VLOEIENDHEIDSTROORNISSEN
FENOMENEN VAN VLOEIENDHEID EN ONVLOEIENDHEID
WAT IS VLOEIENDHEID?
Voormalige begripsomschrijvingen: “vloeiendheid = afwezigheid van stotteren”. Hier werden enkele bezwaren
over geformuleerd door Starkweather (1984)
- 1. Stottergedrag varieert qua vloeiendheid, is er zelfs niet de hele tijd
o Mensen die stotteren vertonen verschillende mate van vloeiendheid op verschillende
tijdstippen (intravariabiliteit = Binnen één persoon)
o Mensen die stotteren verschillen ook onderling in de mate van vloeiendheid
(intervariabiliteit Tussen verschillende personen)
Sterker nog, het grootste deel van de spraak van mensen die stotteren is stottervrij. Je
stottert niet de hele tijd.
o Ook de niet-gestotterde spraak varieert qua vloeiendheid, dit kan je bijvoorbeeld gaan
analyseren aan de hand van het programma PRAAT:
Bv. qua snelheid: mensen die stotteren praten doorgaans wat trager dan
leeftijdsgenoten van hetzelfde geslacht.
Bv. qua continuïteit: mensen die stotteren vertonen dezelfde “normale
onvloeiendheden” als mensen die niet stotteren.
Mensen die niet stotteren praten bij momenten vloeiender en minder vloeiend
onder invloed van gezondheid, vermoeidheid, stress, mate van stelligheid, enz.
- 2. Vanuit therapeutisch standpunt is deze definitie weinig realistisch want moeilijk/onmogelijk
haalbaar
o Dit zou betekenen dat je mensen die stotteren perfect vloeiend wil leren praten. Het is
namelijk niet altijd mogelijk om het stotteren op te lossen en weg te toveren. Je kan het
stotteren gaan reduceren, op een andere manier leren stotteren … maar je kan het niet
wegwerken. We moeten dus leren wat met stottermomenten te doen.
Realistischer: de therapiedoelstelling “vloeiend stotteren” verwijst naar een minder
moeizame, minder abnormale, minder gefragmenteerde en kortere wijze van niet-
vloeiendheid.
o 3. Vloeiendheid is niet te beschrijven in twee extremen (‘is geen dichotome variabele’):
vloeiend/onvloeiend
Je ben niet ofwel vloeiend ofwel onvloeiend
Het is veeleer een continue variabele: men kan minder of meer vloeiend praten, als een
uiting van verschillen in relatieve inspanning (of moeiteloosheid) waarmee de spraak
wordt geproduceerd.
We kunnen besluiten dat een definitie van vloeiendheid als “niet stotteren” niet voldoet! Je kan de stotterernst
gaan verlagen, compenseren, ... Maar het stotteren zelf zal nooit 100% gaan verdwijnen.
1
,Definitie vloeiendheid – ASHA Guidelines (1999)
Fluency is the aspect of speech production that refers to the continuity, smoothness, rate and
effort with which phonologic, lexical, morphologic, and/or syntactic language units are spoken.
= Duidelijkere omschrijving. Deze definitie werd voortgevloeid uit de bezwaren die
Starkweather heeft opgesteld. ASHA zegt dat vloeiendheid een aspect is van spraakproductie
en heeft te maken met de continuïteit, de vlotheid, de snelheid en de inspanning waarmee we
klanken, woorden, morfemen, zinsdelen uitspreken.
Definitie vloeiendheid – Starkweather (1984)
- Het praten verloopt met een zekere snelheid (rate)
- De klanken volgen elkaar vloeiend op (continuity)
- Er is een normaal ritme in de spraak (rhythm)
- De spreker ervaart relatief weinig inspanning (effort)
“Vloeiende sprekers zijn diegenen die zonder merkbare inspanning lange reeksen van
syllaben kunnen produceren, door een adequate combinatie van snelheid en continuiteit”
SNELHEID:
- Aantal units / tijdseenheid (bv. woorden/minuut of syllaben/seconde)
- Normaal spreektempo (volwassenen):
o Conversatie: 116 – 164 woorden / minuut (gemiddeld. 162 tot 230 syllaben/minuut)
o Monoloog: 114 – 173 woorden / minuut
o Lezen: 148 – 190 woorden / minuut (gemiddeld. 210 tot 265 syllaben/minuut)
spreeksnelheid ligt hier hoger omdat het talige aspect, opbouwen van de
taal/woorden/zinnen/syntactische regels/morfologische regels niet meer hoeft te
gebeuren. Enkel het verklanken moet nog gebeuren van wat er visueel staat.
- Voordeel: zowel duur als aantal van pauzes en onvloeiendheden liggen hierin vervat!
o Als het ritme trager is, zal de snelheid ook trager zijn..
Kan dienen als wijze om therapie-effect te meten!
We krijgen hiermee een eerste ruwe idee van vloeiendheid in het algemeen
- Opmerking: Meeste studies geven trager spreektempo aan bij mensen die stotteren, zelfs indien
meting enkel met de vloeiende spraak gebeurt. Het is wel maar een groepsgemiddelde
CONTINUÏTEIT
- Verwijst naar de vloeiende opeenvolging en aaneenschakeling (transitie) van klanken en syllaben,
m.a.w. de afwezigheid van “discontinuïteiten” (onvloeiendheden).
Het aan elkaar lijmen van spraaksegmenten
- Hiertoe behoren stille en opgevulde pauzes. Het gaat dan om adempauzes, structurele pauzes (<
250 msec.), idiosyncratische en intentionele pauzes.
o Structurele pauzes: De punten en komma’s in gesproken taal (hele kleine pauzes)
o Idiosyncratische pauzes: Ongewilde pauzes
o Intentionele pauzes: Pauzes die je bewuster aanbrengt om een effect op de luisteraar te
geven (Bv. ‘er gaat iets belangrijks komen’).
2
, - Kan worden gemeten door het tellen van de frequentie (het tellen van de hoeveelheid
discontinuïteit) OF het meten van de tijdsduur van pauzes en discontinuïteiten (bv. proportioneel
tegenover de totale spreektijd) alles wordt procentueel uitgedrukt!
RITME
- Verwijst naar patronen (timing en duur) in de beklemtoning van syllaben.
o Door de beklemtoning komt er een typisch patroon tevoorschijn.
- = Mate waarin beklemtoning van syllaben en woorden overeenkomt met de norm
- M.a.w. het kunnen aanhouden van een (waarneembaar) gepast patroon van "beats and pauses"
aan een aanvaardbare snelheid.
- Is enerzijds taalspecifiek (elke taal heeft zijn typisch ritme), maar kent anderzijds vele varianten
binnen eenzelfde taal (bv. taalregio's, dialecten...)
INSPANNING
- Heeft te maken met het subjectieve gevoel dat de vlotte spraakproductie moeite of extra
aandacht kost of net makkelijk, zonder noemenswaardige inspanning verloopt.
- Verwijst naar zowel mentale als musculaire inspanning.
- Er zijn therapiemethodes, verschillende scholen, verschillende benaderingen … waarbij bepaalde
methodes gericht zijn op het puur technische spreken om de resterende stottermomenten weg te
krijgen. Sommige volwassenen slagen hierin, maar dit vergt zeer veel mentale inspanning. Als
gesprekspartner is het mogelijk dat je geen stottermomenten opmerkt, maar als spreker kan dit
zeer veel mentale inspanning vragen wat kan leiden tot hoofdpijn/migraine.
TAALVLOEIENDHEID EN SPRAAKKVLOEIENDHEID
- Spraakvloeiendheid: vloeiende motorische spraakproductie
o Mensen kunnen stotteren maar tegelijk talig en vloeiend zijn. Stotteren is dus geen
stoornis in de taalvloeiendheid., maar een aspect van motorische spraakproductie
- Taalvloeiendheid: m.b.t. woordvinding en zinsformulering
o Semantische vloeiendheid: vlotheid waarmee men woorden kan oproepen uit een pool
van lexicale items (i.e. lexicon) De juiste woorden vinden om iets uit te drukken.
Mensen kunnen ernstig stotteren (d.w.z. spraakonvloeiendheid vertonen) en
tegelijk toch beschikken over een breed repertoire aan productieve
woordenschat en deze ook hanteren
o Syntactische vloeiendheid: vlotheid waarmee sprekers complexe zinnen opbouwen die
linguïstisch complexe structuren bevatten
Mensen kunnen ernstig stotteren (d.w.z. spraakonvloeiendheid vertonen) en
tegelijk complexe zinnen construeren.
o Pragmatische vloeiendheid: vlotheid waarmee men kent en kan uitvoeren wat men wil
zeggen in reactie op een gamma van situatieve elementen
Mensen kunnen ernstig stotteren (d.w.z. spraakonvloeiendheid vertonen) en
tegelijk de vaardigheid gebruiken om te weten welke uitingen binnen de
uniciteit van een conversatie en de situatieve context gepast zijn
o Fonologische vloeiendheid: het gemak waarmee men binnen betekenisvolle en
complexe taalunits lange en complexe klankketens kan produceren.
Spraakonvloeiendheid ≠ taalonvloeiendheid
Mensen kunnen ernstig stotteren (d.w.z. spraakonvloeiendheid vertonen) en
tegelijk kennen en kunnen hanteren van hoe klanken kunnen worden
geproduceerd en gecombineerd in betekenisvolle zinnen
3
, Als je jezelf moet uitdrukken in een taal die je niet beheerst gaat dit ten koste van de snelheid en vlotheid
waarmee je praat. Bovenstaande zaken hebben een effect op de taalvloeiendheid.
DE NORMALE ONTWIKKELING VAN VLOEIENDE SPRAAK
- Peuter/kleuterjaren: gelijktijdige ontwikkeling van spraakklanken, inhoud en structuur van de
moedertaal. Dit is een dynamisch proces; deze variabelen ontwikkelen niet per se aan dezelfde
snelheid. Bovendien zijn taal en articulatie ook aan elkaar gerelateerd; verandering in een van de
variabelen kan een verandering in de andere in de hand werken of net bemoeilijken.
- Daarnaast ontwikkelen kinderen ook een zekere mate van vloeiendheid in hun spraak. Die
vloeiendheid kan gezien worden als de bekwaamheid om bij het spreken klanken, syllaben en
woorden vlot en moeiteloos met elkaar te verbinden (“smooth transitioning between speech
segments”).
Onthoud dat die vloeiendheid van het spreken samengaat met de ontwikkeling van de taal en
articulatorische vaardigheden.
- Het spreekt vanzelf dat er een wederzijdse invloed is tussen de capaciteit om vloeiende transities
te maken tussen klanken, syllaben en woorden en de spraak- en taalvaardigheid van een kind. In
sommige gevallen zal de aard van deze interactie bij het jonge kind leiden tot
spraakonvloeiendheden.
- Tot op zekere hoogte is onvloeiende spraak dus merkbaar in de ontwikkelende spraak van vrijwel
alle jonge kinderen.
- Onvloeiendheid is dan een normaal onderdeel van spraak- en taalontwikkeling, en wanneer de
spraak- en taalcapaciteiten van een kind verbeteren, zal ook de vloeiendheid dat doen.
Bij een jonge peuter is de myelinisatie van de neuronen nog volop op gang en met die myelinisatie zal de
beheersing van de articulatoren beheersen. In het begin is het geen kwestie van moeten leren hoe je iets moet
uitspreken, het neurale systeem is hier namelijk nog niet klaar voor. Naarmate de spraakmogelijkheden groeien
kunnen meer klanken gedifferentieerd worden. Naarmate meer klanken gedifferentieerd worden kan je meer
woorden gaan vormen. Naarmate je meer woorden kan vormen, zal je meer combinaties kunnen maken. Het
brein is aan het ontwikkelen en ook dat geeft meer syntactische en morfologische mogelijkheden. Je moet
inzien dat naarmate het zenuwstelsel rijpt, geleerd gedrag plaatsvindt vanuit de omgeving, de woordenschat
uitbreidt … zal de vloeiendheid toenemen
Men heeft zich beziggehouden met het in kaart brengen
van de ontwikkeling van hoeveel van elk soort
onvloeiendheden kinderen maken. Dan zie je dat er
sommige types van onvloeiendheden zijn die met
toenemende leeftijd afnemen (zwarte lijn) en er zijn types
van onvloeiendheden die met toenemende leeftijd
toenemen (gele stippenlijn).
Naarmate het ouder worden, worden we vloeiender, maar
we worden onvloeiend op een subtielere/andere manier.
4