Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting secundaire literatuur van Allemaal Theater! €5,48   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting secundaire literatuur van Allemaal Theater!

 5 vues  0 achat
  • Cours
  • Établissement

De volgende teksten/personen komen in deze samenvatting aan bod: - Millie Taylor - Simonson: Performing Intermediality - Cabaret in Nederland: Scholten - De Nederlandse musical; emancipatie van een fenomeen - Roland Barthes: Mythologieën - Holm - Giselinde Kuipers: De nar mag alles - Actue...

[Montrer plus]

Aperçu 4 sur 32  pages

  • 12 août 2022
  • 32
  • 2021/2022
  • Resume
avatar-seller
Verwerking teksten Allemaal theater!
Jac. Rinse bepleit de oprichting van een toneelmuseum
1872: Actieve bemoeienis van de centrale overheid met het verzamelen, conserveren en
tentoonstellen van Nederlandse cultureel erfgoed.

1885: Opening van het nieuwe Rijksmuseum.

1894: Opening Nieuwe Amsterdamse Stadsschouwburg + tentoonstelling ‘Toneel in Nederland’.

1912: idee van stichting van toneelmuseum door onder andere Jac. Rinse. Het zou een plek moeten
zijn waar de geschiedenis van het theater ‘bewaard’ kon blijven.

1922: Rinse opperde om in het Korenmetershuisje een toneelmuseum te beginnen. Het huisje moest
namelijk een nieuwe bestemming krijgen.

1924: Hartkamp liet een verzameling achter. Zijn toneelverzameling was te koop.
1924: Rinse haalde de leden van het Nederlands Toneelverbond over om een toneelmuseum te
stichten aan de hand van deze toneelverzameling.

28 februari 1925: opening toneelmuseum.
Jaren ’20-’30: toneelmuseum moeilijk rond te komen; weinig inkomsten. De collectie leidde een
zwervend bestaan.

1930: Rinse stierf.

1947: Nieuw bestuur toneelmuseum. Geen subsidie, daarom op orde stellen van de collectie:
afbeeldingen; portretten; boeken; tijdschriften en plakboeken; programma’s en affiches; pers-
artikelen en kritieken; decorontwerpen en afbeeldingen; curiosa. Dit werd gedaan door twee
werkstudenten die door Coffeng uit eigen zak werden betaald.

1956: Rijkssubsidie voor het museum + er zou een vaste kracht worden aangesteld + nieuwe locatie.
Deze locatie trok meer bezoekers.

1958: probleem van huisvesting opgelost: het museum werd door Commissie van ’t Hull
ondergebracht in de Herengracht.

28 april 1960: opening in de Herengracht (na grondige restauratie).

1978: fusie Theater Klank en Beeld en Nederlandse Centrum van het Internationaal Theater Instituut.

1992: fusie Het Nederlandse Instituut voor de Dans, het Nederlandse Mimecentrum en het
Nederlands Poppenspel Instituut. Nieuwe naam: Theater Instituut Nederland.

Catherine Haill:
De geschiedenis van elke openbare collectie die aan één onderwerp is gewijd, is de geschiedenis van
vele individuen met verschillende interesses en verschillende achtergronden, die uiteindelijk gewijd
zijn aan een gemeenschappelijk doel.

Theater en Performance van het Victoria and Albert Museum: combinatie van archieven en collecties
die als eindige entiteiten zijn binnengekomen, verworven door schenking of aankoop en collecties en
objecten die door curatoren zijn gezocht en aangekocht.




1

,Degenen die de archieven en collecties buiten de instelling hebben gecreëerd, hebben hun eigen
passie gevolgd. Terwijl elke generatie curatoren en archivarissen het materiaal naar beste vermogen
heeft aangevuld.

De groei van de performancecollectie van het V&A is een afspiegeling van de manier waarop een
groot aantal internationale collecties van vergelijkbare statuut zijn verzameld over een vergelijkbare
periode.

Late 19e eeuw: performance werd niet beschouwd als een academische studie. Er was geen
gevestigde markt of instelling die het afval van prestaties waardeerde.

Verzameling begon met mevrouw Gabrielle Enthoven: amateur-actrice en toneelschrijver.
Begon met het Londense toneel in de jaren 1890. Ze vond dat er een openbare collectie moest
komen en schreef naar The Observer (1911). Zij vond dit een hulpmiddel om theater te beoefenen.
Doel: de collectie zo groot maken dat professionals met hun kennis en ervaring van het verleden
konden leren en het bewijsmateriaal zo goed mogelijk voor hun eigen doeleinden konden
interpreteren.
Later bracht ze ook de carrière van artiesten in kaart; ook prenten, boeken, bladmuziek, kaartjes,
aantekeningen, contracten opgenomen in haar verzameling.

V&A weigerde om het materiaal van Enthoven te aanvaarden. Pas in 1924 slaagde zij daarin. Ze bleef
in het museum (onbetaald) werken en organiseerde tentoonstellingen. Ze overleed in 1950. Er
bleven altijd toegewijde personen werken aan de verzameling(en).

1950: er werd overwogen om een Nationaal Museum van het Theater op te zetten. Niet gelukt.
1957: oprichting van de British Theatre Museum Association.

Laurence Irving: zelfde wens als mevrouw Enthoven: een nationale opslagplaats voor materiaal met
betrekking tot de geschiedenis van het theater te zien ingegeven door de behoefte om zijn eigen
collectie een publieke toekomst te geven.

Het doel van de BTMA was groter dan die van mevrouw Enthoven: zowel een tentoonstelling als een
opslagplaats, en de minder gerichte benadering en het beroep op het publiek voor eventuele
donaties overspoelde het met aanbiedingen van materiaal, waarvan er maar weinig werden
afgewezen.
Veel mensen die bij de vereniging betrokken waren, waren zelf acteur.

Door schenkingen werd de collectie van Enthoven continu gewijzigd en incompleet. Ondanks dat
deze collectie groeide, had de vereniging (BTMA) een tekort aan fondsen. In 1971 sloot het zijn
galerijen. In 1974 werd de collectie van Enthoven gecombineerd met de collectie van BTMA, onder
verantwoording van de V&A.
Alexander Schouvaloff werd de eerste directeur van het V&A Theatermuseum. Er moest meer
personeel komen en ze moesten verhuizen.

De persoonlijkheid, kennis en professionaliteit van de medewerkers van de afdeling zijn belangrijke
factoren in de manier waarop de collectie haar onderwerp bijhoudt en ook bij de schenking van
archieven.
Bij veel schenkingen gaat het om urenlang contact tussen de potentiële schenker en de conservator
die de collectie voor zijn rekening neemt, waarbij de schenker gerustgesteld moet worden dat de
conservator oprechte interesse heeft in het archief en over het onderwerp wordt/is geïnformeerd.




2

,1995: oprichting Acquisitiecommissie: speelt een rol bij de uitbereiding van de archieven. Het heeft
tot taak nieuwe aanwinsten te monitoren en prioriteit te geven, aankoopfondsen eerlijk toe te
wijzen, aanvragen indienen voor het centrale aankoopfonds van het museum, maar ook om
individuele items te verzamelen.

Overwegingen over producten voor aanschaf:
- Staat van items.
- Hoe te bewaren?
- Huisvesten en categoriseren van grotere collecties.
- Ruimte.

Opnames zouden tentoonstellingen niet alleen een nieuw leven in blazen en onderzoekers een
audiovisueel spoor van een performance verschaffen, maar ze zouden ook een revolutie teweeg
kunnen brengen in het onderwijzen van drama als performance in plaats van literatuur.
Criteria opnamen:
- Artistieke uitmuntendheid.
- Innovatie.
- Representatief zijn voor een genre.
- Een sociaal record zijn.
- Een bijzonder educatief record zijn.
Maar vaak hoge kosten! (denk aan stoelen voor cameramannen; meerdere keren filmen)

Een categoriseerder legde verbanden om vervolgens weer verbanden te leggen waar onderzoekers
mee verder kunnen.

Hoe groter de archieven worden, hoe minder compleet ze kunnen worden, aangezien lacunes het
gevolg zijn van bredere parameters.
Ondanks online catalogisering die het materiaal bemiddelt en interpreteert door de archivaris of
curator, is er geen vervanging voor het uit de eerste hand raadplegen van de archieven, ook al kan
het onderzoek nauwgezet zijn.

Hulfeld: woordenboek Duits: Unterhaltung: vermaak
1. De dominante functie van theatrale praktijken in hun transformatie van een ritueel proces
naar een kunstwerk.
2. Hierbij worden verschillende vormen van theater besproken als onderdeel van een
uitgebreid scala van amusements- en vrijetijdsactiviteiten in de 20e eeuw.
a. De ontwikkeling en het discours van het theater in het moderne Europa werden
grotendeels gedreven door het doel het theater te scheiden van de cultus en dus van
de sfeer van de existentiële zelfinterpretatie van de mens in het universum.
i. Hédelin: “Theater zijn geen dienst van het publiek, maar alleen publiek
vermaak.”
ii. Diegenen die deelnamen aan ceremoniële of feestelijke partijen waren
geneigd op afstand consumerende toeschouwers te worden van een
kunsttheater dat door professionals werd geproduceerd. →
iii. 19e eeuw: opkomst van theatergezelschappen die als onderdeel van de
amusementsindustrie de massa’s in de westerse economische metropolen
trachtten te bereiken. Ze werden beschouwd als een verraad aan de
theatergedachte van de oprichting van een theater van de kunsten wegens
de winstmaximalisatie die gepaard ging met het primaat van het genot.
b. Horatius: dichters willen of instrueren of vermaken.

3

, i. Docere, movere en delectare = functionele componenten die in een hofrede
moesten worden gecombineerd naar gelang van de overtuigingskracht.
ii. Theaterhervormers zagen het theater vaak als een zoet laagje voor de bittere
morele pil, als een middel om een onvoldoende verlicht publiek aan te
pakken, en dat critici de neiging hadden zich te concentreren op
toneelstukken en genres die een groter publiek wenste.
iii. Brecht: het bekritiseren van de maatschappij die in het theater wordt
uigebeeld en het spreken over de toekomstige transformatie ervan.
c. Gesubsidieerde literaire theater was vanuit het oogpunt van de ontwikkelde elite
hersenloos of schadelijk.
i. 20e eeuw: grens tussen hoge en populaire cultuur steeds meer in twijfel
getrokken.
ii. Concurrentie van andere amusementsvormen.

David Savran: Naar een geschiedschrijving van de populaire:
Pierre Bourdieu: herinneren is niet alleen een reconstructie van het verleden, maar ook van de
dynamiek van ontkennen en vergeten. Historiseren betekent “de geschiedenis reconstrueren van de
historische arbeid van de de-historicatie”.

Terwijl het zogenaamd legitieme theater steeds meer en onomkeerbaar literair, hoogmodern en
haut bourgeois werd om zich van de film te onderscheiden, zijn de theatervormen die als populair
werden gecategoriseerd, in verval geraakt of verdwenen. Uitzondering: Broadway musical.
Toch kan theater niet gemakkelijk worden losgekoppeld van populaire cultuur vanwege de gladheid
en veranderlijkheid van het laatste.

Populair: dubbele lading:
- Denigrerende betekenis; het volk vereenzelvigd met het lage of onbeduidende.
- Geliefd bij veel mensen (vanaf romantische tijd).

De ongerustheid die de volledig geïntegreerde musical (Oklahoma!) bij modernisten heeft gewekt,
heeft er enerzijds toe geleid dat de musical bijna uit de standaardgeschiedenissen is gewist.
Anderzijds dat er een huisindustrie is ontstaan van werken die zich eng en myopisch op het
musicaltheater richten.

Want net als andere vormen van populaire cultuur is de musical in de eerste plaats een product van
de markt, waarin de esthetiek altijd wordt bepaald door economische verhoudingen en belangen.
Het historiografische belang van het vakgebied ligt in de uitdagingen die het stelt aan de
onderscheidingen tussen geschiedenissen en theorie, economie en esthetiek, praxis en theorie. Het
is bewezen dat kunst in de consumptiemaatschappij altijd al gecommodificeerd is.

Als historische artefacten vormen Broadway-musicals unieke uitdagingen voor wie zich bezighoudt
met authenticiteit en vergankelijkheid, uitdagingen die nog worden versterkt door het centrale
belang van de opvoering van het vaudevilliaanse (d.w.z. improvisatorische) patrimonium van de
vorm. Net als andere vormen van niet-literaire cultuur vóór de jaren ’60 werd de musical vaak
geschouwd als wegwerpvermaak.

Jaren 1920-1930: musical beschouwd als hopeloos en beschamend gedateerd; volledig herschreven.

Een van de verzwakkende neveneffecten van de status van muziektheater als populaire kunst is de
veronderstelling dat elke productie de eigentijdsheid van het werk moet vernieuwen.



4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur LoisCavis. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

73314 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€5,48
  • (0)
  Ajouter