driften. Hiermee valt te begrijpen hoe het
uitspreken van een wens een symptoom kan opheffen.
2.1.6. Structuur: Id
Driften met alleen de bevrediging zelf tot doel balt Freud samen in de psychische instantie die hij het
Id noemt (of es).
Het vormt de aangeboren, driftmatige basis van het menselijk organisme en is een en al impuls. Het
‘wil’ continu van alle (driften) en eist een onmiddellijke bevrediging (= lustprincipe), maar kan zijn
impulsen zelf niet in concrete wensen vertalen, laat staan actie ondernemen om die te vervullen. Het
Id is namelijk volledig onbewust
2.1.7. Structuur: Ego
Het ego fungeert als bemiddelaar: het leidt het spervuur van seksuele en agressieve impulsen vanuit
het Id die om bevrediging schreeuwen in goede banen door ze te koppelen aan concrete dingen in de
buitenwereld.
Waar het Id zich door onmiddellijke lustbevrediging laat leiden, is het de missie van het Ego om de
onlust tot een minimum te beperken. Het anticipeert op mogelijke consequenties en maakt de
afweging of onmiddellijke lustbevrediging de eventuele onlust op een later moment waard is. dit
noemt Freud het realiteitsprincipe van het Ego. De mogelijkheid om lustbevrediging tijdelijk uit te
stellen (om toekomstige onlust te vermijden), levert een structurele spanning tussen Id en Ego op.
2.1.8. Structuur: Superego
De grenswacht die de onmiddellijke behoeftebevrediging van het id leert afremmen doorheen het
leven.
2.2. Fred Skinner (1904-1990) en het behaviorisme
Hij deed onderzoek naar de beheersing van gedrag. Veel van zijn onderzoek verricht Skinner met
duiven.
2.2.1. Operante conditionering
Belangrijke voorlopers zijn Watson (grondlegger leertheorie), die de rol van leren aan het licht bracht
en stelde dat er 3 vormen van leren zijn (klassiek, operant en sociaal).
Pavlov is ook een belangrijke voorloper die onderzoek deed naar klassieke conditionering.
Een van de proefopstellingen die Skinner uitvindt, is een doos met daarin een hendeltje. Wanneer
het dier in de doos (een rat of een muis) het hendeltje omlaag duwt gaat er een bakje open waar
eten in ligt. Met deze simpele opstelling (Skinnerbox) meer Skinner geen reactietijden, maar
cumulatieve responsfrequenties. Daarmee komt een beeld van gedrag door de tijd heen naar voren.
Hij trok de conclusie dat zijn dieren meer responsen gaan vertonen (hendeltje naar beneden duwen)
wanneer dat gedrag samenhangt met een gunstige consequentie (eten). Andersom daalt de
responsfrequentie van een bepaald gedrag tot 0 als positieve consequenties uitblijven. Het gedrag
dooft uit, of anders gezegd: het is onderhevig aan extinctie.
3
, Persoonlijkheidspsychologie
2.2.2. Positieve en negatieve bekrachtiging
2.2.3. Straf
2.2.4. Shaping
Het wordt mogelijk complex gedrag op te bouwen wanneer je eenvoudige of kleine deelhandelingen
gaat bekrachtigen.
2.2.5. Bekrachtigingsschema
Skinner leerde duiven aan te pikken wanneer ze een gele driehoek zagen en niet wanneer ze een
rode driehoek zagen. Kennelijk kunnen specifieke stimuli in de omgeving voor de duiven ondescheid
maken tussen effectief en ineffectief gedrag. Skinner noemt dit discriminerende stimuli met:
Sd: stimulus die zorgt dat gedrag gesteld wordt
SΔ: stimulus die zorgt dat gedrag niet gesteld wordt
Omgekeerd neemt het operante gedrag toe of af naarmate de omgeving meer of minnder lijkt op
een bepaalde discriminerende stimulus. Zo gaan Skinners duiven niet alleen vaker pikken wanneer de
driehoek geel is, maar ook wanneer deze een kleur heeft die daarop lijkt, zoals beige of oranje. Hier is
sprake van stimulusgeneralisering.
4