Forensische psychologie
- Zaken bekijken vanuit preventiebril
Les 1: Introductie en primaire preventie
1.Geweld
1.What’s in the name?
- Soorten geweld:
o Geweld gericht op jezelf (vb. zelfverminking)
o Interpersoonlijk geweld
o Collectief geweld: sociaal, politiek of economische factoren
- Interpersoonlijk geweld = opzettelijk gebruik van fysieke kracht of macht, bedreigd of werkelijk,
tegen zichzelf, tegen een ander persoon, of tegen een groep of gemeenschap, dat ofwel resulteert
, in of heeft een hoge waarschijnlijkheid van resulterend in letsel, dood, psychische schade,
verstoorde ontwikkeling of ontbering. (WHO)
o Intentie van geweld is niet altijd duidelijk (vb. opzettelijk of niet)
o (vb. moord, partnergeweld, seksueel geweld, kindermisbruik, verwaarlozing,
ouderenmishandeling, sibling geweld, oudermishandeling, geweld tegen professionals,…)
- Collectief geweld = maatschappelijke factoren die mee een rol spelen, een hele groep mensen.
o (vb. oorlog, opstand, terrorisme, bendes)
2.Prevalentie
- In de USA:
o +/- 60.000 doden per jaar
o Impact van geweld is immens: ontelbare trauma’s
- Wereldwijd:
o +1 miljoen doden per jaar
o Ontelbare trauma’s (niet-fataal geweld)
o Geweld: belangrijkste doodsoorzaak bij 15-44 jarigen
o Vaak spreken van “geweldepidemie”
- Hoog dark number:
o Veel geweld blijft onderbelicht (vb. zichtbaar onzichtbaar)
o (vb. bereidheid tot disclosure)
- Iedere bron: voor- en nadelen
- Cijfers zijn onder- of overschatting van aanklachten :
o Federale Politie wendt ook cijfers aan
o Aangiftebereidheid
o Valse aanklachten
Kritisch kijken naar cijfers
3.Het sociaal-ecologisch model
- Welke factoren hebben een invloed op geweld?
- Basis:
o Geweld = product van diverse invloeden op gedrag gesitueerd op verschillende niveaus:
individueel, relationeel, gemeenschap, maatschappelijk.
o Relatie tussen individuele en contextuele factoren
o Focus op factoren die kans verhogen op pleger- en/of slachtofferschap
- Niveau 1: Individueel
o Biologische factoren (vb. hersenschade na ongeval)
o Demografische factoren (vb. zowel mannen als vrouwen)
o Persoonlijkheidskenmerken (vb. borderline)
o Gedragskenmerken (vb. impulsiviteit)
- Niveau 2: Relationeel
o Proximale relaties = mensen in direct contact met mogelijke pleger. (vb. vrienden, familie)
- Niveau 3: Gemeenschap
o In welke context zijn de relaties ingebed?
o (vb. scholen, werkplaats, buurt,…)
o (vb. hoge mobiliteit, heterogeen, dichtheid,…)