Algemene Rechtsleer
DEEL I: Wat is recht?
Inleiding: Een moeilijke vraag
Immanuel Kant (2e helft 16e E): “nog steeds zoeken juristen naar een definitie van hun rechtsbegrip”
> Juristen weten niet hoe ze rechtsbegrip moeten definiëren (ook definitie basisbegrippen niet volledig)
Geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en
gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreFFende,
rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij
Is een deF 椀 nitie nodig?
In sommige vakgebieden geen behoefte (chemie, fysica …), in recht WEL
- Rechter moet ‘het recht’ toepassen (interpreteren en verder ontwikkelen)
- Onderzoek naar ‘het recht’ riskeert verkeerd te worden begrepen zonder definitie
Twee opvattingen:
1: essentialistische: recht heeft essentie (= kernelement dat altijd en overal aanwezig is en dat toelaat ‘recht’ te
onderscheiden van andere fenomenen)
2: conventionalistische: vergelijking met families
- Vele vormen (statelijk, gewoonte-, religieus natuur- en internationaal recht) > als familieleden van elkaar
- Verhouden zich tov elkaar zoals familie (niet per se genetisch) > vormen van recht evenmin
- Gevolg: moeilijk te definiëren omdat er geen specifiek, gemeenschappelijk kenmerk is
Recht? Geen essentiële kenmerken
> Recht heeft geen essentiële kenmerken die altijd en overal waar zijn
Brian Tamanaha: “Recht is eender wat mensen door hun sociale praktijken en behandelen als recht”
Recht = conventie en dus ‘standpunt- of maatschappelijk afhankelijk
Hangt af van standpunt en omschrijving van ‘recht’
- Of iets als recht geldt, hangt af van het ‘familielid’ dat men voor ogen heeft
- Antwoord op ‘Wat is recht?’ hangt af van persoon aan wie je het vraagt (volgens welk recht)
- Kwestie abortus!
- Hoe biologie of chemie wordt gedefinieerd, hangt niet samen met uitkomst van onderzoek >
bij recht WEL (onderzoeksobject = standpuntafhankelijk)
Gevolgen conventionalistische opvatting
Recht is niet absoluut te omschrijven: recht is relatief naar tijd en plaats
- Doorheen tijd en geografische ruimte: verschillende vormen
- Sociale constructie (geconstrueerd door handelingen van mensen) met geschiedenis
Nieuwe focus op recht
- Niet op essentie van recht (recht in universele en tijdloze geheel)
- Wel op diverse kenmerken die ermee in verband staan
o Geheel aan regels?
o Gericht op normatieve ordening?
o Rol handhaving?
o Rol rechtvaardigheid?
1
,Titel 1: Fundamentele transformaties van
mensenmaatschappijen
Proloog
Mensen = sociale wezens: leven krijgt betekenis in relaties tot anderen
Sociale ontwikkeling binnen gemeenschap = gevolg van
- Materiële facetten: zaken die het mogelijk maken om als mens samen te leven (econ, ecol, tech …)
- Ideële facetten (kennis, overtuigingen, waarden, concepten, gewoonten …)
- Sociale instituten = patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen
(gezin, kinderopvang, onderwijs, gezondheidszorg, sportclub …)
o Gezin komt tegemoet aan sociale en emotionele (plicht om voor ontplooiing te zorgen)
en economische behoeften (onderhoudsplicht, erfrecht …)
- Sociale praktijken = alledaagse handelingen en de manier waarop die gebruikelijk
worden verricht in (groot deel van een) bepaalde maatschappij: gedragspatronen (schaken, met
andere in de wachtkamer bij de dokter wachten, ruzies oplossen, op kraambezoek gaan …)
Niet elke samenleving is sociaal even complex: groter = organisatorisch meer uitgewerkt
Elke gemeenschap neemt basisbehoeften van maatschappij voor haar rekening
- Watervoorziening, voedselbedeling, bescherming gezond- en veiligheid, behoud van
interne orde en verdediging tegen buitenstaanders …
- Hoe? Sociale instituten > 2 vormen van specialisatie
Horizontale en verticale specialisatie
- Horizontale = planning, inrichting en uitvoering verdeeld over hetzelfde niveau
- Verticale = planning, inrichting en uitvoering verdeeld over hiërarchisch verschillende niveaus
> Belgische staat, bedrijf, gezin …
Betekenis en functie niet altijd en overal hetzelfde
- Hangt af van organisationele structuur van gemeenschap
- ‘Recht’ is anders en vervult in weinig complexe gemeenschappen andere functies dan
in complexere
Soorten gemeenschappen
Chronologisch overzicht, maar niet teleologisch > moderne staten staan niet per se verder (slechts
organisatorisch complexer)
HS 1: Samenlevingen van jager-voedselverzamelaars
(manier waarop men samenwerkt in woonwagengemeenschappen is erg gelijkend aan SJVV)
Ontstaan vanaf mensheid tot intrede landbouwsamenleving (12 000 v. Chr.)
Kenmerken
- Clans van +/- 25 mensen (familiebanden)
- Maken deel uit van groter netwerk (leven niet in isolatie van de rest) > komen op bepaalde
tijdstippen samen
- Grotendeels egalitair (geen hiërarchie: hoop mensen die allemaal iets in de pap te brokken hebben) problemen >
leiderschap kan zich manifesteren
- Basis voor leiderschap: persoonlijke kwaliteiten
- Goederendeling en wederkerigheid: erg gebruikelijk (heel sterk op elkaar aangewezen, goederen
worden verdeeld en steunen elkaar)
Regels en gebruiken over persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen (diefstal, overspel, incest en fysiek geweld
(doodslag, moord …) )
- Oogst (en wild)
2
, - Menselijke arbeid
- Heilige kennis
- Land en waterbronnen
o Vaak collectieve aanspraken; individuele aanspraken? Ook mogelijk, maar dan op
één specifiek iets bv. Waterput
o Heilige plekken? Niet voor iedereen toegankelijk
- Andere clans? Afspraken (in principe wederkerig)
- Roerende goederen (gereedschap, wapens, kookgerei, vergaard voedsel…)
o Individuele aanspraken (weerspiegelt investering voor verwerving/vervaardiging)
o Daardoor: basis om roerende goederen te kunnen schenken en uitwisselen (ook
tussen clans)
→ In SJVV: kosteloze hulpverlening; in andere samenlevingen: contractenrecht
2 Soorten clans
- Onmiddellijk wederkerige clans
o Goederen en voedsel worden onmiddellijk verbruikt
o In gereedschappen wordt weinig tijd gestoken en
o Amper langdurige engagementen: afspraken/ruilen moeten onmiddellijk opbrengen
- Uitgestelde wederkerige clans
o Goederen en voedsel worden onder bewaring gebracht en plekken
worden onderhouden
o Gereedschappen worden arbeidsintensief ontwikkeld (leveren pas op lange tijd op)
o Langdurige engagementen: essentieel, anders geen bereidheid tot investering
▪ Gevolg: meer en uitgebreidere individuele aanspraken op goederen
Uithuwelijken
= investering in de toekomst door meerdere partijen (bij alles wat de man doet, staat er niet meteen iets tegenover)
- Door toekomstige man
o Moet veel moeite doen: lang onderhandelen + veel giften doen en mee op jacht
(investeren in de toekomst)
oToekomstige vrouw = economische waarde: vertegenwoordigt
toekomstige opbrengsten (arbeidskracht, voorbrengen nageslacht …)
- Door toekomstige vrouw
o Soms ook giften en op bepaalde manier met nieuwe clan samenwerken
HS 2: Chiefdoms
(Maori en maffia-clans)
Ontstaan vanaf 5000 v. Chr. Op afgelegen eiland in Grote Oceaan (verst van platteland verwijderd) > Cook-
eilanden
Ariki was hoofd van bepaalde groep: permanent leiderschap > elite van het eiland
Kenmerken
- Groepen tussen 100 en 10 000: landbouwsamenleving is al vele jaren ingeburgerd + zijn
zich gaan vestigen (sedentair)
- Erfelijke sociale stratificatie en meer ongelijkheid
o Duidelijk onderscheiden rollen
▪ Erfelijke leider (chef) en eliteklasse vs. krijgers, ambachtslieden,
gewone mensen (elite kreeg meer voedsel dan andere groepen)
▪ Chef aangezien als goddelijke persoon en probeert zo macht te legitimeren
(macht alleen overtuigt weinig: verwijzen naar bovenaf, verantwoord leider: van de goden)
• Mana: uitzonderlijke kracht of vaardigheid om macht uit te spelen
o Waarom is onduidelijk
3
, ▪ Functioneel: noodzakelijk voor
coördinatie OF
▪ ConF 氀 ictverklaring: bittere machtsstrijd (macht gegrepen door competitie al dan niet door
geweld)
Regels en gebruiken over persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen (zelfde als SJVV)
Goederenverdeling is anders dan SJVV
- Hiërarchisch (meer voor elite) en op basis van tribuut (belastingen)
- Sedentaire samenleving: beperkte mobiliteit vereist grotere controle over grond
en rijkdommen
- Zeggenschap chef
o Chef is maar een chef omdat men hem bovennatuurlijke vaardigheden toeschrijft
▪ Zorgt voor voortbestaan (anderen: in ruil arbeid, goederen … verschuldigd)
o Verliest hij zijn ‘mana’ dan verliest hij het zeggenschap
o Regelt weer: alles goed: niks aan de hand, maar bij rampen groot risico tot afzetting
o Veel krijgen = veel uitdelen: niet in staat om uit te delen? Mogelijke afzetting
HS 3: Rijken (beschavingen, empires)
(Toppunt = Romeinse Rijk // Roodgekleurde gebied op ppt = Portugees rijk 17e E)
Ontstaan: 4000 – 3000 v. Chr. Op meerdere plekken (Mesopotamië, Egypte, Indusvallei, China, Peru, Midden-Amerika)
Kenmerken: groepen tot meer dan 100 000 door:
- Ontstaan schrift (om dingen beter te kunnen regelen en organisatie van dergelijke omvang op te kunnen zetten)
- Dwingende retributiesysteem: belastingen
- Staatsreligie
- Landbouw, ambachtelijke productie en handelsnetwerk
- Leiders staan in voor grote projecten (aanleg irrigatie, transportwegen), kunnen geweld uitoefenen
en rechtbanken organiseren
Waarom is onduidelijk (functionele en conF 氀 icttheorieën)
Regels verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen
- ‘Afkomstig van de goden en aan de leider geopenbaard’
- Ordening menselijke maatschappij, maar ook in lijn met kosmische orde (orde in natuur/kosmos
die mensen overstijgt)
Religie en regels (Codex Hammurabi +/- 1754 v. Chr. = voorbeeld bovennatuurlijke overtuigingen die geopenbaard zijn aan rijken)
- Aanhef: koning Hammurabi heeft codex samengesteld op bevel van god Utu
- 282 regels over prijzen, handel, huwelijk en echtscheiding, misdrijven en burgerlijk recht
(slavernij en schulden)
o Inhoud regels vaak sterk religieus (geen scherp onderscheid)
o Handhaving sociale hiërarchie: veel regels maken onderscheid naargelang
status betrokkenen
▪ § 6: “Als iemand eigendom van een tempel of het hof steelt, dan zal
hij worden gedood, evenals diegene die het gestolen ding ontvangt.”;
▪ § 8: “Als iemand vee of schapen steelt, of een ezel, of een varken, of een
geit, als het toebehoort aan een god of het hof, dan zal de dief het
dertigvoudige betalen; als het toebehoort aan vrijgelaten man van de
koning, dan zal hij het
tienvoudige betalen; als de dief niets heeft om mee te betalen, dan zal hij
worden gedood.”
o Handhaving erg beperkt (zware straFFen = indicatie van zwakke handhaving) > aanmoediging
zelfregulering
> Spijkerschrift op zuilen
4