Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Zeer uitgebreide samenvatting van alle literatuur en hoorcolleges €15,49   Ajouter au panier

Resume

Zeer uitgebreide samenvatting van alle literatuur en hoorcolleges

 140 vues  7 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Deze samenvatting bevat een volledige samenvatting van de voorgeschreven literatuur. Aansluitend zijn de bijbehorende HC's volledig uitgetypt.

Aperçu 4 sur 96  pages

  • Non
  • Inconnu
  • 5 septembre 2022
  • 96
  • 2021/2022
  • Resume
avatar-seller
Literatuur FO & Recht Literatuur – HC 1
Bruning et al. (2020). Jeugdrecht en Jeugdhulp. H6

Bruning et al. (2020). H6 – De maatregelen van
kinderbescherming
1. Algemene inleiding
Boek 1 van BW bevat de maatregelen van kinderbescherming  wordt door de overheid gebruikt wanneer de
ontwikkeling van minderjarigen geschaad of bedreigd wordt. Deze zijn ingevoerd in 1905 en 1922 en sinds die
tijd zijn er veel veranderingen opgetreden.
 1995  herziening ondertoezichtstelling
 1997  Raad voor de Kinderbescherming vervangen door voorlopige voogdij
 2015  inwerkingtreding Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (hierna: kbm’s) (i.c.m. de
Jeugdweg), waarbij het belang van het kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling centraal stond:
o Aanpassing ondertoezichtstelling
o Ontheffing en ontzetting samengevoegd tot gezagsbeëindiging
o Verantwoordelijkheid bij gemeenten

Oplegging en uitvoering van een maatregel van kinderbescherming betekent ingrijpen in het gezinslevens. Er
komt dan ook vaak kritiek van alle kanten. Aanvankelijk kwam de kritiek vooral van buiten af, maar later ontstond
ook kritiek van binnenuit toen maatschappelijk werkers kritiek begonnen te uiten. Dit leidde o.a. tot nieuwe
instellingen, ook wel driepootinstellingen  maatschappelijk werkers houden zich bezig met zowel voogdij-,
gezinsvoogdij- en advieswerk. Later werd ook een vierde poot toegevoegd, namelijk jeugdreclassering.
Kritiek op de kinderbescherming leidde vaak tot verschillende rapport met voornemens en
aanbevelingen om de wetgeving aan te passen. Ook zorgde kritiek ervoor dat de maatregelen van
kinderbescherming meer of minder werden toegepast, zo is er in de afgelopen decennia een stijging in het aantal
minderjarigen dat onder een maatregel wordt geplaatst. Een duidelijke verklaring hiervoor

Dit hoofdstuk richt zich met name op een beschrijving van de wettelijke regeling van de kbm’s, met inbegrip van
de relevante rechtspraak en uitvoeringsmaatregelen, te weten:
 De voorlopige voogdij;
 De (voorlopige) ondertoezichtstelling (OTS);
 De uithuisplaatsing (UHP) (HC 5);
 De beëindiging van het gezag en het herstel in het gezag (HC 5).
Deze kunnen betrekking hebben op zowel het ouderlijk gezag als de voogdij. Ze kunnen (uiteraard) eveneens
worden toegepast als sprake is van gezamenlijk gezag van een ouder en zijn echtgenoot/partner die niet de ouder
van het kind is of gezamenlijke voogdij.

2. Iets over de historie
In de oudheid stond een kind onder vaderlijke macht  hij had het gezag en kon doen met zijn kind(eren) wat hij
wilde. In de M.E. ontstonden opvanghuizen voor verwaarloosde/dakloze kinderen, waar zij zwaar werk moesten
verrichten. Hierop volgden weeshuizen (betere opvang). In deze periode werd een kind gezien als ‘object’. Hier
kwam verandering in gedurende de 19e eeuw toen kerkelijke instellingen opvoedingsgestichten oprichtten om
kinderen te heropvoeden. Toch werden kinderen nog lange tijd economisch uitgebuit. Hieraan kwam in 1874 een
einde met het Kinderwetje van Van Houten.
In deze tijd was ‘ouders ontzetten uit het gezag van hun kind’ alleen mogelijk in geval van een misdrijf
door de ouder. In het huidige jeugdbeschermingsrecht heeft Asser een belangrijke rol gespeeld, aangezien hij
zocht naar de mogelijkheid ouders de voogdij te ontnemen in geval van misbruik of verwaarlozing van de
opvoedende taak. In 1905 kwam een wetsvoorstel tot werking omtrent de vaderlijke macht en voogdij, waarbij de
belangrijkste wijzigingen waren:
 Vaderlijke macht  ouderlijke macht;
 Beperking ouderlijke macht tot huwelijk, na ontbinding huwelijk (scheiding of dood) ontstaat voogdij;
 Overheid kan ingrijpen in ouderlijke macht door invoering van kbm’s.
Bovenstaande maatregelen bleken echter niet altijd even bruikbaar in de praktijk. Zo bleek de gezagsontneming
een te zware maatregelen en een kind weghalen uit het gezin vaak niet heilzaam. Daarom werd in 1921 een nieuw


1

,voorstel aangenomen, waardoor een minderjarige onder toezicht kon worden gesteld door een gezinsvoogd aan
te wijzen om zo hulp te bieden aan een gezin (werken o.l.v. kinderrechter).
Naast deze civiele ondertoezichtstelling werd het ook mogelijk een minderjarige strafrechtelijk onder toezicht te
stellen. Tevens nam de kinderrechter een belangrijke plaats in in het jeugdstrafprocesrecht.

Enkele uitgangspunten
De wet kent geen algemene uitganspunten voor de kbm’s, maar deze kunnen wel geformuleerd worden a.d.h.v. de
praktijk, rechtspraak en beleidsopvattingen:
1. De maatregel van kinderbescherming is een uiterst middel (subsidiariteit)
o  Een maatregel is tijdelijk en moet worden beëindigd zodra het mogelijk is, met uiteindelijk
doel ouders en kind te herenigen.
o Vooral sinds de jaren ’70 gebruikt en heeft ertoe geleid dat er minder minderjarigen zijn
onderworpen aan een maatregel. Dit had mede te maken met de vrijwillige hulpverlening.
o Te vinden in art. 8 EVRM.
o Heeft gezorgd voor een praktijk waarin eerst zoveel mogelijk vrijwillige hulpverlening wordt
benut voordat een kbm’s wordt ingezet.
o Sinds 1995 is dit ook terug te vinden in de wettelijke omgeving omtrent ondertoezichtstelling
(art. 1:255 lid 1 BW)  er dient altijd eerst te worden gekeken of er niet o.b.v. vrijwilligheid een
oplossing kan worden gevonden.
2. De hulp dient zo weinig mogelijk in de bestaande verhoudingen in te grijpen(proportionaliteit)
o Komt naar voren in de Wet op de Jeugdzorg  hulp dient zo licht en nabij mogelijk te zijn en zo
kort mogelijk te duren. Daarnaast dient het zo min mogelijk in te grijpen in de bestaande
verhoudingen en de eigen verantwoordelijkheid van de ouders, jeugdigen en hun netwerk staan
centraal.
3. Het belang van het kind moet het ingrijpen via een maatregel van kinderbescherming noodzakelijk maken
o Te vinden in art. 1:277 BW  het gezag van een ouder kan hersteld worden indien dit in belang
van het kind is.
o Met herziening van de kbm’s is het belang van het kind steeds meer voorop komen te staan. Art. 3
IVRK is hierbij een belangrijk  in elke actie moet het belang van het kind uitgangspunt zijn.
4. Minderjarigen moeten betrokken worden in kinderbeschermingsprocedures
o Komt voort uit art. 12 lid 2 en 9 lid 2 IVRK.
o Ook in de Jeugdwet staat dat in geval van een ondertoezichtstelling de minderjarige hierover
geïnformeerd moet worden. Ook mogen minderjarigen >12 jaar worden opgeroepen om bij een
zitting gehoord te worden, maar ook <12 jaar kan de rechter vragen naar de mening van het kind
(gebeurt vrij weinig).
o Tijdens kinderbeschermingszittingen worden minderjarigen meestal niet vertegenwoordigd,
behalve bij beslissingen omtrent gesloten jeugdhulp waarbij minderjarigen worden
vertegenwoordigd door een raadsman.

Verhouding overheid-particulier initiatief
De uitvoering van maatregelen wordt veelal geregeld door particuliere organisaties, de overheid heeft de
voorwaardenscheppende en controlerende taak. Dit komt vooral voort uit het idee dat de overheid zich niet moet
bemoeien met de verzorging en opvoeding van minderjarigen. Wel heeft de overheid een eigen
verantwoordelijkheid voor tijdig initiëren van een maatregel ter bescherming van een minderjarige.
De Wet op de Jeugdzorg (2005) heeft ervoor gezorgd dat veel verantwoordelijkheden van de overheid
zijn verschoven naar de provincies en sinds 2015 wordt jeugdhulp veelal geregeld door gemeenten. De uitvoering
van maatregelen wordt wel uitgevoerd door Gecertificeerde Instellingen.

3. De organisatie van de kinderbescherming
Algemene opmerkingen
De Jeugdwet heeft grote invloed op de organisatie van de kinderbeschermingsmaatregelen. Op dit gebied spelen
de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) een belangrijke rol. De
gemeenten dragen tevens verantwoordelijkheid voor vrijwillige hulpverlening. Dit kunnen zij organiseren via een
Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) of via bijv. scholen, wijkteams of jeugdhulpaanbieders. De gemeenten bieden
zowel algemene als individuele voorzieningen.

De GI’s



2

, Een rechtspersoon die in het bezit is van een (voorlopig) certificaat en die een kinderbeschermingsmaatregel
of jeugdreclassering uitvoert en dus verantwoordelijk is (maar bieden zelf geen jeugdhulp aan).


Welke GI?
Wanneer er een verzoek bij de kinderrechter wordt gedaan voor het treffen van een
kinderbeschermingsmaatregel, vermeldt de raad welke GI het meest geschikt is. Dit gebeurt i.o.m. de gemeente.
De kinderrechter is niet bevoegd om vervolgens een andere GI aan te wijzen.

Taken van de GI
De gemeente sluit contracten met bepaalde GI’s, die vervolgens verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de
kbm’s en jeugdreclassering. De GI’s kunnen bepalen dat een jeugdige jeugdhulp nodig heeft. De gemeente moet
deze hulp dan leveren (door jeugdhulpaanbieders) en betalen.
In geval van een ondertoezichtstelling waarbij een GI verantwoordelijk is voor de uitvoering, wijst de instelling
een gezinsvoogdijmedewerker aan.

Kwaliteit van de hulp geboden door de GI
De Jeugdwet geeft aan dat GI verantwoorde hulp verlenen  hulp die van goed niveau is en in elk geval veilig,
doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en afgestemd is op de behoeften van de jeugdige of ouder.

Familiegroepsplan
Een GI moet de mogelijkheid bieden om een familiegroepsplan op te stellen  een soort plan van aanpak die
wordt opgesteld door de jeugdige samen met de ouders en eventueel andere belangrijke personen. Slechts in
uitzonderlijke gevallen mag de GI afwijken van het bieden van deze mogelijkheid, bijv. wanneer belangen hierdoor
geschaad zouden worden. In dit geval zal de GI een plan van aanpak opstellen die afgestemd is op de behoeften
van de jeugdige. Min. 1x per jaar wordt er gekeken of het plan moet worden bijgesteld.

De RvdK
Algemeen
Aanvankelijk was de Voogdijraad verantwoordelijk voor het leveren van informatie aan de kinderrechter in geval
van een kbm (toentertijd ontzetting of ontheffing). Daarnaast was zij ook verantwoordelijk om de zorg van een
kind op zich te nemen in geval van onttrekking van de ouderlijke macht, het houden van toezicht op jongeren die
ter beschikking van de regering waren gesteld en van wie de dwangopvoeding voorwaardelijk was beëindigd en
ook op civiel- en strafrechtelijk gebied. Een opstapeling van taken zorgde in 1947 voor een grote reorganisatie en
naamsverandering. Sindsdien zijn de volgende taken te onderscheiden, welke zijn vastgelegd in verschillende
wetboeken:
 Beschermingstaak
 Adviserende taak inzake scheiding en omgang
 Strafrechtelijke taak
 Taken o.g.v. afstand, screening, adoptie en afstammingsvragen
 Toezichthoudende taak

Onderzoek door de RvdK
De RvdK onderzoekt de noodzaak tot het treffen van een kbm, waartoe een verzoek kan worden gedaan door de
gemeente, jeugdhulpaanbieders of het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK).
Ook kan de raad zelf initiatief nemen tot onderzoek. De gemeente en de RvdK werken veel samen: de gemeente
geeft meldingen door aan de RvdK, die vervolgens een zaak in onderzoek kan nemen en kan kiezen voor indiening
van een kbm.

Een onderzoek wordt uitgevoerd oor een medewerker, waarbij de resultaten besproken worden binnen een
multidisciplinair team. De direct betrokkenen worden hiervan op de hoogte gesteld, alleen in uitzonderlijke
gevallen gebeurt dit niet. Het is van belang dat ouders en jongere meewerken aan het onderzoek, maar het is niet
vereist voor de uitvoering ervan.

Bij het formuleren van de onderzoeksvraag, i.s.m. een gedragsdeskundige, zijn 3 aandachtspunten:
1. De ernst van de bedreiging, zorgpunten en sterke punten in de ontwikkeling van het kind;
2. Opvoedingsvaardigheden van ouders/opvoeders;
3. Ondersteunend vermogen in direct omgeving van het kind.



3

, Omdat blijkt dat in deze processen vaak veel slordigheden ontstonden, zoals feiten en meningen door elkaar
vermelden, werd in de Jeugdwet een plicht tot waarheidsvinding opgenomen voor de RvdK en uitvoerders van
kbm’s  feiten in rapportages en verzoekschriften moeten volledig naar waarheid vermeld worden.


Rapportage/inzage en afschrift
De bevindingen van het onderzoek worden opgenomen in een rapport, waaruit de conclusie kan volgen dat een
kbm vereist is. In dit geval zal de RvdK bij de kinderrechter een verzoekschrift indienen. Dit rapport wordt tevens
toegevoegd aan het verzoekschrift.

3 regelingen zijn hierbij belangrijk. Bovendien kan er iets gezegd worden over de verhouding van deze regelingen:
1. Regeling van art. 811 Rv: ouders, pleegouders en minderjarigen >12 jaar hebben een inzage- en
afschriftrecht.
o Beheerst de inzage tijdens behandeling van een verzoek.
2. Inzageregeling van de RvdK: na afsluiting van het onderzoek wordt aan belanghebbenden een
conceptrapport aangeboden. Zij kunnen hierop reageren binnen 5 werkdagen, wat kan leiden tot
correctie van weergave van feiten. De reactie van belanghebbenden wordt ook opgenomen in het
definitieve rapport.
o Beheerst in het begin van de procedure en garandeert dat recht wordt gedaan aan stukken
waarvan de ouders of andere betrokkenen uit eigen waarneming bekend is.
3. De inzageregeling van de Jeugdwet: cliënten hebben recht op inzage in en afschrift van het dossier en
recht op vernietiging hiervan.
o Kan werken als middel om stukken die in een eerder stadium zijn gemist alsnog in te zien en
geldt vooral voor stukken die geproduceerd worden na uitspraak van de kbm.

Het indienen van een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling
Hiervoor is de RvdK primair verantwoordelijk, maar een ouder kan ook een verzoek tot ondertoezichtstelling
indienen wanneer de RvdK dit niet doet.

Recht op contra-expertise
In kinderbeschermingszaken hebben ouders recht op contra-expertise  de rechter kan verzoeken om een
deskundige te benoemen om bijv. bevindingen uit het rapport te weerleggen.

Toetsende taak
De RvdK heeft een toetsende taak, namelijk beoordelen of hij zelf tot indiening van een verlengingsverzoek
overgaat wanneer een GI geen verzoek tot verlenging van een OTS of UHP indient. De RvdK zal daarom altijd bij de
GI informeren naar het verloop van de OTS of UHP. Wanneer de RvdK het niet eens is met de GI om geen verzoek
tot verlenging in te dienen, kan de RvdK een eigen onderzoek instellen.
Als blijkt dat de verzorgings- en opvoedingssituatie niet dusdanig verbeterd is, zal de RvdK er bij de GI op
aandringen af te zien van het besluit om geen verlengingsverzoek in te dienen. Mocht de GI hier vanaf zien, kan de
RvdK zelf een verzoek indienen. Wanneer de rechter beslist dat de RvdK gelijk heeft, kan de GI in hoger beroep
gaan of zich laten vervangen. Er is voorgesteld deze toetsende taak van de RvdK uit te breiden voor voogdij, maar
dit heeft nog niet plaatsgevonden.

Adviserende taak (sinds 2015)
Deze taak houdt in dat de RvdK advies geeft aan de GI wanneer een minderjarige >2 jaar onder toezicht is gesteld
of uit huis is geplaatst en de GI de maatregel wil verlengen. Het is namelijk de vraag of een kind langer dan 2 jaar
in onzekerheid mag blijven over zijn toekomstige opvoedingssituatie.

Bewaring/vernietiging dossiers
Er wordt het volgende onderscheid gemaakt:
 Klachtdossier: dit dossier betreft een klacht die tegen de RvdK is ingediend en wordt nog 5 jaar bewaard
en dan vernietigd.
 Kinddossier: dit dossier wordt vernietigd wanneer het kind 24 jaar is geworden, enkel in geval van
gezagsbeëindiging of adoptie wordt het dossier altijd bewaard.
 Gezinsdossier: dossier wordt vernietigd wanneer het jongste kind 18 jaar is geworden, behalve in geval
van gezagsbeëindiging of adoptie.

Klachtrecht


4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur SalissaDihal1998. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €15,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80796 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€15,49  7x  vendu
  • (0)
  Ajouter