Plantkunde deel 1
H1: Inleiding
Dendrochronologie kan het klimaat van het verleden opstellen door bv jaarringen te bestuderen.
Forensische toepassing kunnen plantenfragmenten, gevonden op kleding van verdachten bestuderen en na
niet op een plaats van misdaad is geweest.
paleobotanie de studie van plantenfossielen
Plantenanatomie studie die zich bezighoudt met de interne structuren en opbouw van planten. Een v
plantenanatomie zijn:
Marcello Malphigi een Italiaan (1628-1694) die verschillende weefsels van sten
Nehemiah Grew een Engelsman (1628-1711) die de structuur van hout beschre
Anatomie van bladeren,stengels toont het verwantschap tussen planten aan.
Plantenfysiologie studie die zich bezighoudt met de functies van planten, gesticht door de Vlaamse gr
Deze graaf toonde aan dat planten niet dezelfde nutritionele noden hebben als dier
Experiment van Graaf Helmont - Een wilgentak wordt in een aardewerken pot, in aarde geplaatst.
- Aarde wordt afgedekt (er kan niets op vallen)
- Na 5 jaar weegt men de plant en aarde om te besluiten da de aarde nog evenveel
dat de plant aanzienlijk aan gewicht heeft toegenomen.
Nu weten we: gewichtstoename is te wijten aan fotosynthese!
Huidige plantenfysiologen Moderne plantenfysiologen gebruiken genen en proberen uit te zoeken hoe genen
- Responsen op stress
- Vorming plantenorganen
- Veranderende omgevingsvariabelen
- Hoe temperatuur processen kan beïnvloeden
- Hoe cellen delen
- Waarom planten in bloei schieten
Graviperceptie Basis van waarneming van zwaartekracht
Bloeiveld
Taxonomie beschrijft, benoemt en classificeert organismen.
Sommige taxonomen specialiseren zich in een bepaalde groep planten:
- Pteridologist gespecialiseerd in varens
- Bryologist gespecialiseerd in mossen
Systematiek Systematiek: verwant aan taxonomie, studie die manieren onderzoekt om planten i
verdelen.
➔ Linnaeus
- Boek: ‘species plantarum’ (1753)
plantenecologie onderzoekt hoe planten met elkaar en de omgeving interageren. Ontstond ook pas
plantengeografie bestudeert hoe en waarom planten over de wereld verspreid zijn. Ontstond pas in d
Plantenmorfologie bestudeert de vorm, functie en levenscyclus van planten.
Plantengenetica bestudeert de erfelijkheid tussen planten.
➔ Gregor Mendel
- Beschrijving van de erfelijkheid van erwten
Celbiologie de discipline die zich bezighoudt met celstructuur en -functie.
➔Betere inzichten met het verschijnen van de elektronenmicroscoop
➔ Momenteel vaak gecombineerd met in vivo beeldvorming (via fluorescente mole
Ethnobotanie De focus ligt op het praktische gebruik van planten en plantaardige producten. Vand
medicinale eigenschappen van planten.
Plantennamen en classificatie Alleen één correcte wetenschappelijke naam beschrijft de individuen van een soort
Linnaeus verbeterde de nomenclatuur: hij voerde het binomiale systeem in.
- Genusnaam (hoofdletter) + beschrijvend woord (kleine letter) +
persoon die de plant beschreef (niet cursief)
, - Eencellige groenwieren: meestal groot
- Meercellige groenwieren: vormen draadvormige of plaatvormige kolonies
- Komen voor in diverse habitats, groeien in zoetwaterpoeltjes, zee, op stam van bo
monumenten, op pels van jungle-dieren, in sneeuwbanken, op het schild van schild
in sponzen of platwormen …
- Vormen een belangrijk deel van het plankton
- Chlorofylpigmenten (a en b) gelijkaardig aan die van hogere planten
- “voorlopers van hogere planten” slagen voedsel op onder de vorm van zetmeel i
chloroplasten
- Voortplanting: seksueel en aseksueel
- Meestal slechts één kern per cel (uitzondering: Bryopsids)
Schroefwieren Spirogyra: veelvoorkomende zoetwateralg, bestaande uit onverkalkte filamenten va
komen frequent voor aan de oevers van vijvers
PHYLUM CHROMOPHYTA – GEEL- Deze groep wordt onderverdeeld in 4 klassen:
GROENWIEREN, GOUD- - Xanthophyceae – geel-groenwieren
BRUINWIEREN, DIATOMEEËN EN - Chrysophyceae – goud-bruinwieren
BRUINWIEREN - Bacillariophyceae – diatomeeën
- Phaeophyceae – bruinwieren
statosphere Sommige leden van de eerste 3 klassen bevatten een statosphere, een unieke rustc
miniatuur apothekersfles en die de protoblast binnenin afschermt.
fucoxanthine (bruin pigment) is afwezig behalve in Vaucheria.
Bacillariophyceae – diatomeeën
Phaeophyceae – bruinwieren - Relatief groot
- Allemaal meercellig
- Geen kolonievorming
- Thallus: platte vorm, niet onderverdeeld in bladeren, stengels en wortels. Gediffer
als vasthoupunt
- Groot deel van het lichaam doet aan fotosynthese.
- Bruine kleur: FUCOXANTHIN, chlorofyl a en c
- Voedselreserve: laminarine
- 40% van de droge massa: algine/alginezuur (alginaat: afdruk tandheelkunde, wond
- Vb: kelp maakt bodem rijker, vormt gigantische draden (record levend organisme)
Kelp Tot 270 m lang plant= een organisme → Alginaten ( ding waarop je bijt bij beugel is
, - Twee of meer disc-achtige chloroplasten
- Chlorofyl a en c2 + XANTOFYL
- 45% doet niet aan fotosynthese, nemen voedselpartikels op => sommige voeren st
(trichocyst) af
slijmzwammen Lijken op snot, hebben geen chlorophyl en doen niet aan fotosynthese, massa prot
materiaal kruipt en bacteriën eet
➔Oplossing: °PROTOCTISTA
Myxomycota/plasomdiale - Geen chlorofyl
- Niet in staat eigen voedsel te maken: doen NIET aan fotosynthese
- Tijdens levenscyclus lijken ze gedeeltelijk op dieren en gedeeltelijk op schimmels
PHYLUM DICTYOSTELIOMYCOTA – - Gedragen zich als plasmodiale slijmzwammen, zijn er niet dire
CELLULAIRE SLIJMZWAMMEN - Individuele amoebeachtige cellen
- Voeden zich onafhankelijk van de rest
- Als ze met teveel zijn klompen ze samen tot een pseudoplasm
- Weinig economische waarde, belangrijke rol in ecologisch eve
Oomycota/waterschimmels Veroorzaken bekende ziekten zoals valse meeldouw (druiven) => economische verli
- Aquatische organismen
- Leven op stervende vissen of op ogen van een zieke vis
- Enkelvoudige ronde cel tot vertakkende, coenocytische hyfen (= draadvormige stru
zonder tussenwanden en met meerdere kernen) en vormen samen een mycelium.
- Celwand bestaat uit glucanen en cellulose => niet tot echte schimmels gerekend (c
hyven Draadachtige structuren bij schimmels
PHYLUM ZYGOMYCOTA – plus en min zijn paringsfactoren → plus en min myselium
COENOCYTISCHE ECHTE FUNGI
PHYLUM ASCOMYCOTA
PHYLUM BASIDIOMYCOTA - Bekende paddenstoelen, stinkzwammen
- Zelden aseksuele voortplanting
- Ongeveer 25000 soorten => waarvan ongeveer 70 giftig
Aseksuele voortplanting:
- Via conidia, sommige soorten vormen knoppen, andere hyfen die een mycelium vo
, Psicoline Leidt tot hevige hallucinaties
Oesterzwam Geldt als bron van lovastatine
plasmogamie Cytoplasma komt samen maar de kernen nog niet
Karyogamie Versmelten van kernen
Levenscyclus fungi
PHYLUM DEUTEROMYCOTA – - Geen seksuele voortplanting!
IMPERFECTE SCHIMMELS - Sommige van deze schimmels produceren uitstekels (haustoria) die nematode-wo
kunnen strikken en deze kunnen verteren.
➔ Penicellium
Geeft aanleiding tot de ontdekking van penicelline, een antibioticum.
➔Rijping/kleuring van kazen
Vb: blue cheese
➔ Aspergillus
Produceren gallinezuur, gebruikt in fotografische ontwikkeling, kleurstoffen en zwar
LICHENEN – KORSTMOSSEN - Ultiem voorbeeld van symbiotische relatie
- Schimmel + alg (cyaanbacterie) geassocieerd in een sponsachtige thallus.
- Diameter van thallus varieert.
- Fotosynthetisch component: voorziet van voedsel
- Schimmel beschermt tegen overmatig lichtinval, produceert stoffen die fotosynthe
versnellen, absorbeert en slaagt water en andere nutriënten op.
- Groeien traag
- + 4500 jaar oud
- Overleven in extreme omstandigheden
- Scheiden zuren uit (tasten vb Machu Picchu aan)➔ monumentafbraak
- Bevatten antibiotische stoffen
- Zijn het voedsel voor lagere soorten en rendieren
- Door Grieken en Romeinen gebruikt als kleurstof.
Hoofdstuk 4 SYSTEMATIEK – MOSSEN
Levermossen - Vroeger dacht men dat ze leverziekten konden genezen
- 2 soorten: thalloïede levermossen en bladachtige levermossen
➔Thalloïede levermossen
Hebben een platte, gelobde en bladachtige verschijning, de thallus.
➔Bladachtige levermossen
Bladachtige levermossen bestaan uit twee rijen overlappende bladachtige structure
plooien of lobben bevatten, waarin water opgenomen wordt en kleine dieren in
overleven.