Volledige Samenvatting alle Artikelen Inleiding Be
Autre
Volledige Samenvatting alle Artikelen Inleiding Behandelmethoden; 8,7 gehaald
9 vues 0 fois vendu
Cours
Volledige Samenvatting alle Artikelen Inleiding Be
Établissement
Tilburg University (UVT)
Is Nederland verworden tot een dikastocratie?
Over rechterlijke rechtsvorming en strategisch procederende belangenorganisaties
J.C.A. de Poorter, datum
Datum
Auteur
J.C.A. de Poorter[1]
Folio weergave
Download gedrukte versie (PDF)
JCDI
JCDI:ADS:1
Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen ...
volledige samenvatting alle artikelen inleiding behandelmethoden 8
École, étude et sujet
Tilburg University (UVT)
Volledige Samenvatting alle Artikelen Inleiding Be
Volledige Samenvatting alle Artikelen Inleiding Be
Tous les documents sur ce sujet (1)
Vendeur
S'abonner
SMARTDOCS
Avis reçus
Aperçu du contenu
NTB 2020/49
Is Nederland verworden tot een dikastocratie?
Over rechterlijke rechtsvorming en strategisch procederende belangenorganisaties
J.C.A. de Poorter, datum 21-02-2020
Datum
21-02-2020
Auteur
J.C.A. de Poorter[1]
Folio weergave
Download gedrukte versie (PDF)
JCDI
JCDI:ADS190480:1
Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
1. Politieke onrust over ´rechterlijk activisme´
´Nederland is verworden tot een dikastocratie´. Dat was voor Thierry Baudet de belangrijkste conclusie die viel te trekken uit
het stikstofdebat in de Tweede Kamer op 14 november jl. Baudet sprak letterlijk van ´de sluipende machtsovername door de
rechterlijke macht van de democratie´ en kreeg steun voor een onderzoek naar de ´rechtersstaat´ van onder andere PVV,
VVD, CDA, SGP, Denk en SP.[2] De geluiden over ´activistische rechters´ resoneren overigens ook in de media. [3] De
aanleiding voor deze bezorgdheid bij politici over de rol van de rechtspraak wordt niet alleen ingegeven door de uitspraak
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 29 mei 2019 in de zogenaamde stikstof-
zaak,[4] maar wordt ook gevoed door andere rechterlijke beslissingen. Zo wil een Kamermeerderheid niet dat er IS-ers
terugkeren uit Syrië, maar zette de rechtbank een streep door dat beleid.[5] In een andere zaak haalde de Hoge Raad
(hierna: HR) recent het door de regering vastgestelde Tabaks- en rookwarenbesluit onderuit, voor zover daarin een
uitzondering op het rookverbod is opgenomen voor rookruimtes in horeca-inrichtingen.[6] En tenslotte is daar de Urgenda-
zaak waarin de rechter de Staat der Nederlanden opdraagt haast te maken met de reductie van de CO2 uitstoot in de strijd
tegen klimaatverandering. [7] En recent heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de wetgeving die de inzet van het
Systeem Risico Indicatie (SyRI) regelt - een wettelijk instrument dat de overheid gebruikt voor de bestrijding van fraude op
bijvoorbeeld het terrein van uitkeringen, toeslagen en belastingen - in strijd is met artikel 8 EVRM.[8]
Deze zaken laten zich gemakkelijk schetsen als bewijs van een ontwikkeling waarbij rechters zonder al te veel
zelfbeheersing zitten te wroeten in politiek beleid, maar is dat werkelijk wat er aan de hand is? De genoemde zaken staat
niet op zichzelf. Zij vormen uitdrukking van een tweetal ontwikkelingen die beide vragen oproepen die te maken hebben met
het in onderlinge verhouding functioneren van de actoren binnen de democratische rechtsstaat. In de eerste plaats zien we
dat rechters met regelmaat worden geconfronteerd met vragen die hen in zekere zin dwingen aan rechtsvorming te doen en
daarbij in zekere zin ook ´beleidskeuzes´ te maken. In de tweede plaats zien we dat dit in veel gevallen gebeurt naar
aanleiding van beroepen die worden ingediend door wat we zouden kunnen noemen ´strategisch procederende
belangenorganisaties´. In deze bijdrage zal nader worden ingegaan op de spanning die beweerdelijk is ontstaan tussen
rechtspraak en politiek door de hiervoor genoemde zaken (par. 2) en op de vraag wat nu eigenlijk het probleem is dat
Baudet en anderen zien (par. 3). Waarom lijkt er in de rechtsontwikkeling in toenemende mate een beroep te worden
gedaan op de rechter (par. 4)? Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de trias politicia? Ik zal vervolgens betogen dat
deze veronderstelde problemen voor een deel te maken hebben met het gebrekkig functioneren van de politieke instituties
zelf (par. 4) en hoe moeten we die ontwikkeling zien in het licht van de democratische rechtsstaat (par. 5). In plaats van de
rechter te weren uit het politieke domein, zou de vraag veeleer moeten zijn hoe de rechter die rechtsvormende taak op een
methodologisch verantwoorde wijze kan uitoefenen (par. 6). Ik rond af met enkele conclusies (par. 7).
2. Spanning tussen rechter en politiek: enkele geruchtmakende zaken
Uit de vier hiervoor genoemde zaken blijkt dat de beweerde spanning tussen bestuur en wetgever enerzijds en de rechter
anderzijds zich op verschillende wijzen kan voordoen. Soms treedt die spanning op omdat de rechter wordt gevraagd een
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00D33C6D&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Page 1/11
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-01-2021. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.w
olterskluwer.nl
,oordeel te geven over het in wet- of regelgeving neergeslagen beleid door die wet-of regelgeving te toetsen aan hoger recht
en indien nodig deze ´ongeldig´ te verklaren. Dat was het bijvoorbeeld het geval in de zaak over de in de wet neergelegde
uitzondering op het rookverbod. [9] Vanaf 1 juli 2008 is in Nederland een rookverbod van kracht voor de horeca. Op dat
verbod geldt een in het Tabaks- en rookwarenbesluit opgenomen uitzondering voor daarvoor aangewezen rookruimtes.
Door de belangenvereniging Nederlandse Niet-rokersvereniging CAN werd een procedure aangespannen met als doel die
uitzondering ongedaan te maken. CAN stelde zich op het standpunt dat de uitzondering in strijd is met de
Kaderovereenkomst voor de bestrijding van tabaksgebruik van de Wereldgezondheidsorganisatie van de Verenigde Naties
(het WHO-Kaderverdrag). Artikel 8 van het WHO-Kaderverdrag zegt dat verdragspartijen effectieve maatregelen moeten
nemen tegen blootstelling aan tabaksrook in ´indoor public places´. De Hoge Raad is met het gerechtshof van oordeel dat
daaronder ook rookruimten in horeca-instellingen vallen en dat de uitzondering daarom onverbindend is. Ook in de stikstof-
zaak ging het om de verenigbaarheid van politieke beleidskeuzes met hoger recht.[10] In deze door de Stichting Werkgroep
Behoud de Peel geëntameerde procedure ging het om de vraag of het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS)
verenigbaar is met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Ingevolge artikel 19kg, eerste lid, van de Nbw 1998 zijn de
ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu verplicht een programma vast te stellen voor de daarin
opgenomen Natura 2000-gebieden ter vermindering van de stikstofdepositie in die gebieden en ter verwezenlijking van de
instandhoudingsdoelstellingen voor de stikstofgevoelige habitats in die gebieden binnen afzienbare termijn. De ABRvS
oordeelt dat het PAS zich niet laat verenigen met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De uit die bepaling
voortvloeiende eisen voor een passende beoordeling staan in ieder geval in de weg aan een programma dat enerzijds
gericht is op het treffen van maatregelen voor het behoud en herstel van natuurwaarden op termijn en anderzijds op het
direct mogelijk maken van nieuwe activiteiten. Hieruit volgt dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag is
gelegd niet voldoet aan de eisen die daarvoor volgens het Hof op grond van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn
gelden. Als gevolg hiervan werden de op het PAS gebaseerde vergunningen vernietigd. Tenslotte past ook de Syri-zaak in
de categorie van gevallen waarin de rechter om een oordeel wordt gevraagd over de verenigbaarheid van nationale
wetgeving met hoger recht, in dit geval artikel 8 EVRM. [11] En ook deze zaak was aangebracht door wat zou kunnen worden
genoemd `strategisch procederende belangenorganisaties'. In dit geval onder meer het NJCM en Privacy First.
In andere gevallen is het niet zozeer de toetsing van regelgeving of van beleid zelf die tot spanning leidt tussen rechter en
politiek, maar is het de rechter die gevraagd wordt de Staat op te dragen zich juist in een bepaalde richting meer in te
spannen dan hij tot dat moment heeft gedaan. Een voorbeeld vormt de zaak waarin de kortgedingrechter van de rechtbank
Den Haag heeft bepaald dat de Staat zich moet inspannen om de Nederlandse kinderen van Syriëgangers naar Nederland
te halen.[12] Volgens de kortgedingrechter in eerste aanleg handelt de Staat onzorgvuldig als hij zich daarvoor niet actief
inzet. De kinderen, van 0 tot 12 jaar, verblijven onder erbarmelijke omstandigheden in opvangkampen voor IS-vrouwen in
Noord-Syrië. De rechter overwoog dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van hun ouders, hoe ernstig
deze ook zijn. De kinderen zijn slachtoffer van het handelen van hun ouders. De kortgedingrechter van het gerechtshof Den
Haag daarentegen vernietigt dit tussen partijen gewezen vonnis omdat naar zijn oordeel niet kan worden gezegd dat de
Staat in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn weigering om zich actief in te zetten om de geïntimeerden uit Syrië weg
te halen.[13] De kortgedingrechter van het gerechtshof beperkt zich hier bewust tot een marginale toetsing met de
overweging dat de omstandigheid dat de door de Staat gemaakte afweging in dit kort geding de marginale toets doorstaat,
niet wegneemt dat over het gewicht van de door de Staat gebruikte argumenten en over de door hem op basis van die
argumenten gemaakte afweging, verschillend kan worden gedacht. Die afweging is naar zijn oordeel echter aan de politiek
en niet aan de rechter, zeker niet de rechter in kort geding. Het is dus de politiek die zich over de schrijnende situatie van de
kinderen en de vrouwen zal moeten buigen. Verder gingen de vonnissen van de rechtbank en het gerechtshof Den Haag –
daarin gevolgd door de Hoge Raad – in de zogenaamde Urgenda-zaak.[14] De zaak is aangespannen door de stichting
Urgenda, een burgerplatform dat zich bezighoudt met de ontwikkeling van plannen en maatregelen ter voorkoming van
klimaatverandering. Stichting Urgenda vordert in rechte dat de Nederlandse Staat meer doet om het dreigende gevaar
veroorzaakt door de klimaatsverandering te keren, gegeven ook zijn zorgplicht voor de bescherming en verbetering van het
leefmilieu. Op basis van het bestaande beleid van de Staat zou Nederland in 2020 een vermindering van ten hoogste 17%
bereiken. Dat is onder de norm van 25 tot 40% die in de klimaatwetenschap en het internationale klimaatbeleid noodzakelijk
wordt geacht voor de geïndustrialiseerde landen. Zoals in de zaak van de terugkeer van IS-kinderen, werd ook in deze zaak
door de Staat het verweer gevoerd dat de rechter hierover niets te zeggen heeft. Rechtbank, Hof en Hoge Raad komen tot
een ander oordeel, mede ingegeven door de omstandigheid dat rechtstreeks werkende bepalingen van verdragen waarbij
Nederland partij is deel uitmaken van de Nederlandse rechtssfeer en moeten worden toegepast. Rechtbank en Hof – zij het
beide via een andere juridische argumentatie – wezen de vordering toe en geboden de Staat om maatregelen te nemen die
er in voorzien dat de CO2 uitstoot in 2020 is teruggebracht met 25% ten opzichte van het niveau in 1990.
Wat aan deze vier genoemde zaken opvalt is dat zij alle een uiting vormen van wat in de Verenigde Staten wordt genoemd
´public interest litigation´: procedures die worden gevoerd vanuit een boven-individueel belang met als doel een politieke of
maatschappelijke verandering teweeg te brengen. Zowel de stikstof-zaak (Stichting Werkgroep Behoud de Peel), Urgenda
(Stichting Urgenda) en de zaak over het rookverbod (Nederlandse Niet-rokersvereniging CAN) zijn alle aangespannen door
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00D33C6D&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Page 2/11
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-01-2021. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.w
olterskluwer.nl
,belangenorganisatie en ook in de zaak over de terugkeer van IS-kinderen wordt de procedure geëntameerd namens een
grote groep getroffenen. Wat verder opvalt is de rechter door het boven-individuele karakter van de zaken wordt uitgenodigd
te treden in kwesties die beleidsmatig van aard zijn en die een potentieel verder reikend effect hebben dan de bij de zaak
betrokken partijen.
3. Vragen over de rechter als quasi-wetgever
De ontwikkeling waarbij ´strategisch procederende belangenorganisaties´ procedures bij de rechter gebruiken om
maatschappelijke of politieke verandering tot stand te brengen in de door hen voorgestane richting en waarbij de rechter
door het boven-individuele karakter van het geschil in een positie wordt gebracht van quasi-wetgever roept een dubbele
legitimiteitsvraag op.[15]
In de Nederlandse juridische literatuur bestaat nog betrekkelijk weinig aandacht voor de vraag in hoeverre de strategie van
belangenorganisaties om de juridische arena te gebruiken om maatschappelijke of politieke verandering tot stand te
brengen legitiem kan worden geacht.[16] Onder civilisten lijkt die vraag onder artikel 3:305a BW al helemaal niet tot veel
discussie te leiden.[17] Vermoedelijk heeft dat te maken met de idee dat artikel 3:305a BW wordt geacht geen uitbreiding van
aansprakelijkheden te vestigen maar enkel een bundeling mogelijk te maken van individuele vorderingen uit onrechtmatige
daad. Daarnaast speelt mogelijk een rol dat de overheid in het civiele recht niet zozeer als de (exclusieve) behartiger van
het algemeen belang wordt beschouwd maar als een rechtspersoon als alle andere.[18] Ik verwijs voor een uitleg van artikel
3:305a Awb naar de bijdrage van Van Gestel en Loth uit 2019 in Ars Aequi.[19] In het bestuursrechtelijk discours is meer
discussie geweest over het beroepsrecht voor belangenorganisaties, in het bijzonder over het algemeen-belangacties. Die
discussie had deels te maken met de zoektocht die het bestuursprocesrecht in de eerste jaren na de inwerkingtreding van
de Awb heeft doorgemaakt naar wat nu precies als het doel van het Awb-procesrecht moest worden gezien en wat dit
betekende voor de invulling van het beroepsrecht. Waar groepsbelangacties doorgaans als legitiem werden beschouwd
omdat het gebundeld instellen van beroep nu eenmaal vanuit een proceseconomisch perspectief valt toe te juichen, daar
leverden de algemeen-belangacties aanzienlijk meer debat op. Bij een bestuursprocesrechtelijk systeem dat individuele
rechtsbescherming als primaire en uitsluitende doelstelling heeft, past niet goed dat ´de zelf uitgeroepen algemeen-
belangbehartigers toegang krijgen tot de bestuursrechter´.[20] Voor de democratisch-rechtsstatelijke legitimiteit van
algemeen belang-acties is daarentegen maar beperkt aandacht in de bestuursrechtelijke literatuur. Een ´klassiek-liberale´
opvatting vinden we bij Teunissen die veelvuldig heeft betoogd dat het beroepsrecht voor algemeen-belangorganisaties niet
berust op democratische legitimatie. In deze gedachte is de behartiging van het algemeen belang de exclusieve
bevoegdheid van de overheid. Het beroepsrecht voor algemeen-belangorganisaties draagt het risico in zich van het creëren
van pseudo-overheden met een legitimatiedeficit: de acceptatie dat deze belangenorganisaties tot op zekere hoogte
verantwoordelijkheden van de ´echte´ overheid waarnemen zonder dat deze steunt op een formele democratische
legitimatie. [21]
In het verlengde van de vraag naar de legitimiteit van de algemeen belangbehartiging door de strategisch procederende
belangenorganisaties zelf, rijst een tweede legitimiteitsvraag, die te maken heeft met de vrees dat algemeen-belangacties
leiden tot een zekere politisering van de rechtspraak. In de hiervoor genoemde zaken wordt de rechter inderdaad gevraagd
meer te doen dan het toepassen van vooraf gegeven rechtsregels op de voorliggende zaak en zelfs meer te doen dan het
interpreteren van die regels in het licht van het in die zaak gegeven feitencomplex: de rechter wordt gedwongen nieuw recht
te creëren. Wanneer de rechter zich in zijn oordeel echter niet meer kan baseren op een vooraf door de wetgever gegeven
regel, rijst daarmee ook de vraag naar de democratische legitimatie van de uiteindelijke rechterlijke beslissing. Dan valt ook
al snel de kritiek te beluisteren op de rechter als rechtsvormer die in het politieke domein treedt en zich teveel bemoeit met
beleidskeuzes die voorbehouden zijn aan de politiek. In zijn commentaar op het Haagse rechtbank-vonnis in de Urgenda-
zaak stelt Schutgens bijvoorbeeld dat een rechter democratische legitimatie mist en zich op politiek terrein begeeft als hij
zelf de relevante belangen gaat afwegen bij de toepassing van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm.[22] Soortgelijke
kritiek viel te beluisteren bij Bergkamp die onder verwijzing naar de ´political question´ doctrine vond dat de rechter zich niet
met dit type politieke kwesties mocht bezighouden.[23] Onder staatsrechtgeleerden is dan ook lange tijd betoogd dat het
Urgenda-vonnis in cassatie geen stand zou houden.[24]
4. Wat verklaart die behoefte aan rechterlijke rechtsvorming?
Dat rechters aan rechtsvorming doen is allerminst nieuw. En dat dit gebeurt op grond van een beroep dat is ingesteld door
in het algemeen belang procederende organisaties is ook niet helemaal nieuw. Toch lijkt het instrument van wat in de VS
wordt genoemd ´public interest litigation´ ook in Nederland aan populariteit te winnen.[25] Denk alleen al aan het
proefprocessenfonds Clara Wichmann en het Public Interest Litigation Project (PILP) van het Nederland Juristen Comité
voor de Mensenrechten (NJCM). De zaken die vanuit deze in het algemeen belang procederende organisaties aan de
rechter worden voorgelegd kenmerken zich door hun boven-individuele karakter en dwingen de rechter bijgevolg tot een
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00D33C6D&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Page 3/11
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-01-2021. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.w
olterskluwer.nl
, beslissing waarvan de gevolgen verder reiken dan het concrete geschil dat aan hem is voorgelegd. In het afgelopen jaar
heeft een aantal zaken met een betrekkelijk grote politieke en maatschappelijke impact de aandacht getrokken waarin de
rechter om een richtinggevende uitspraak is gevraagd. Wat verklaart nu die behoefte aan rechterlijke rechtsvorming?
In de eerste plaats lijkt de behoefte aan rechterlijke rechtsvorming in bepaalde gevallen te verklaren uit het feit dat de
wetgever er niet of niet tijdig in slaagt het betreffende maatschappelijke probleem te reguleren. Wanneer politieke
verdeeldheid leidt tot wetgevende inactiviteit kan dit voor de rechter aanleiding vormen om in de rechtsontwikkeling het
voortouw te nemen. In sommige gevallen kan het overigens ook een verstandige benadering zijn om met algemene regels
nog te wachten en eerst de rechter maar eens op een ´case-by-case´ basis enkele algemene lijnen te laten ontwikkelen.
Maar soms leidt politieke verdeeldheid tot een regelgevende impasse en wordt van de rechter verlangd richting te geven.
We hebben dat in Nederland bijvoorbeeld gezien op het gebied van de regulering van abortus en euthanasie. Waar de
wetgever door grote verdeeldheid er niet in slaagde tot regelgeving te komen, was het de rechter die hierin het voortouw
heeft moeten nemen. Ook de Urgenda-zaak en de zaak over de uitzondering op het rookverbod in horeca-inrichtingen
kunnen dienen als voorbeelden van gevallen van wetgevende inactiviteit die de rechter hebben gedwongen in het gat te
springen dat de wetgever laat vallen. Waar de Tweede Kamer er door de afwezigheid van een breed gedragen gevoel van
urgentie pas in 2019 in slaagde een Klimaatwet het levenslicht te doen zien en er ook overigens politiek te weinig
maatregelen werden genomen om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan, was een beroep op de rechter om dan
maar het voortouw te nemen niet onbegrijpelijk. In de zaak over het rookverbod overweegt de Hoge Raad ook met zoveel
woorden dat het oordeel van het Hof, inhoudende dat niet valt in te zien dat de Staat meer tijd had moeten worden gelaten
voor het tot stand brengen van wetgeving of andere maatregelen, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet
onbegrijpelijk is:
“Het WHO-Kaderverdrag is op 27 april 2005 voor Nederland in werking getreden (Trb. 2005, 72). De Staat heeft dus
inmiddels een redelijke tijd gehad om de noodzakelijke wettelijke maatregelen in te voeren. De horeca is ook reeds per 1 juli
2008 rookvrij (met uitzondering van eventuele rookruimtes) en niet is gesteld of valt in te zien dat het afschaffen van de
uitzondering voor rookruimtes meer tijd in beslag zou moeten nemen.”
Het is met andere woorden de politieke inactiviteit om de uitzondering op het rookverbod af te schaffen die uiteindelijk leidt
tot het bewandelen van de weg naar de rechter en die de rechter weinig andere keus laat dan te doen wat hij in deze zaak
heeft gedaan.
Rechtspraak en politiek (wetgever en bestuur) vormen als het ware communicerende vaten. Ook de Raad van State wees
hier op in het jaarverslag 2018.[26] Het werken met open normen of het overlaten van de normstelling aan regering,
bewindspersonen of decentrale overheden (delegatie) heeft consequenties voor de drie staatsmachten en hun onderlinge
verhouding. Tjeenk Willink constateerde jaren geleden al dat wanneer de normatieve waarde van de wet in formele zin
afneemt burgers hun toevlucht zoeken tot de rechter om de inhoud van wet- en regelgeving te toetsen aan fundamentele
beginselen en waarden.[27] Door het gebruik van open normen, van delegatie en subdelegatie van bevoegdheden en door
decentralisatieoperaties (denk aan de decentralisatie in het sociale domein en de vele nieuwe rechtsvragen die dit heeft
opgeleverd) wordt de ruimte voor rechterlijke rechtsvorming steeds groter.[28] ´Rechterlijke activisme´ hangt met andere
woorden in sterke mate samen met de veranderende functie van wetgeving. Soms wordt daarmee gereageerd op stilzitten
of een terugtred van de wetgever, soms echter ook – wanneer de wet wordt gebruikt als beleidsinstrument – op een teveel
aan wetgeving of zich snel opvolgende wijzigingen in regelgeving (zie bijvoorbeeld de vele wetgevingsoperaties in het
omgevingsrecht in de laatste tien jaren).
We zien echter ook dat de rechtsvormende taak van de rechter groeit door de europeanisering en internationalisering van
onze rechtsorde. Alle vier de hiervoor genoemde zaken laten zien dat rechtsvorming geen nationale aangelegenheid meer
is, maar in toenemende mate geschiedt in netwerken van rechtsontwikkeling waarbij er geen strikte hiërarchie bestaat
tussen de verschillende betrokken nationale en supranationale actoren.[29] Die internationalisering heeft de rechter in een
andere positie gebracht ten opzichte van zijn eigen wetgever. We kennen in Nederland van oorsprong een constitutionele
traditie van grote rechterlijke terughoudendheid in de toetsing van wet- en regelgeving. Die traditie komt onder meer tot
uitdrukking in het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet en in artikel 8:3 Awb dat bepaalt dat geen rechtstreeks beroep
op de bestuursrechter mogelijk is tegen besluiten inhoudende de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften. Het
rechtstreeks in onze rechtsorde werkende Europese en internationale recht heeft de Nederlandse rechter vertrouwd
gemaakt met de gedachte dat hij een nationale rechtsbron, de wet in formele zin terzijde kan schuiven wegens strijd met
hoger recht. [30] In de zaak over het rookverbod werd de Nederlandse regelgeving in strijd geacht met artikel 8 lid 2 WHO-
Kaderverdrag dat rechtstreekse werking heeft in onze rechtsorde; in de stikstofzaak werd het Nederlandse Programma
Aanpak Stikstof onverenigbaar geoordeeld met artikel 6, derde lid, Habitatrichtlijn en in de zaak over de terugkeer van
kinderen van IS-strijders uit Syrië ging het over de vraag of de Staat verplicht is jegens de IS-kinderen de mensenrechten
zoals neergelegd in het EVRM, IVRK en het IVBPR te verzekeren en in hoeverre deze mensenrechten de
zorgvuldigheidsnorm die de Staat gehouden is in acht te nemen, nader inkleuren. Ook in de Urgenda-zaak speelde de
vraag in hoeverre een reflexwerking kan worden aangenomen van internationale verplichtingen die de nationale
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00D33C6D&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Page 4/11
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-01-2021. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.w
olterskluwer.nl
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur SMARTDOCS. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,87. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.