Voor studenten die de opleiding tot operatie assistent of de opleiding tot hbo-verpleegkunde volgen. Informatie is samengevat uit het boek anatomie en fysiologie van de mens. Ook de bijbehorende leerdoelen zijn uitgebreid beantwoord d.m.v. studiemateriaal vanuit E-learning’s, hoorcolleges en film...
Samenvatting - LP5 Anatomie, Fysiologie en Pathologie (HBO-V Avans jaar 2)
Tout pour ce livre (216)
École, étude et sujet
Hanzehogeschool Groningen (Hanze)
Operatieassistent
Anatomie En Fysiologie
Tous les documents sur ce sujet (18)
4
revues
Par: jellebakker9 • 1 année de cela
Par: tjitskeweening • 1 année de cela
Par: laurlvandelindeloof • 11 mois de cela
Par: Sanne1214 • 2 année de cela
Vendeur
S'abonner
laurabuirs
Avis reçus
Aperçu du contenu
Voor studenten die de opleiding tot operatie assistent of de opleiding tot hbo-
verpleegkunde volgen. Informatie is samengevat uit het boek anatomie en fysiologie van de
mens. Ook de bijbehorende leerdoelen zijn uitgebreid beantwoord d.m.v. studiemateriaal
vanuit E-learning’s, hoorcolleges en filmpjes van de Juf Danielle Academie. Voorbeelden en
uitleg wordt gegeven aan de hand van afbeeldingen.
Hieronder zie je alle hoofstukken die aanbod komen voor het behalen van de toets anatomie
en fysiologie (2e deel). Succes met leren!!
1. Afweer en immuniteit
2. Het hormoonstelsel.
3. Huid en temperatuur
4. De uitwendige geslachtsorganen en bekkenbodem
5. Urinewegstelsel
6. Zenuw stelsel
7. Zintuigelijk stelsel
,Afweer en immuniteit
Leerdoelen
De student kan:
1. De 3 vormen van immuniteit opnoemen.
2. De opbouw van de afweer in het menselijk lichaam beschrijven.
3. De belangrijkste functies van het bloed beschrijven
4. De samenstelling van het bloed beschrijven
5. Het bloedgroepensysteem uitleggen
6. Uitleggen wat de termen universele donor en universele acceptor inhouden
7. Het belang uitleggen van de juiste herkenning van bloedgroep en resusfactor tijdens transfusies
8. Uitleggen welke complicaties kunnen optreden bij een verkeerde bloedtransfusie
1. Een mechanische (niet biochemische) afweer: de intacte huid en slijmvliezen vormen voor verreweg de
meeste soorten micro-organismen een niet te nemen barrière.
Een biochemische: dit is bijvoorbeeld het zuur in de maag of de zuurgraad van de schede, maar ook de
natuurlijk aanwezige bacteriën op de huid en in de darmen.
Een cellulaire: sommige witte bloedcellen kunnen bacteriën insluiten en zo onschadelijk maken, zogeheten
fagocytose.
Een humorale: in bloed en lichaamsvloeistof kunnen zich antistoffen bevinden, die bacteriën, virussen en
soortvreemde eiwitten onschadelijk maken.
2. Opbouw afweer: Het afweersysteem/immuunsysteem bestaat uit aspecifieke afweer en specifieke
afweer.
Aspecifiek: is vanaf de geboorte aanwezig en reageert op al het lichaamsvreemde wat ze tegen komen.
Voorbeelden zijn:
• De fysieke barrière: Huid, slijmvliezen, speeksel en maagzuur(uitwendig) (zowel mechanisch als chemisch)
• Fagocyterende cellen: macrofagen en neutrofielen(inwendig) (cellulair)
• Stofjes: cytokinen en het complement systeem
Specifiek: reageert op één
specifiek type antigeen. Is het
verworven afweersysteem en is
opgedeeld in twee delen:
• T-cellen(cellulaire afweer)
• B-cellen(humorale afweer)
3. Belangrijke functies van het bloed: VOORNAMELIJK PLASMA zorgt hiervoor:
• Transport van opgeloste gassen O2 of CO2, voedingsstoffen, hormonen en afvalstoffen(ureum)
• Stolling: het beperken van bloedverlies bij letsel. Bloed bevat enzymen die reageren op onderbrekingen in
de vaatwand door verwondingen. Het stollingsproces wordt in gang gezet
• Bescherming tegen toxines en ziekteverwekkers: het bloed transporteert witte bloedcellen. Deze cellen
bestrijden infecties en verwijderen afvalproducten. Antilichamen zijn eiwitten die lichaamsvreemde stoffen of
organismen aan vallen.
• Het constant houden van het inwendige milieu(hemostase)
o Regelen van de lichaamstemperatuur: bloed verdeeld warmte over de andere weefsels. Wanneer het
lichaam al warm genoeg is zal de warmte via de huid naar de omgeving worden afgevoerd. Bij een te
koude lichaamstemperatuur zal het warme bloed vooral naar de hersenen en andere belangrijke
organen gaan.
o Regulatie van de pH en samenstelling van de interstitiële vloeistoffen.= het constant houden van
het inwendige milieu(homeostase). D.m.v. diffusie en actief transport kunnen ionen(natrium, kalium,
chloor en calcium) worden uitgewisseld tussen bloed, cellen en interstitiële vloeistof. Dit zorgt voor de
adequate balans in het lichaam.
Erytrocyten zijn de enige die zuurstof transporteren.
,4. De samenstelling van het bloed:
Bestaat uit Plasma en bloedcellen
De bloedcellen vormen zich ongeveer voor 45%
van het volume volbloed. Bestaat uit:
1. Rode bloedcellen (erytrocyten) 95%
2. Wittebloedcellen(leukocyten) <0,1%
3. Bloedplaatjes(trombocyten) <0,1%
Deze 3 vaste bestandsdelen in het bloed worden
aangemaakt tijdens het proces van de
hematopoëse(bloedvorming) wat voor
grotendeels in het rode beenmerg gebeurd.
Het plasma vormt zich ongeveer voor 55% van
het volume volbloed.
* Het plasma lijkt veel op die van de interstitiële
vloeistof(vloeistof tussen de cellen).
Bloedplasma bestaat uit:
• Water 91%
• Opgeloste stoffen 9% zoals
o Elektrolyten(kalium, natrium, calcium,
magnesium, chloor, bicarbonaat).
o Plasma-eiwitten (albumine, globuline en fibrinogeen).
• Overige (tijdelijke) stoffen zoals vetten→ cholesterol. Afbraakproducten→ ureum. Maar ook glucose,
hormonen, opgeloste gassen O2 en CO2.
Plasmaproteïnen: door de grote en de bolle vorm van de eiwitten in het bloed wordt voorkomen dat deze de
vaatwanden kunnen passeren. De plasmaproteïnen blijven zo in de bloedvaten. Doordat de concentratie eiwitten
in het bloed veel hoger is dan in de interstitiële vloeistof ontstaat colloïd-osmotische druk. De hoge concentratie
eiwitten in het bloed trek water uit het interstitium aan, zodat water uit de weefsels weer in het bloed komt.
Functie: plasmaproteïnen bufferen zuren en basen en binden diverse elektrolyten en afvalstoffen
Ook zorgen ze voor een deel van de viscositeit(stroperigheid) van het bloed.
De belangrijkste plasmaproteïnen zijn:
• Albumine(60%) levert de grootste bijdrage aan de colloïd osmotische druk van het plasma.
• Globulinen(35%) antilichamen en transportglobulinen
• Fibrinogeen(4%) speelt een belangrijke rol bij de stolling. Vormen fibrine = basis voor stevig bloedstolsel.
*Volbloed = combinatie van plasma en bloedcellen samen.
*Hematocrietwaarde: de maat voor het volume rode bloedcellen in het bloed. Dit is het percentage van het
volume van het bloed dat door de rode bloedcellen wordt ingenomen. Een volwassene bevat ongeveer 25 biljoen
rode bloedcellen. 42 tot 46%
Bloedafname voor analyse
• De temperatuur van het bloed is ongeveer 38C
• Bloed is 5x meer visceus(stroperig) dan water → dus 5x meer plakkeriger en biedt 5x meer weerstand.
• Bloed is normaliter licht alkalisch(basisch) met een pH tussen de 7.35 en 7.45.
• Venapunctie = bloedafname uit een perifere vene, bv de elleboogplooi.
• Capillair bloed punctie: om de aanwezigheid op glucose, cholesterol en hemoglobine te testen.
• Arteriepunctie = wordt gedaan om informatie te winnen over de zuurstof in het bloed om de efficiëntie van
de gaswisseling in de longen te kunnen inschatten of het zuur-base evenwicht te onderzoeken. Wordt vaak
gedaan in de arterie radialis of arterie femoralis.
Plasma vervangende vloeistoffen
Bij een tekort aan circulerend volume(bloed) zijn er diverse oplossingen om het volume van vocht in de
bloedvaten gedurende enkele uren kunstmatig te vergroten. In de meeste gevallen worden isotone
elektrolytenoplossingen, zoals NaCl 0,9% of ringer’s lactaat gebruikt.
Isotoon= de concentratie in de vloeistof is hetzelfde als in het bloed.
Valkuil: ook al bieden zoutoplossingen een tijdelijke behandeling bij een laag circulerend volume, de hoeveelheid
zuurstof neemt in het bloed niet toe. → om zuurstof te vervoeren heb je rode bloedcellen nodig.
,Rode bloedcellen(erytrocyten): zijn essentieel voor het zuurstoftransport in het bloed, de zuurstof is gebonden
aan hemoglobine. Een rode bloedcel blijft ongeveer 120 dagen inleven.
Hemoglobine is een ijzerhoudend eiwit in de erythrocyten. HB transporteert O2 en CO2 in het bloed. Het
hemoglobine-molecuul bestaat uit 4 eiwitketens. Elke eiwitketen bevat een heemgroep waar een ijzerion aan
gebonden is. O2 kan binden aan dit ijzerion. CO2 kan binden aan de eiwitketens.
• D.m.v. de saturatie te meten, weet je hoeveel procent van het hemoglobine gebonden is aan zuurstof, ten
opzichte van het totale hemoglobine. De waarde is rond 95-100%.
• Hoe hoger de zuurstofconcentratie in het bloed, hoe meer zuurstof er gebonden is aan hemoglobine.
• Wanneer hemoglobine gebonden is aan zuurstof, spreekt men van oxyhemoglobine(HbO2). Het bloed is ook
helderrood van kleur, dan veneus bloed
Factoren die invloed hebben op het transport van zuurstof:
• Anemie = bloedarmoede en is sprake van een verminderde hoeveelheid hemoglobine per 100ml. Dit kan
komen door bv ijzergebrek of vit. B12 tekort of bij bloedverlies. → zuurstof te kort, het bloed kan te weinig
zuurstof naar de lichaamscellen brengen. → moe, duizeligheid, flauwvallen, snel kortademig.
• Koolmonoxide verdrijft zuurstof uit het bloed doordat het zich 300 keer sneller aan hemoglobine hecht dan
zuurstof. Koolmonoxide blokkeert de binding van zuurstof aan hemoglobine. → zuurstof te kort.
Leuk weetje→ Het zuurstoftekort veroorzaakt door binding van
koolstofmonoxide is echter niet te meten met een saturatiemeter, omdat de
saturatiemeter alleen meet of er moleculen gebonden zijn aan het
hemoglobine, niet welke moleculen. Bij een slachtoffer met een ernstige
koolstofmonoxide vergiftiging kan de gemeten saturatie goed zijn (>95%)
terwijl er sprake is van ernstig zuurstoftekort.
Aanmaak van rode bloedcellen:
Van de 2e tot 5e zwangerschapsmaand zijn de lever en de milt de primaire plekken voor
hematopoëse (bloedvorming) bij het groeien van het skelet krijgt het beenmerg een steeds
belangrijke rol.
• Bij volwassenen is het rode beenmerg de enige plek voor de productie van zowel rode
als witte bloedcellen.
• Roodbeenmerg bevindt zich in de ruggenwervels, sternum, ribben, schedel,
schouderbladen, bekken en de grote pijpbeenderen.
• Erytropoëse = aanmaak van rode bloedcellen en vindt plaats in het rode beenmerg.
• Ander beenmerg bevat vetcellen(geelbeenmerg).
Vitamine B12 zorgt onder andere voor de aanmaak van hemoglobine
Wittebloedcellen(leukocyten): zijn onderdeel van het afweersysteem van het lichaam.
Bloedplaatjes(trombocyten): zijn geen cellen maar kleine cel-fragmenten die belangrijk zijn voor de
bloedstolling. Worden ongeveer na 9 tot 12 dagen verwijderd door fagocyten.
Hemostase(bloedstolling)
2 functies: het bloedverlies stoppen en de barrière met de buitenwereld sluiten.
Dit gebeurt door 3 stappen:
• vasoconstrictie: grote hoeveelheden bloedverlies en shock voorkomen. (vasculaire fase)
• primaire hemostase: trombocyten(bloedplaatjes) geactiveerd.
• secundaire hemostase: korstje verstevigd met fibrine (coagulatiefase)
Anemie is een verlaagde hemoglobine gehalte in het bloed. Oorzaken zijn:
• door verminderde aanmaak: bv bij ijzergebrek of vit b12 tekort
• door een verhoogde afbraak
• door bloedverlies: zowel acuut als chronisch bloedverlies.
, 5. Het bloedgroepensysteem uitleggen: ABO en Rhesus leidt tot 8 mogelijke combinaties.
• ABO-systeem: kent de voorkomende antistoffen. Volgens het ABO-systeem wordt de bloedgroep
bepaald door een enkel gen: A, B, 0(nul).
• Rhesus D(Rh D): een sterk immunogeen.
Bloedtransfusie = is het transplanteren van bloed.
Bloedantigenen = bepaalde membraaneiwitten in erytrocyten. Drie typen: A, B en het rhesus-antigeen.
Een bloedtransfusie is alleen mogelijk wanneer de ontvanger geen antistoffen heeft tegen de
bloedantigenen van de donor.
Bij het ABO-bloedgroepsysteem is er sprake van twee typen
bloedantigenen(A-antigeen en B-antigeen) die resulteren in 4
bloedgroepen, namelijk: alleen A-antigeen, alleen B-antigeen,
zowel A-antigeen als B-antigeen(AB) en geen antigeen(0).
Antigenen bepalen iemand zijn bloedgroep. Antigenen zijn
eiwitten op de buitenkant van de rode bloedcellen. Wanneer
iemand bloed krijgt dat vreemde antigenen bevat, dan wordt
het afweersysteem(leukocyten) geactiveerd. Het
lichaam begint met de productie van antistoffen die de lichaamsvreemde antigenen moeten gaan afbreken.
Antigenen zijn bv: bacteriën, virussen, voedselbestanddelen, bloedtransfusies of transplantaatweefsels.
• De witte bloedcellen maken antistoffen tegen lichaamsvreemde rode bloedcellen. Iemand van
bloedgroep A, maakt dus antistoffen tegen antigeen B, anti-B.
Wanneer bloedplasma met antistoffen in contact komt met de verkeerd
erytrocyten treedt agglutinatie(klontering) op van de erytrocyten. Dit is
de afstoting van het getransplanteerde weefsel.
• De antistoffen van het ABO-systeem van een zwangere kunnen
de placenta niet passeren en doen het ongeboren kind(dat een
andere bloedgroep kan hebben) dan ook geen kwaad.
Bloedgroep Antigenen op de bloedcel Antistoffen op de bloedcel Doneert Kan bloed ontvangen
Bloedgroep A A Antistof B Aan A en AB A en O
Bloedgroep B B Antistof A Aan B en AB B en O
Bloedgroep AB AB Geen antistof A en B = Alleen aan AB A, B, AB en O
universele acceptor
Bloedgroep 0 Geen antigenen = Antistof A en B Aan A, B, AB en 0 Alleen O
universele donor
Resusbloedgroep
• Iemand met het resusantigeen (D-antigeen) noem je resuspositief (+)
• Iemand die het resusantigeen niet heeft, is resusnegatief (-)
• Resus D antistoffen kunnen de placenta juist wel passeren
• Rhesus negatieve mensen kunnen wel rhesus-antistoffen aanmaken. (Zodra in contact met rhesus+ bloed).
• Rhesus positieve mensen kunnen geen rhesus-antistoffen aanmaken.
• Pas als wanneer resusnegatief bloed in contact komt met resuspositief bloed worden antistoffen(RhD-
antistoffen) gemaakt. Wanneer het eerste kind van een resusnegatieve moeder, resuspositief is, is er
een kleine kans dat de moeder tijdens de zwangerschap RhD-antistoffen gaat vormen.
• Bij de geboorte komt er vaak wel bloed van de baby in de bloedcirculatie van de moeder. Waardoor de
moeder RhD-antistoffen gaat maken. Dit kan gevaarlijk zijn voor een volgend resuspositief kind.
Tegenwoordig wordt hiervoor anti-D profylaxe voor toegediend en worden de bloedgroepen in de 30 e week
van de zwangerschap van moeder en kind gecontroleerd. Is de moeder resusnegatief en het kind positief
dan krijgt de moeder een injectie met anti RhD-immunoglobine toegediend, zodat de moeder geen RhD-
antistoffen kan maken. Als de moeder rhesus-positief is, zijn er geen gevolgen voor de zwangerschap en het
kind.
Bloedgroep O is ondergeschikt: vb: moeder bloedgroep A en vader bloed groep O → kind krijgt dan bloedgroep
AA of AO
Tijdens de zwangerschap geeft de moeder antistoffen aan haar ongeboren kind → niet antigenen.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur laurabuirs. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €12,89. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.