Begrippen + oefeningen ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1) Inleiding in de ontwikkelingspsychologie
Behaviorisme Het behaviorisme (de leertheorie) is een stroming of een benadering in de psychologie
rond de eerste helft van de twintigste eeuw die sterk geïnteresseerd was in de ervaringen
die nodig zijn om gedrag aan te leren. Leren was dus een kwestie van beleven (met dus
een sterke focus op nurture). Voor vage mentale toestanden had men weinig oog, omdat
ze gewoonweg niet meetbaar waren.
Bekrachtigen Het versterken van gedrag door het geven van een beloning (positieve bekrachtiging) of
het wegnemen van iets onaangenaams (negatieve bekrachtiging). Straf daarentegen
vermindert gedrag.
Het bio-ecologisch Het bio-ecologisch systeemmodel zoals dat van Bronfenbrenner stelt dat gedrag van
systeemmodel mensen steeds moet bekeken worden in relatie en interactie met een omgeving/context:
een systeem van op elkaar inwerkende factoren.
De De cognitief-wetenschappelijke benadering is een tak in de psychologie die zich richt naar
Cognitief-wetenschappelijke wat mensen denken, hoe ze waarnemen, hoe ze informatie verwerken en onthouden en
benadering op welke manier hun denken een invloed uitoefent op hun gedrag.
Dynamische systeemtheorie Waar klassieke ontwikkelingstheorieën zoeken naar universele kenmerken, gaat een
dynamische systeemtheorie uit van het idee dat ontwikkeling tot stand komt doordat
eigenschappen binnen en buiten het kind voortdurend op elkaar inwerken. Gedrag kan je
dus met andere woorden maar begrijpen als je rekening houdt met de context waarin het
geobserveerde gedrag ontstaat.
Educatieve Het betreft een onderzoeksterrein dat inzichten uit educatieve wetenschappen en
neurowetenschappen neurologische wetenschappen (onderwijskunde) met elkaar verbindt. Onderzoekers gaan
binnen dit gebied bijvoorbeeld na wat het verband is tussen hersenfuncties en leren
rekenen, leren lezen, beter leren, aandacht, maar ook ADHD (aandachtstekortstoornis
met hyperactiviteit), ASS (autisme spectrum stoornis), dyslexie, dyscalculie, enzovoort.
Habitude of gewenning Habituatie betekent gewenning. Na verloop van tijd word je bijvoorbeeld een tikkende
klok in een ruimte niet meer gewaar. Het begrip werd onder andere binnen het
behaviorisme onderzocht.
Instrumenteel leren Instrumenteel leren of operante conditionering verwijst naar het leerproces waarbij het
stellen van gedrag gevolgd wordt door een bekrachtiger. Een kind let bijvoorbeeld goed
op in de klas om een goedkeuring van de leerkracht te krijgen. Dit leerprincipe werd
uitvoerig onderzocht binnen het behaviorisme.
Klassieke conditionering Bij klassieke conditionering leert het individu een toekomstige gebeurtenis voorspellen.
Een bekend voorbeeld is de proef van Pavlov (1849-1936). In die proef leert de
onderzoeker een hond kwijlen na het horen van een bel.
Kwalitatieve benadering De ontwikkeling van een kind wordt beschreven in stapjes of soms in fasen. Een
voorbeeld van een theorie die de ontwikkeling beschrijft op een kwalitatieve manier is de
cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget.
Kwantitatieve benadering De ontwikkeling van een kind wordt beschreven in termen van meer of minder, sterker,
zwakker enzovoort, een vloeiende en continue verandering over de tijd.
Nature- nurture- invloeden Nature- en nurture-invloeden verwijzen naar het nature-nurture-debat in de
ontwikkelingspsychologie. Is het gedrag dat we waarnemen (bijvoorbeeld van een kind in
de klas), het gevolg van omgevingsinvloeden (nurture) of van genetische of aangeboren
invloeden (nature)? (of van beide?)
1
,Neuromythe Neuromythes kunnen ontstaan wanneer onderzoeksresultaten foutief worden
geïnterpreteerd omdat bijvoorbeeld de resultaten in een labo setting werden gevonden
en niet noodzakelijk kunnen worden overgezet naar een natuurlijke en complexere
setting (zoals de klas). Een voorbeeld van zo’n neuromythe is dat een hersenhelft
dominant is over de andere hersenhelft en dat er zoiets bestaat als linker- en
rechterhersenhelft denkers.
Neurowetenschappelijke Binnen deze benadering wordt gezocht naar verbanden tussen de functies van de
benadering hersenen en gedrag.
Ontwikkelingsopgaven Ontwikkelingsopgaven kan je zien als psychologische opdrachten waarbij je kijkt naar de
manier waarop een kind omgaat met problemen in het leven en omgaat met
verwachtingen die de omgeving stelt.
Operante conditionering Instrumenteel leren of operante conditionering verwijst naar het leerproces waarbij het
stellen van gedrag gevolgd wordt door een bekrachtiger. Een kind let bijvoorbeeld goed
op in de klas om een goedkeuring van de leerkracht te krijgen. Dit leerprincipe werd
uitvoerig onderzocht binnen het behaviorisme.
Opvoedingstaken Bij elke ontwikkelingsopgave moeten kinderen voldoende ondersteund moeten worden.
Dit betekent dat de pedagogische omgeving voldoende afgestemd moet zijn op de
ontwikkelingsopgaven die voor het kind op dat moment spelen.
Primaire bekrachtigers Dit zijn bekrachtigers die op zichzelf bekrachtigen. Beloningen zoals snoep, langer
opblijven, enzovoort zijn voorbeelden van primaire bekrachtigers.
Psychodynamische Psychodynamische theorieën vinden hun oorsprong in het begin van de twintigste eeuw
benadering en erkennen sterk de invloed van het gezin op de ontwikkeling van het kind. Dit soort
benaderingen legt de focus op de wisselwerking tussen het onbewuste van een individu
en zijn omgeving. Daarbij zijn de ervaringen in de kindertijd (meestal binnen het gezin)
van cruciaal belang voor de verdere ontwikkeling, met name de sociale ontwikkeling en
de persoonlijkheidsontwikkeling.
Secundaire bekrachtigers Dit zijn aangeleerde bekrachtigers (in tegenstelling tot primaire bekrachtigers). Punten op
school, een schouderklopje van de leerkracht enzovoort zijn voorbeelden van secundaire
bekrachtigers.
Sensitieve periode Een periode in de ontwikkeling van het kind waar de hersenen het meest gevoelig zijn
voor invloeden van buitenaf (en dus voor leren). Na een sensitieve periode is leren ook
nog mogelijk maar het gaat minder vlot.
Sociaal leren (theorie van het Sociaal leren (de theorie van het sociaal leren) is een stroming die later binnen het
sociaal leren) behaviorisme is ontstaan. Zo stelt men bijvoorbeeld dat leren ook gebeurt door
observeren en imiteren (nadoen). Kinderen gaan anderen nadoen omdat ze daarvoor
bijvoorbeeld worden beloond, al kan het imiteren op zich al voldoening geven.
De systeembenadering Zie het begrip 'dynamische systeemtheorie'. en/of 'bio-ecologisch systeemmodel'
Uitdoving Een fenomeen dat werd onderzocht binnen het behaviorisme. Gedrag dat niet meer
wordt gevolgd door het gewenste effect, zal uitdoven. Een kind dat bijvoorbeeld
ongewenst gedrag stelt in de klas, zal zich beloond voelen als de andere leerlingen daar
aandacht aan geven (bijvoorbeeld lachen). Zodra niemand meer reageert (de leerlingen
negeren het gedrag), zal het ongewenste gedrag van het kind afnemen.
Zelforganisatie Een begrip uit de dynamische systeemtheorie (DST). Het is voor het kind voortdurend
zoeken naar een evenwicht in relatie tot de omgeving. Gebeurtenissen en veranderingen
die zich in de omgeving voordoen, kunnen het evenwicht van het systeem verstoren,
waardoor er een reorganisatie nodig is om een nieuw evenwicht te vinden. Dit
organiseren en reorganiseren is een essentieel kenmerk van de dynamische
systeemtheorie. In dat verband wordt er gesproken van zelforganisatie.
2
,Ontwikkelingsopgaven:
1. Begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen: Je kan kinderen of leerlingen goed inschatten, doelstellingen
bepalen en concreet formuleren, differentiëren, leerplannen volgen, aangepaste werkvormen zoeken, multimedia
gebruiken, bijsturen en remediëren, omgaan met diversiteit, samen met het team leermiddelen kiezen, aanpassen
en ontwikkelen, observeren en evalueren.
2. Opvoeder: Je stimuleert een positief leerklimaat, kan inspelen op maatschappelijke gebeurtenissen en tendensen,
hulp bieden bij problemen, ervoor zorgen dat iedereen zich goed voelt in de klas.
3. Inhoudelijk expert: Je kent je vak en je verbreedt en verdiept voortdurend de leerinhouden, je weet hoe ze over te
brengen, je brengt samenhang tussen leergebieden.
4. Organisator: Je kan een gestructureerd en stimulerend speel- en leerklimaat bevorderen, hebt een goed
klasmanagement, je kan eigen taken plannen, administratieve taken uitvoeren.
5. Vernieuwer-Onderzoeker: Je vernieuwt je klaspraktijk op basis van nascholing, eigen ervaring, creativiteit, je stelt je
eigen functioneren in vraag en stelt het bij.
6. Partner van ouders: Je kan discreet omgaan met gegevens, op zoek gaan naar hoe je met anderstalige ouders
communiceert.
7. Lid van een schoolteam: Je werkt samen met een schoolteam, spreekt een taakverdeling af en leeft ze na, je denkt
met het schoolteam na over wat gebeurt op school, over je eigen pedagogische en didactische aanpak.
8. Lid van de onderwijsgemeenschap: Je neemt deel aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema’s, je
bent op de hoogte van recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om die ontwikkelingen te duiden.
9. Partner van externen: Je legt contacten met externen en werkt ermee samen, je kan verschillende soorten
gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
10. Mens van de wereld: Je kan actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch
benaderen.
3
, Competenties van Leerkrachten en ontwikkelingspsychologie:
Visies:
4