Lacina Van Malderen
1EBAKOC1
TAALONTWIKKELING STAP
VOOR STAP
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1.1 TAALONTWIKKELING: EEN MULTIDIMENSIONALE GEBEUREN
Taalontwikking is gebaseerd op een interactie tussen het aangeboren taalvermogen van het kind en het
taalaanbod vanwege de buitenwereld.
Daarnaast verwerft het kind in de periode waarin het zijn taal verwerft, ook vaardigheden op heel wat andere
domeinen. Dat betekent dat we de taalontwikkeling niet kunnen bestuderen zonder rekening te houden met
die andere ontwikkelingsdomeinen. De middelste balk van figuur 1.1 brengt de wisselwerking tussen die
verschillende domeinen in beeld. We maken een onderscheid tussen de INTERNE of INTRINSIEKE
voorwaarden, d.w.z. aangeboren of ontwikkelingskenmerken van het kind zelf ( bovenaan en midden van de
figuur), en de EXTERNE of EXTRINSIEKE voorwaarden, d.w.z. kenmerken van de omgeving waarin het kind zich
ontwikkelt ( onderaan de figuur).
1.1.1 TAALONTWIKKELING EN ALGEMENE ONTWIKKELING
De basisvoorwaarde voor een vlotte taalontwikkeling is natuurlijk dat het kind een normale ANATOMISCHE en
NEUROLOGISCHE ontwikkeling heeft. Dat wil zeggen dat het kind enerzijds over goede organen beschikken en
dat anderzijds het zenuwstelsel en normaal rijpingsproces vertoont. Die basisfactoren maken het mogelijk dat
het kind zich op verschillende domeinen kan ontwikkelen.
- De sensori- motorische ontwikkeling:
,Lacina Van Malderen
1EBAKOC1
Die omvat zowel de SENSORISCHE ontwikkeling van de zintuigen, vooral dan het zien en het horen, als
de MOTORISCHE ontwikkeling, namelijk het leren bewegen, kruipen, lopen enz….
- De COGNITIEVE ontwikkeling:
Die omvat de ontwikkeling van het denk- en leervermogen, de werking van het geheugen, de
algemene intelligentie e.d.
- De SOCIAAL-EMOTIONELE ontwikkeling:
Die heeft betrekking op de ontwikkeling van de gevoelswereld van het kind en van zijn interactie met
andere mensen.
Allemaal nodig om taal te ontwikkelen want deze drie domeinen ook voor de taalontwikkeling van het
allergrootse belang is.
Immers, om de verschillende spraakklanken van zijn taal correct te kunnen produceren moet het kind
enerzijds de klanken uit zijn omgeving goed kunnen waarnemen, en anderzijds een goede sensori-
motorische controle hebben over de beweging van lippen, tong,…
Bovendien is er een constante wisselwerking tussen taal en denken, en dus hangt taalontwikkeling nauw
samen met de verwerving van cognitieve vaardigheden.
1.1.2 AANGEBOREN TAALVERMOGEN
Eén van de grote verschillen tussen mens en dier is dat de mens aangeboren, genetisch bepaalde
taalcapaciteiten heeft waardoor hij talen kan leren. => aangeboren taalvermogen of de taalaanleg.
Kinderen hebben dit aangeboren vermogen nodig om tot een goede taalontwikkeling te komen. Niet ieder kind
heeft echter evenveel taalaanleg. Er zijn grote verschillen waardoor sommige kinderen sneller en vlotter hun
moedertaal leren dan andere.
Verschillende componenten van het taalvermogen is veel ingewikkelder voor het taalvermogen. Bij
beschadiging van een hersengebied dat belangrijk is voor taalontwikkeling, nemen andere gebieden die taak
over. Bij jongere kinderen verloopt dat duidelijker vlotter dan bij oudere kinderen en over de KRITISCHE
PERIODE. De hersenen zijn heel flexibel tijdens de eerste zeven levensjaren.
Het kind leert tijdens deze periode ook het grootste deel van moedertaal. Een kind kan zijn moedertaal in al
haar finesses en complexiteit leren als we het in de juiste periode voldoende stimuleren. Na deze kritische
periode kan een kind natuurlijk ook nog taal leren maar dan gaat het minder vlot en zal hij niet meer hetzelfde
niveau bereiken. Een kind dat tijdens zijn eerste levensjaren nooit in contact is gekomen met taal, zal dat
nadien niet meer inhalen. Bemerk dat taalaanleg als dusdanig los staat van eventuele lichamelijke problemen,
zoals een afwijking aan de spraakorganen of aan het gehoor.
Bij slechthorende kinderen, bijvoorbeeld, is er dus niets mis met de aanleg tot taalleren. Deze kinderen hebben
wel minder gunstig sensori- motorische voorwaarden om taalontwikkeling te komen.
1.1.3 TAALAANBOD
Aangeboren taalvermogen is niet voldoende. Kinderen leren immers hun taal dankzij het TAALAANBOD van
ouders en opvoeders. Zo leren kinderen die opgroeien in een Nederlandse omgeving Nederlands, terwijl
kinderen die opgroeien in een Franse of Turkse omgeving. Kinderen die vanaf hun geboorte regelmatig twee
talen horen, leren vanaf jonge leeftijd zelfs de beide talen. Welke taal of talen een kind uiteindelijk leert, heeft
, Lacina Van Malderen
1EBAKOC1
dus niets te maken met de taalaanleg van het kind en evenmin met andere ontwikkelingsdomeinen, maar wel
met het taalaanbod.
Onder taalaanbod verstaan we de taal die het kind hort vanaf zijn geboorte. Het kind vangt enerzijds taal op die
niet specifiek tot hem gericht is. Dit is de BREDE OMGEVINGSTAAL..
Uit deze brede omgevingstaal leert het kind echter niet zoveel. Het leert veel meer uit de taal die specifiek tot
hem gericht wordt. In het Engels noemen we dit CHILD DIRECTED SPEECH, terwijl we in het Nederlands ook de
term VERZORGERSTAAL gebruiken.
Ouders en opvoeders passen hun taalaanbod immers automatisch aan als ze tegen kinderen praten. Soms
spreekt men van MOTERESE, maar vaders passen hun taal evengoed aan, dus kunnen we net zo goed over
FATHERESE spreken.
Het taalgebruik van de opvoeder heeft een grote voorbeeldfunctie: met een voldoende en aangepast
taalaanbod kan de opvoeder de taalontwikkeling van het kind duidelijk stimuleren. => kind gebruikt dit immers
dat taalaanbod om woordbetekenissen en taalregels uit te proberen en af te leiden.
Het is dus belangrijk om als opvoeder rustig met het kind in gesprek te treden en in te gaan op wat het wil
vertellen, want er bestaat een duidelijk verband tussen het taalaanbod dat een kind krijgt en zijn
woordenschatverwerving.
De stimulering van de taalverwerving gebeurt het best spontaan en spelenderwijs, als we gewoon met het kind
praten, voorlezen of zingen. De taalontwikkeling is vooral een creatief proces waarbij het kind zelf op zoek gaat
naar de middelen om zijn gedachten en gevoelens in taal uit te drukken.
1.1.4 DE WISSELWERKING TUSSEN AANGEBOREN TAALVERMOGEN EN TAALAANBOD
Hoe kinderen op zo’n korte tijd zo’n ingewikkeld taalsysteem onder de knie kunnen krijgen? Dit lukt hen dankzij
een goede wisselwerking tussen het aangeboren taalvermogen en het taalaanbod.
Kinderen imiteren volwassen, ook wanner ze een taal leren, en de positieve reactie van hun opvoeders hebben
ze broodnodig, maar jun taalverwervingsproces steunt niet louter op ‘ klakkeloze’ imitatie.
Hun taalverwervingsproces vertonen kinderen een grote mate van creativiteit. Dit merk je op door de
kinderlijke zinnen die in het taalaanbod van de volwassen niet voorkomen.
Voorbeelden:
- Tienentwintig
- Smeervlees
- Brengde
Deze vormen gelden niet als mislukte imitatie van wat opvoeders voorzegden, maar getuigen van een creatieve
toepassing van een hele reeks regels in verband met getal vorming, woordvorming.
In het taalaanbod zoekt het kind naar regelmatigheden: het vormt voor zichzelf veronderstellingen over de taal
die opvoeders aanbieden: dan toetst het die veronderstellingen aan de praktijk. Dit alles gebeurt natuurlijk
grotendeels onbewust, maar het illustreert het belang van het taalaanbod.
Dit algemene taalverwervingsprincipe werkt zeer efficiënt: elk taal verwervend kind bouwt voor zichzelf het
volledige systeem van z’n moedertaal weer op en het steunt daarvoor op de betekenisvolle taal die het
opvangt uit de omgeving. Het aangeboren taalvermogen zouden we de motor van het taalverwervingsproces
kunnen noemen. De brandstof is het zinvolle, betekenisvolle en boeiende taalaanbod vanwege de omgeving