Psychologie van de levensloop
Een voorafje.
Situering
Het studieobject is de hele levensloop: van geboorte tot dood.
Need to know
Basiskennis als je werkt met kinderen en jongeren. Waarom?
Wat kan je van een kind verwachten? Dit is de basis van opvoeden, leeftijdsadequaat.
Ontwikkelt dit kind binnen de normale grenzen?
Wat moet in het pedagogische aanbod zitten? Hoe kan je afstemmen op de
karakteristieken/mogelijkheden van een kind/jongere?
Welk beleid moet gevoerd worden? (welzijn, veiligheid, een kind onder de 10 jaar kan
bv niet alleen veilig fietsen, onderwijs, investeren in hulp bij de opvoeding, …).
Een omvangrijke wetenschap
Aanvankelijk enkel aandacht voor het kind, later de adolescentie. Dit werd pas
bestudeerd toen kinderen langer school liepen en dus in een soort overgangsfase
terecht kwamen. Deze jongeren ontwikkelden eigen gedragspatronen, een eigen
cultuur.
Nadien begreep men dat ontwikkeling een heel leven verder loopt. Eerst kwam de
focus op ouderen en hun specifieke thema’s. Later begon men te zien dat de
volwassenheid geen stabiele periode is zonder veel verandering, en kwam interesse
voor patronen in de evolutie van volwassen zijn. Uiteindelijk ontstond de psychologie
van de levensloop.
Benadering
Wetenschappelijke benadering in plaats van dagboek van een mama of uitspraken
als: het verstand komt niet voor de jaren.
Eerste versie van deze wetenschap werd genetische psychologie genoemd, men dacht
dat ontwikkeling vooral erfelijk bepaald was.
Zowel biologische als culturele verschillen bepalen het tijdstip van verandering. Hoe
ouder men is, hoe meer cultureel bepaald de ontwikkeling is.
Bv: werken of studeren, wie ontmoet je, al dan niet kinderen hebben, …
Veel invloeden tegelijk: behoren tot een bepaald cohort ( belangrijke
maatschappelijke gebeurtenissen), normatief (leidt tot conformiteit zoals op 6 jaar
naar de basisschool). Het is leeftijdsgebonden (wanneer begint de puberteit).
Elk wezen hoort tot een context (micro-meso-macro niveau). Uitspraken over de
ontwikkeling van kinderen gaan over gemiddelden.
Filmpje: mijlpalen in de groei.
,Geleidelijk of in trapjes?
Trapjes: stadia theorie: elk stadium heeft
nieuwe verworvenheden die er voordien nog
niet waren, …
Geleidelijk: verandering gaat geleidelijk,
eigenschappen verdwijnen of verschijnen
niet, maar worden meer, minder, preciezer,
beter, …
Patroon verschilt naargelang
ontwikkelingsdomein.
Wat basics
Ontwikkeling is levenslang: stopt niet in de
volwassenheid!
Ontwikkeling is multi-dimensioneel: veel invloeden
door elkaar, vooruitgang en achteruitgang, en
impact van het biologische, het cognitieve en het
sociaal-emotionele, …
Gevoelige periodes voor bv taal of hechting. Dit
betekent dat als in een vroege periode iets
ontbreekt, dit soms niet meer in te halen valt.
Zelfsturing: mensen ervaren een zekere vrijheid, zijn
niet louter een product van toevallige genen in
combinatie met toevallige omgevingsinvloeden.
Men wordt zich geleidelijk aan bewust van zichzelf, en van de keuzemogelijkheden.
Methodisch onderzoek
Stap 1: stellen van relevante vragen.
Bv: helpen dieren het welbevinden van kinderen? Komen geadopteerde
kinderen (buitenland) sneller in de puberteit? Zijn kinderen die meertalig
opgevoed worden minder taalvaardig in één taal?
Stap 2: formuleren van een hypothese -> een toetsbare voorspelling.
Stap 3: een strategie ontwikkelen om goed onderzoek op te zetten ->
operationalisering. Begrippen kunnen omzetten in meetbare concepten.
Bv: hoe meet ik welbevinden van kinderen met of zonder een huisdier
Soorten onderzoek
Experiment opzetten
Bv: groep kinderen met ADHD op suikervrij dieet, andere vergelijkbare groep
kinderen zonder dieet.
Correlationeel onderzoek
Bv: is er een verband tussen gewelddadige games spelen en agressief gedrag?
, Survey
Bv: grote groepen pubers vullen vragenlijsten in over seksuele ervaringen.
Observatie
Bv: taal van baby’s, video interacties met ouder, …
Case study
Bv: wilde van Aveyron, bepaalde psychiatrische aandoeningen, …
Meten van verandering
Longitudinaal onderzoek: gedrag en veranderingen daarin worden doorheen de tijd
bij dezelfde groep gemeten.
Bv: taal volgen bij een groep kinderen vanaf 0 tot 5 jaar.
Dwarsdoorsnede onderzoek: participanten van verschillende leeftijden worden met
elkaar vergeleken. Probleem: verschillen zijn soms afhankelijk van cohort verschillen.
Bv: blijft IQ constant of is er neergang vanaf een bepaalde leeftijd?
Cross-sequentieel onderzoek: combinatie van voorgaande.
Bv: groep 5-15 jarigen testen op vlak van morele ontwikkeling en deze drie
groepen vervolgens om de x tijd opnieuw onderzoeken.
, Erikson
Een levenstaak in elke fase.
Erikson (1902-1994)
Zijn vader verliet het gezin voor zijn geboorte. Kreeg op 3 jaar een stiefvader: een
kinderarts.
Volgde kunstacademie, kwam toevallig in contact met de psychoanalyse en ging in de
leer bij Anna Freud. Toen Hitler aan de macht kwam week hij uit naar de Verenigde
Staten en vestigde zich als kinderpsychotherapeut. Onderzocht de relatie tussen
persoonlijkheid en cultuur bij indianenvolkeren: ontwikkelde gevoeligheid voor de
impact van de omgeving.
Bouwde deels op de psychoanalytische visie, maar geïntegreerd in het pedagogische
gebeuren.
Freud als inspiratiebron
Persoonlijkheidstheorie:
Es: levensdrift (eros) en doodsdrift (thanatos)
Enige zorg van het Es is zoveel mogelijk energie ontladen.
Ich: realiteitsprincipe
De geschikte weg zoeken waar de energie van het Es naartoe kan. Vaak de
cognitieve functies zoals het omgaan met frustratie en andere heftige emoties.
Uberich: de realiteit omvat ook ouders, opvoeders met hun geboden en verboden,
deze verinnerlijkt zich tot het geweten.
Hier moet het Ich ook rekening mee houden.
In elke levensfase manifesteert het libido (nastreven van lust) zich op een andere manier, in
een andere zone: de psychoseksuele ontwikkeling (orale-anale-fallische fase, latentieperiode
en genitale fase). Persoon ontwikkelt afweermechanismen om zich te beschermen en met de
realiteit te kunnen omgaan.
Seksuele ontwikkeling
Volgens Freud begint de seksuele ontwikkeling al bij de geboorte. Kind ondervindt
lustgevoelens aan verschillende zones naargelang de leeftijd. Raakt een kind in een
fase gefixeerd komen er later problemen:
Baby: orale fase -> mond
Fixatie: afhankelijkheid, verslavingen, veel praten of eten, …
Peuter: Anale fase -> anus
Fixatie in vasthouden/loslaten dilemma: gierigheid, extreme
verzamelwoede, overdreven nauwgezetheid, …
Kleuter: Fallische fase -> geslachtsdelen
Niet in de zin van volwassen seksualiteit, eerder nieuwsgierigheid.