Sociologie
Sociologie: Wat?
- Een probleem is ‘sociaal’ wanneer in de samenleving een bepaald sociaal fenomeen door een groep
van mensen als onaanvaardbaar, niet rechtvaardig, gevaarlijk,… kortom niet aansluitend bij een
zekere norm wordt beschouwd.
- Een probleem is ‘sociologisch’ wanneer het sociaal fenomeen op een systematische, analytische en
met de wetenschappelijke methode wordt bestudeerd en mogelijke beschrijvingen en verklaringen
worden opgebouwd.
Hoofdstuk 1 Sociologie als wetenschap
1.1.1 Kennis op basis van geloof
- Geloven: Kennis gebonden aan autoriteit en bovennatuurlijke macht.
- Kennis wordt aangenomen op basis van afhankelijkheid van of vertrouwen in een persoon of
systeem. Je krijgt zowel open als gesloten samenlevingen.
- In essentie is het niet kritisch, in tegenstelling tot dogmatisch denken. Dogma is de
geloofswaardigheid die algemeen bindend is, het wordt niet in vraag gesteld want het werd gebracht
door een God (voorbeeld: Jehova getuigen).
- Bij het dogmatisch denken krijg je te maken met defensieve attributie, dit betekent dat:
Succes wordt toegeschreven aan interne factoren (eigen inspanning).
Falen wordt toegeschreven aan externe factoren (schuld van iemand anders).
1.1.2 Ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid
- Weten op basis van ervaring, maar niet veralgemeenbaar en deels transferabel naar anderen. Dit is
verbonden aan de persoon met ervaring of vertrouwen op de kennis/ervaring van een ander. Hierbij
krijg je vaak te maken met learning by doing.
- Wijsheid: Kennis door jarenlange ervaring, vertrouwen in opgebouwde kennis van een ander.
- Gevaar: Subjectiviteit en betrokkenheid van de ervaringsdeskundige.
1.1.3 Common Sense
- Overgedragen kennis van anderen, een groep of collectiviteit. Bij common sense kunnen we het
gevaar lopen van fake news of desinformatie en daarom wordt vooral gedaan aan fact checking.
- Evidence based werken: Gebruik maken van wetenschappelijke verantwoorde kennis en kritisch
onderzoek.
1.1.4 Wetenschappelijke kennis
- Kritisch onderzoek via streng methodisch denken die gebaseerd is op feitelijke kennis (als de feiten
je niet aanstaan, dan moet je het nog steeds melden). Je krijgt te maken met een gradueel proces
van kennisverwerking waarbij je kunt vallen en opstaan. Er is een progressie van de kennis op basis
van verificatie en falsificatie.
Verificatie = Bevestigen van iets dat iedereen weet (zwanen zijn altijd wit en dat wordt vaak
bevestigd).
Falsificatie = Tegendeel bewijzen (het zien van een zwarte zwaan spreekt de verificatie
tegen).
- Je krijgt principieel weerlegbare kennis en dat betekent dat wat iemand beweerd heeft, nadien
gezien kan worden als iets fout.
- Geldigheid van de uitspraken:
Waarheid: Objectieve feiten (wetenschappelijk aangetoond).
Juistheid: Overeenkomend met de sociale context (kunnen we daar mee omgaan?).
Waarachtigheid: Subjectieve uitingen, overeenkomend met de innerlijke ingesteldheid van
een persoon (eigen visie over de uitspraken).
- Gemeenschappelijkheid: Wetenschap is openbaar.
- Belangeloosheid: Geen persoonlijke of groepsbelangen.
- Georganiseerd scepticisme: Openheid en kritiek, zodat andere conclusies gevormd kunnen worden.
,Karl Raimund Popper
- Open samenleving = Succes van de wetenschappelijke vooruitgang herhalen op maatschappelijk
denken en instituties.
- Kritisch: Mogelijkheid om ideeën en beleid te kritiseren. Er is een open forum van discussie
waardoor op deze manier instellingen discussie toelaten.
Popper: paradoxen van de open samenleving
- Paradox van de tolerantie: Moet de samenleving tolerant zijn tegen de intoleranten/intolerante
ideeën?
- Paradox van de democratie: Wat als een meerderheid beslist om de democratie op te heffen?
- Paradox van de vrijheid: Kunnen we absolute vrijheid toelaten? Kunnen we iedereen laten doen
wat ze willen.
Het scheermes van Ockham
- Wanneer er verschillende hypotheses zijn die een verschijnsel in gelijke mate kunnen verklaren,
wordt vanuit dit principe aangeraden om die hypothese te kiezen welke de minste aannames bevat
en de minste entiteiten veronderstelt.
- Het scheermes symboliseert het wegsnijden van alle onnodige ingewikkeldheden om bij de
eenvoudigste verklaring uit te komen.
1.2 Sociologie als wetenschap
- Sociologen stellen vragen, zoeken antwoorden op deze vragen en gaan daarvoor op een specifieke
methodische wijze te werk. Er wordt gebruik gemaakt van een standaardmodel van wetenschappelijk
onderzoek met methodisch en analytisch handelen om zo tot sociologische kennis te komen.
1.2.1 Sociologische vraagstelling en methode
- Er is een normatief, richtinggevend stappenmodel dat gevolgd moet worden:
Omschrijving van het onderzoeksprobleem.
Bronnenonderzoek
Vraagstelling van het onderzoek
Vastleggen van het onderzoeksconcept
Concrete uitwerking van het onderzoek
Uitvoering, gegevensverwerking en rapportage
Conclusies
- Onderzoeksstrategieën:
Experiment
Kwantitatieve methoden:
- Schriftelijke enquête of survey
- Persoonlijke enquêtes
Gestructureerd interview
Kwalitatieve methoden:
- Inhoudsanalyse
- Secundaire data-analyse
- Participerende observatie (voorbeeld: samenleven met andere cultuur)
1.2.2 Criteria van wetenschappelijk onderzoek
- Representativiteit = Conclusies van een deelgroep zijn toepasselijk op de gehele groep. Doordat
een volledige groep bijvoorbeeld interviewen te veel werk is wordt er een steekproef genomen met
minder mensen. Daarbij kan je wel te maken krijgen met het probleem van stratificatie, dat betekent
dat je bij elke subgroep een bepaald percentage moet halen.
- Validiteit = Meten van wat we beweren te meten. Dit bepaalt de keuze van de bevragingstechniek.
,- Betrouwbaarheid = De onderzoeksresultaten moeten dezelfde resultaten opleveren als het
onderzoek herhaald wordt, daarom moeten er dus betrouwbare metingen gebeuren en hierbij
moeten herhalingen ook mogelijk zijn. Zeer belangrijk bij betrouwbaarheid is Evidence based
management.
- Objectiviteit = Conclusies op basis van empirie en feiten, hierbij moet subjectieve interferentie
vermeden worden, er moet afstand genomen worden.
- Vrij van sociale interferentie = In sociologisch onderzoek bestaat het gevaar van interferentie, dit is
het effect van het onderzoek op de onderzochte personen, groepen of organisaties.
Hawthorne effect = Hoe ervoor zorgen dat arbeiders productiever zijn.
- Om dit effect te onderzoeken werden experimentele groepen en controlegroepen
tegenover elkaar gezet om zo het effect van positieve aandacht en het effect van het
onderzoek op de resultaten van het onderzoek zelf te achterhalen.
- Probleem bij dit onderzoek = Arbeiders wisten dat ze onderzocht werden waardoor beide
groepen productiever werden door aandacht en vriendelijkheid.
- Compatibiliteit = Wetenschappelijke bevindingen in overeenstemming met verschillende
wetenschappelijke disciplines en zo krijg je het ontstaan van nieuwe disciplines. Bij compatibiliteit
heb je het belang van interdisciplinair onderzoek om een probleem aan te pakken.
1.3 Sociologie versus natuurwetenschappen
Historicisme = De benadering in de sociale wetenschappen die aanneemt dat historische voorspelling
haar voornaamste taak is en dat dit doel bereikbaar is door de ‘lijnen, patronen, wetten en trends’,
die achter het verloop van de geschiedenis schuilgaan, te ontdekken.
Hoofdstuk 2
2.1 Systeemtheorie als integrale denkwijze
Algemene systeemtheorie
- De AST van Von Bertalanffy schept een systeemtheoretisch kader. De algemene systeemtheorie
bestaat uit verbindingen met verschillende wetenschappen (interdisciplinair).
- Circulaire causaliteit: lineaire causaliteiten als beperking voor dynamische systemen (X beïnvloed Y
en Y reageert naar X). Het is hierbij zeer moeilijk om beslissingen keuzes te maken, maar er kunnen
wel dingen voorspeld worden die we vroeger niet konden voorspellen.
- Doelgericht gedrag en cybernetica = intelligente systemen
- Computermodellen voor menselijke brein en informatieverwerking = artificiële intelligentie versus
emotionele intelligentie.
Soorten systemen:
Natuurkundige systemen
Biologische systemen: cellen, bacteriën, hogere diersoorten
Eco-systemen en ‘World systems’
Sociale systemen
Organisaties als systemen want mensen zijn een verzameling van elementen en er is
interactie tussen de personen.
2.2 Sociale systemen in kader van ast
- Een systeem is een verzameling van elementen met een specifiek patroon van (objectieve) relaties,
(interactief gedrag) interactie en/of communicatie (inhoudsniveau). Er is een afgrenzing van het
systeem op basis van het interactiepatroon tussen actieve elementen (hoe intenser de interactie,
hoe sterker de groep). Bij een systeem is er een uitwisseling van energie, materie en/of informatie
(EMI).
Systeemhiërarchie van Boulding
- Het statisch systeem: Een statische structuur zoals bij procesloze constructies (Voorbeeld: steen).
, - Het enkelvoudige gedetermineerd werkende systeem: Verlopen volgens bepaalde gedwongen
wegen. Het gaat hier hoofdzakelijk om mechanische systemen, die niet beschikken over een eigen
beslissingssysteem en dus vrij automatisch werken (Voorbeeld: uurwerk).
- Het Cybernetische of terugkoppelingssyteem: Een automatisch gereguleerd mechanisme
(Voorbeeld: thermostaat).
- Het zichzelf handhavende stabiele systeem: De terugkoppelingen binnen het systeem zijn
geïntegreerd in een handelingspatroon met als doel handhaving van het evenwicht van het systeem
(Voorbeeld: eencelligen).
- Het ultrastabiele systeem: Er treden arbeidsdelingen op tussen de organen en deze systemen
kunnen reageren op veranderingen in de omgeving (Voorbeeld: planten).
- Het systeem gekenmerkt door zelfontwikkeling en aanpassing: Er wordt hierbij niet alleen
gereageerd op prikkels uit de omgeving, maar het stelt ook actief nieuwe doelen aan de hand van
deze prikkels (voorbeeld: dieren).
- Zelforganiserend systeem: Deze systemen gaan doelgericht en doelbewust informatie vergaren en
gaan doelbewust reageren op verwachte ontwikkelingen (Voorbeeld: mens)
- Complexe sociale systemen: Hierbij zijn er onderlinge sociale relaties, bindingen en verhoudingen
zoals groepen, organisaties en maatschappijen.
- Transcendentale systemen: Voorbeelden van deze systemen zijn taal, wiskunde en vormen van
symbolisch gehanteerde kennissystemen.
Demografische populaties als systemen
- Demografie is de studie van de omvang, de structuur, de spreiding en de veranderingen in een
menselijke populatie (veranderende sociale systemen). Bij demografische systemen bestuderen ze
processen van geboorte, sterfte, migratie en veroudering.
- De demografische transitie of demografische revolutie is de overgang van een hoog sterfte- en
geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer binnen een bepaalde bevolkingsgroep.
2.2.1 Systeem en omgeving
- Alle sociale systemen zijn open systemen en wisselen EMI uit met de omgeving. Bij de verwerking of
transformatie van EMI zijn er 3 verschillende stappen, namelijk Input + Troughput + Output. Van de
output naar de input kunnen we ook te maken krijgen met feedback om bijvoorbeeld duidelijk te
maken aan de leerkracht dat de les gedaan is.
2.2.2 Dynamische open systemen (=constant informatie binnenkrijgen en verwerken)
- Bij Dynamische open systemen krijgen we te maken met entropie of de mate van chaos (recht
tegenover entropie staat de informatie). Er is een toename van de entropie als bedreiging voor elk
systeem (tweede wet van thermodynamica) en we hebben te maken met ver uit evenwicht systemen
en orde. Een voorbeeld van een dynamisch open systeem is de thermodynamica want dit zijn
systemen die ver uit evenwicht zijn.
Laag niveau van entropie = weinig chaos
Hoog niveau van entropie = veel chaos
2.2.3 Zelforganisatie
- Zelforganisatie is vaak een gevolg van chaos. Als mensen zich in veel chaos bevinden dan zullen ze
de neiging hebben om te beginnen organiseren en uit de chaos proberen geraken.
2.2.4 Het geheel is meer dan de som van de delen
- Een sociaal systeem is een samenhangend en ondeelbaar geheel (voorbeeld: team). Bij dit soort
systemen is iedereen onderling van elkaar afhankelijk en beïnvloeden ze elkaar ook. Een groep van
mensen kan dus meer realiseren dan de som van wat elk individu kan realiseren
=> Holisme