Dit omvangrijke document bevat al mijn opdrachten en al mijn aantekeningen gemaakt voorafgaand aan de werkcolleges (deze worden weergegeven in zwart) en al mijn aantekeningen gemaakt tijdens en na afloop van de wercolleges (deze worden weergegeven in rood). Bovendien zijn in het document mijn aante...
Inleiding Privaatrecht
Opdrachten en aantekeningen bij de werkcolleges
Eerste deel: inleiding in het verbintenissenrecht en het contractenrecht
Eerste werkcollege - inleiding in het Burgerlijk Wetboek en rechtsbronnen
Opdracht 1: Theoretisch kader
Leg uit wat juridische rechtsbronnen zijn, welke privaatrechtelijke rechtsbronnen er bestaan en waar -
voor ze gebruikt worden.
Juridische rechtsbronnen (waaronder de wet, de jurisprudentie, verdragen, en het gewoonterecht) zijn
bronnen waaruit het geldende recht gekend kan worden. De privaatrechtelijke rechtsbronnen zijn:
1. Wetten afkomstig uit het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de
Faillissementswet en de Auteurswet.
2. Parlementaire geschiedenis: dit is veelal een toelichting op hoe wetten zijn ontstaan, aan de
hand waarvan men wetgeving kan uitleggen.
3. Uitspraken van de rechter, oftewel jurisprudentie: uit deze uitspraken komen vaak rechtsregels
voort die in de toekomst bij soortgelijke situaties weer toegepast zullen worden.
4. Europese internationale richtlijnen en verdragen: men moet het privaatrecht aanpassen naar
wat Europese richtlijnen en verdragen vertellen. Zij staan namelijk boven de Nederlandse wet.
5. Wetenschappelijke literatuur.
6. Contracten die men zelf maakt.
In deze rechtsbronnen vindt men het geldende (objectieve) privaatrecht terug. Rechtsbeginselen beho-
ren niet tot de juridische rechtsbronnen!
Opdracht 2: Rechtsbronnen
Welke van de onderstaande stellingen over rechtsbronnen is onjuist? Licht toe waarom.
a. De rechtsregels van de Hoge Raad kunnen worden gezien als een rechtsbron.
Juist. De Hoge Raad is de hoogste rechterlijke instantie in Nederland. Zij formuleert uitspraken bij
zaken (jurisprudentie) waar rechtsregels uit voortvloeien die in soortgelijke situaties in de toekomst
wederom toegepast kunnen worden. Jurisprudentie is één van de privaatrechtelijke rechtsbronnen.
b. Gewoonten kunnen enkel als rechtsbron worden gezien, wanneer zij na verloop van tijd worden ge-
codificeerd in wetgeving.
Onjuist. Gewoonten zijn een rechtsbron die behoort tot het ongeschreven recht. Zodra het gewoon-
terecht gecodificeerd wordt, behoort het niet meer tot het gewoonterecht maar tot de wet (ge-
schreven rechtsregels) en de wet is weer een hele andere rechtsbron.
c. Met de term ‘objectief recht’ wordt het geldende recht bedoeld binnen een bepaald rechtsgebied.
Juist. Het objectieve recht wordt namelijk gezien als ‘het’ recht. Het is het geheel van geldende
rechtsregels binnen een bepaald rechtsgebied op een bepaald tijdstip. Het subjectieve recht wordt
afgeleid uit het objectieve recht.
d. In de rechtsbronnen vinden we het objectieve recht terug.
Juist. In de rechtsbronnen vindt men het recht terug dat op een bepaald tijdstip binnen een bepaald
gebied geldig is (objectief recht).
Opdracht 3: Structuur Burgerlijk Wetboek
a. Beschrijf in maximaal vijf regels per Boek wat er in elk Boek van het Nederlands Burgerlijk Wetboek
(BW; Boeken 1-8 en 10) is geregeld.
o Bijvoorbeeld: Boek 1 BW gaat over personen- en familierecht. In dit Boek is geregeld dat…
b. Bedenk bij elk Boek (Boeken 1-8 en 10) een (mini-)casus die zich in jouw leven heeft afgespeeld, of
zich af zou kunnen spelen. Geef daarbij aan in welke Titel en Afdeling van het betreffende Boek de
wetsbepaling(en) staat of staan die je nodig zou hebben om de casus juridisch te duiden.
1
, o Bijvoorbeeld: Welke achternaam ik heb verkregen, is geregeld in Boek 1 (Personen- en Familie-
recht), Titel 2 (Het recht op naam), art. 5 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Boek 1: Personen- en familierecht. Dit Boek regelt alles (voornamelijk de privézaken) met betrekking
tot natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed). Denk bijvoorbeeld aan het opstellen van een
testament, het adopteren van een kind of een huwelijk (Titel 5 Afdeling 14, art 1:30 BW).
Boek 2: Rechtspersonenrecht. Dit Boek regelt alles met betrekking tot rechtspersonen. Dit zijn lich-
amen die in het vermogensrecht als natuurlijk persoon kunnen optreden. Het gaat hier vaak om
bedrijven en ondernemingen. Een casus waarin dit Boek aan bod komt is wanneer ik graag een
besloten vennootschap wil oprichten (Titel 5 Afdeling 8, art. 2:175 lid 2 BW).
Boek 3: Vermogensrecht algemeen. Dit boek regelt alles met betrekking tot het vermogensrecht in
algemene zin. Ik heb dit Boek nodig wanneer ik wil beoordelen of er een geldige eigendomsover-
dracht heeft plaatsgevonden wanneer ik mijn fiets verkoop (Titel 4 Afdeling 2, art 3:84 BW).
Boek 4: Erfrecht. Dit Boek regelt alles met betrekking tot het erfrecht. Dit Boek bepaalt wie er alle-
maal erfgenamen zijn en hoeveel zij erven wanneer iemand overlijdt. Dit Boek zou ik nodig hebben
wanneer een ouder overlijdt (Titel 3 Afdeling 1, art. 4:13 lid 3 BW).
Boek 5: Zakelijke rechten. Dit Boek regelt alles over zakelijke rechten. Dit Boek bepaalt dus alles met
betrekking tot zaken (een bepaald goed) onderdeel van het goederenrecht en is dus ook een speci-
fiek onderdeel van het vermogensrecht (bijzondere regelingen ten opzichte van Boek 3). Dit Boek
heb ik nodig wanneer ik wil weten of ik op een bepaalde wijze eigenaar ben geworden van een be-
paalde zaak, bijvoorbeeld een fiets (Titel 2 van Boek 5 BW).
Boek 6: Verbintenissen algemeen. Dit Boek regelt alles met betrekking tot verbintenissen in het alge-
meen. Het is een bijzondere regeling ten aanzien van Boek 3, maar ook een algemene regeling om-
dat het verbintenissenrecht in het algemeen omschrijft. Dit Boek zou ik nodig hebben als ik per on-
geluk tegen iemands auto aanrijdt en wil weten of de eigenaar van de auto nu recht heeft op een
prestatie waartoe ik verplicht ben (Titel 3 Afdeling 1, art 6:162 BW).
Boek 7: Bijzondere overeenkomsten. Dit Boek regelt alles met betrekking tot bijzondere overeen-
komsten. Dit is dus een bijzondere regeling ten aanzien van Boek 3 en Boek 6. Dit Boek heb ik bij-
voorbeeld nodig wanneer ik een arbeidsovereenkomst wil opstellen. Deze moet namelijk aan een
aantal eisen voldoen (Titel 10 Afdeling 1, art. 7:710 BW).
Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer. Dit Boek regelt alles met betrekking tot verkeersmiddelen en
vervoer. Ik heb dit Boek nodig wanneer ik wil weten wat er allemaal tot mijn handbagage gerekend
wordt wanneer ik gebruik maak van het vliegtuig als vervoersmiddel (Titel 2 Afdeling 5, art. 8:100
lid 3 BW).
Boek 10: Internationale privaatrecht. Dit Boek regelt alles omtrent het internationale privaatrecht.
Internationaal privaatrecht doet zich voor als er sprake is van een verbinding tussen twee of meer
landen. Bijvoorbeeld bij een vorderingsrecht (Titel 10 Afdeling 3, art. 10:134 BW).
Het Burgerlijk Wetboek heeft een gelaagde structuur. Het privaatrecht is bijvoorbeeld opgedeeld in het
vermogensrecht en het personenrecht. Deze laatste is opgebouwd uit rechtspersonenrecht (opgeno -
men in BW 2) en personen-en familierecht (aanwezig in BW 1 en 4), terwijl het vermogensrecht (ver-
meld in BW 3) bestaat uit het verbintenissenrecht (BW 6, 7, 7a en 8) en het goederenrecht (BW 5).
1. De betekenis van een overeenkomst vind je in art. 6:213 BW.
2. De betekenis van een rechtshandeling vind je in art. 3:33 BW.
2
, Privaatrecht
Personenrecht Vermogensrecht (BW 3)
Personen- en familierecht Rechtspersonenrecht Goederenrecht Verbintenissenrecht
(BW 1 en 4) (BW 2) (BW 5) (BW 6, 7, 7a en 8)
Opdracht 4: Uitspraken
a. Verzamel de onderstaande uitspraken van de genoemde gerechtelijke instanties (te vinden via
onder meer www.rechtspraak.nl en Legal Intelligence):
o Rb. Amsterdam 26 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4510.
o HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1263.
Dat heb ik gedaan. Deze artikelen hoef je niet te kennen voor het tentamen.
b. Bepaal ten aanzien van de twee uitspraken welke wetsbepalingen in de casus zijn toegepast.
c. Leg uit waarom die wetsbepalingen in dat betreffende Boek van het BW zijn opgenomen.
In de eerste uitspraak zijn wetsartikelen art. 1:227 lid 2 BW en art. 1:228 BW toegepast. Het gaat in
deze zaak om adoptie. Adoptie heeft te maken met natuurlijke personen. Je wilt namelijk een mens
van vlees en bloed toevoegen aan jouw gezin. Het artikel valt om die reden in Boek 1 (het personen-
en familierecht).
In de tweede uitspraak is wetsartikel art. 6:265 BW toegepast. Het gaat in deze zaak om het verzoek
tot ontbinding van een overeenkomst wegens tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst.
Het betreft dus overeenkomsten. Uit overeenkomsten vloeien verbintenissen voort welke één van
de partijen dus niet is nagekomen, waardoor er vervolgens ontbinding geëist wordt (daarom Boek
6, verbintenissen algemeen).
Opdracht 5: Stellingen
Beoordeel onderstaande stellingen over het arrest van de Hoge Raad betreffende Quint/Te Poel (1959)
op hun juistheid.
Stelling I: Het arrest Hoge Raad Quint/Te Poel (1959) heeft onder meer geleid tot een zogenoemd ‘be-
perkt open stelsel’ van het verbintenissenrecht, zoals dat is neergelegd in artikel 6:1 BW. De aannemer,
Quint had een overeenkomst met Te Poel gesloten. Hubertus weigerde te betalen omdat hij niet de
eigenaar was van de grond; de grond stond op de naam van zijn broer Heinrich, maar Heinrich wilde
ook niet betalen omdat hij geen overeenkomst met Te Poel had.
Juist. Na Quint/Te Poel geldt niet langer het gesloten wettelijk systeem als de exclusieve bron van verbin-
tenissen, maar kunnen ook redelijkheid en billijkheid bron zijn van verbintenissen. Hierdoor spreekt men
van een ‘beperkt open stelsel’. Oplossingen kunnen ook nu voortvloeien uit de wet (art. 6:1 BW): als de
wet geen regeling kent voor het geval kan gebruik worden gemaakt van een oplossing die voortkomt
‘uit het stelsel van de wet’.
Stelling II: In het arrest Hoge Raad Quint/Te Poel (1959) kon een geslaagd beroep worden gedaan op
ongerechtvaardigde verrijking.
Juist. De rechtbank oordeelde dat het BW weliswaar geen algemene verrijkingsactie kent, maar dat er
wel species van de verrijkingsactie in dat Wetboek te vinden waren. Daarom was het in het gegeven
geval voldoende reden om de ongeschreven verrijkingsactie toe te staan. Een ongerechtvaardigde ver-
rijking is een prestatie die je doet die je niet had hoeven doen (bijvoorbeeld je betaalt een bedrag aan
iemand een tweede keer). Deze stelling is onjuist! Er kon geen beroep worden gedaan op het begrip on-
gerechtvaardigde verrijking, omdat Quint en Heinrich Te Poel geen overeenkomst hadden gesloten.
3
, Let op de gelaagde structuur van het Burgerlijk Wetboek! Deze is niet opgebouwd per onderwerp maar
opgebouwd van algemeen naar bijzonder. Je zult vaak meerdere Boeken moeten raadplegen om tot het
antwoord op een juridische vraag te komen.
o Zo behoren Boek 3, 6 en 7 alle drie tot het verbintenissenrecht.
o Boek 3 en 5 behoren tot het goederenrecht.
o Voorbeeld: A wil een huis kopen. A zal bij drie Boeken van het BW te rade moeten gaan:
• Art. 7:2 BW: overeenkomst ten aanzien van een woning.
• Art. 6:213 BW: Wat is een overeenkomst?
• Art. 3:33 BW: Wat is een rechtshandeling?
Een rechtsfeit is een feit waar het objectieve recht een rechtsgevolg aan koppelt. Er zijn drie verschillen-
de rechtsfeiten:
o Een bloot rechtsfeit is geen feitelijke handeling maar levert wel een rechtsgevolg op.
o Een rechtshandeling is een handeling van een (natuurlijke) rechtspersoon met als doel het intreden
van een rechtsgevolg (art. 3:33 BW).
• Bij een meerzijdige rechtshandeling moeten minimaal twee personen akkoord gaan (zoals de
overeenkomst (art. 6:213 BW).
• Bij een eenzijdige rechtshandeling is maar één persoon betrokken.
▪ Bij een gerichte eenzijdige rechtshandeling moet een persoon zich richten tot een ander
(bijvoorbeeld het opzeggen van de huur).
▪ Bij een ongerichte eenzijdige rechtshandeling hoeft men zich niet te richten tot een ander
(bijvoorbeeld het opstellen van een testament).
o Een feitelijke handeling is een handeling van een (natuurlijke) rechtspersoon zonder beoogd doel
(namelijk het intreden van een rechtsgevolg, zie art. 6:162 BW over de onrechtmatige daad).
Tweede werkcollege - totstandkoming van overeenkomsten
Een overeenkomst (art. 6:213 BW) is een meerzijdige rechtshandeling (oftewel een handeling met een
beoogd rechtsdoel; zie art. 3:33 BW) die uiteenvalt in een wil en een verklaring. Voor de totstandkoming
van een overeenkomst is een aanbod en een aanvaarding nodig (aldus art. 6:217 BW).
o Een aanbod is een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst; een aanbod is bovendien een
eenzijdige gerichte rechtshandeling. De eisen waaraan een aanbod moet voldoen kunnen worden
gevonden in art. 6:227 BW: een aanbod moet namelijk voldoende bepaalbaar zijn en moet met een
simpele ‘ja’ kunnen worden aanvaard. Er zijn verschillende soorten aanbod:
• Herroepelijk (art. 6:219 lid 1 BW), onherroepelijk (art. 6:219 lid 1 BW) en vrijblijvend (art. 6:219
BW) aanbod. Een aanbod kan worden herroepen wanneer deze nog niet aanvaard is. Een vrij-
blijvend aanbod kan daarentegen onverwijld na de aanvaarding worden herroepen.
Een aanbod kan ook op drie manieren vervallen:
• Tijdsverloop (art. 6:221 lid 1 BW); wanneer een bepaalde termijn is verstreken, is het aanbod
niet meer geldig. Wanneer het een schriftelijk aanbod betreft, kan deze binnen een redelijke
termijn worden aanvaard, terwijl het bij een mondeling aanbod onmiddellijk moet worden ge-
accepteerd. Er zijn hierbij verschillende tijdsaanduidingen, namelijk: onmiddellijk, binnen rede-
lijke termijn, bekwame spoed (binnen een korte termijn) en onverwijld (zo snel mogelijk).
• Een aanbod kan worden verworpen (art. 6:221 lid 2 BW).
• Een aanbod kan worden herroepen (art 6:219 BW).
o Een aanvaarding vermeldt de wilsverklaring van de tweede betrokken partij. Het gaat hierbij ook
om een eenzijdige gerichte rechtshandeling. Er zijn twee eisen waaraan een dergelijke aanvaarding
moet voldoen:
• Een aanvaarding moet overeenstemmen met de inhoud van het aanbod (art. 6:225 BW). Wan-
neer deze niet overeenkomt, spreekt men van een afwijkend (een nieuw) aanbod.
• Het aanbod moet nog geldig zijn; het aanbod is nog niet vervallen. Zie art. 6:221 lid 1 BW.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur noortjetimmermans. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.