Module 3: Sociale structuur
0. Wat is sociale structuur
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Sociale structuur = het geheel van de verhoudingen tussen leden van een sociale groep
● Binnen sociale structuur
○ Taak verdeling
○ Machtsverdeling
● Gaat niet om inhoud (ideën, waarden) maar om de vorm
○ Inhoud: ideëen, waarden
○ Vorm: posities die mensen innemen en de relaties tss de posities
● Positie in sociale cultuur
○ Bepaald wat ‘logisch’ handelen is (wat je verplichtingen, rechten zijn)
1. Groepen
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Basiskenmerken van een groep
Een groep
● Groep ≠ aggregaat
○ Aggregaat = een aantal mensen die zich toevallig op dezelfde plaats bevinden
● Groep ≠ sociale categorie
○ Sociale cetegorie = een aantal mensne die een of meerdere gemeenschappelijke kenmerken hebben)
Basiskenmerken van een groep
1. Leden van een groep hebben gemeenschappelijke belangen
○ → Groepen hebben een gemeenschappelijk doel
○ vb. Postzegelclub: gemeenschappelijk belang: het samen bestuderen, ruilen en verkopen v postzegel
2. Leden van een groep interageren
○ Interactie nodig het doel te realiseren
3. Leden van een groep delen de rechten en plichten verbonden met ‘lidmaatschap
○ Elke groep heeft regels, afhankelijk v positie heb je meer initiatiefrecht en andere rechten en plichten
4. Groepsleden hebben een gedeelde entiteit en een groepsgevoel
○ Groepscohesie = de capaciteit van d egroep om samen te blijven
■ hoe groter groepscohesie, hoe meer de lden vd groep het belang vd groep voorrang geven op
het eigen belang
○ Verschil met sociale categorie (mensne kunnen tot een sociale cat. behoren zonder het te weten, bij een
groep kan dit niet)
Soorten groepen
Onderscheid op basis van ontstaansgrond
● Spontane/Informele groepen
○ spontaan opgericht
○ vb. vriendengroep
● Formele groepen
○ formeel opgericht
○ vb. huurdersbond, voetbalclub
Onderscheid op basis van grootte
● Kleine groepen
○ persoonlijk contact tss leden mogelijk
● Groote groepen
○ persoonlijk contact tss leden niet mogelijk
1
,Onderscheid op basis van type (socioloog Cooley)
Primaire groep Secundaire groep
Klein Variërende grootte: Klein / groot
Blijvend: ze blijven gedurende een langere tijd voortbestaan Wisselende permanentie
● Ledenwisseling brengt groep niet in gevaar
Groepsrelaties zijn diffuus Groepsrelaties zijn gespecialiseerd en gesegmenteerd
● Wat is er belangrijk: heel de persoon ● Wat is er belangrijk: Enkel de persoonlijk
○ alle aspecten v hun leven: finnanciele kenmerken die aan de basis van de groep liggen,
situatie, vrijetijdsbesteding, emotioneel niet de volledige persoon
leven
Groepsrelaties op emoties gebasseerd en niet-instrumenteel Groepsrelaties zijn formeel en instrumenteel
● Centraal: emotionele banden tss leden ● Relaties zijn gebasseerd op rationele
berekeningen (m.b.t. voor en nadelen v aangaan
relatie)
● Centraal: doeleinde realiseren
Het probleem van samenwerken binnen sociale groepen
Duitse socioloog SImmel
● Standpunten:
○ Groepsleven = chaos, strijd, inneficiëntie
○ Hij maakte impact van groepsgroote duidelijk (=analyse dyade en triade)
■ Dyade
● = groep bestaande uit 2 personen
● 1 relatie
● Controle: Men kan als individu ‘de groep’ controleren → de groep w gecontroleerd wnr
1 pers de andere contrleert (A controleert B)
■ Triade
● = groep bestaande uit 3 personen
● 3 relaties
● Controle: Men kan als individu ‘de groep’ niet controleren (A heeft gn volledige
controle over relatie tss B en C) + onzerekheid neemt toe vr alle actoren
○ Gevolgen van toename groepsgrootte
■ Aantal mogelijke relaties ↗
● bij N personen ontstaan er N(N-1)/2 mogelijke relaties tss groepsleden
■ Aantal mogelijke samenwerkingverbanden tss groepsleden ↗
● Figuratie: personen die onderling samenwerken
■ Handelingspotentieel van de groep ↗
● → ‘specialisatie’ (individuen gn specialiseren) + ‘arbeidsverdeling’ (taken w verdeeld)
■ Onderlinge afhankelijkheid (interdependentie) ↗
● men w afhankelijk v elkaar
■ Verandering in directe en indirecte kennis (vanuit eiegn standpunt)
● Directe vs indirecte kennis
○ Directe kennis: hetgeen wat men weet over zijn iegen relaties (rechtreeks)
○ Indirecte kennis: hetgeen wat er gebeurt tss 2 andere actoren (onzekerheid)
● ↗ groepsleden ↗ indirecte kennis t.o.v. directe kennis
○ veel indirecte kennis: men heeft enkel zicht op eigen relaties, nt op d
erelaties tss de andere mensne v de groep
■ Onvrijheid
● Onderlinge afhankelijkheid (men heeft elkaar nodig om doel te realiseren)
■ Oncontroleerbaarheid: interactieprocessen kunnen een verloop kennen die geen
enkele actor volledig heeft gepland, bepaald of geanticipeerd.
○ Groepen ontwikkelen oplossingen om deze moeilijkheden te overstijgen
■ het definiëren v rechten en plichten binnen sociale relaties
● groepscultuur
○ = omvat de betekenissen die mensen aan hun interacties in de groep geven.
○ vb. ideën over hoe groepsleven er hoort uit te zien
● groepsstructuur
2
, ○ = het geheel van sociale relaties in de groep, waarbij de verschillende leden
verschillende posities innemen
○ vb. Geordenende sociale relaties
2. Sociale relaties
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Sociale relatie = verband tss 2 of meer actoren gekenmerkt door d ekans dat er intercatie plaatsvindt
Sociale status = posities waaraan rollen (gebasseerd op rechten en plichten) worden gekoppeld.
vb. sociale status ‘leerkracht: ‘plicht’ om les te geven, ‘recht’ om gehoorzaamd te worden
Macht
Wat is macht volgens Max Weber
● = “macht berust op de waarschijnlijkheid dat een actor binnen een sociale relatie in staat is haar/zijn wil op te leggen
niettegenstaande weerstand van de medeactor.”
● Macht is gebasseerd op machtsbronnen (schaarse middelen)
○ Materiële machtsbronnen: geld, grond
○ Immateriële mavhtsbronnen: competentie, prestige
Wat is macht NIET
● Macht ≠ Invloed
Macht Invloed
dwingend overtuigend
gebasseerd op machtsbronnen gebasseerd op agrumenten
● Macht ≠ Dominantie
Macht Dominantie
Sociologisch Psychologisch
berust op structurele basis berust op persoonlijkheid van
mensen
● Macht ≠ Recht
○ Recht
● = een voorrecht van iemand
● Heeft te maken met macht, niet macht zelf
● Macht ≠ Dwang
○ Dwang = het toepassen v sancties OF het elimineren van bepaalde alternatieven
○ Men moet macht hebben, vooraleer men dwang kan uitoefenen
● Macht ≠ Autoriteit
○ Macht vormt basis van autoriteit
○ Autoriteit draait om de legitimering (erkenning) van die macht door ondergeschikten
Sociale status en rol
Sociale status
3
, ● → Ralph Linton
● = de plaats en rangorde die men inneemt in een interactiepatroon (vb. dokter, vader, buurman)
○ Toegschreven status
■ = Een positie die een individu ontleent aan factoren waar hij zelf geen vat op heeft (afkomst,
geslacht, etniciteit)
■ vb. de koning
○ Verworven status
■ = Een positie die door een persoon zelf verworven w op basis van prestaties (met variërende
inspanning)
■ vb. directeurpositie
● STATISCH begrip
Sociale rol
● → Ralph Linton
● = Het gedragspatroon dat geasocieerd is met de rechten en plichten gekoppeld aan een statuspositie
● vb. Sociale rol ‘ouder’
○ Recht: gezinsbudget besteden naar eigen inzicht
○ Plicht: kinderen opvoeden
→ schoolgeld betalen
● Er zijn specifieke rolverwachtingen ten overstaan van mensne met een specifieke status
○ Rolverwachtinge z eesentieel voor het bestaan van een sociale structuur
■ Een sociale structuur blijft slechts bestaan als de mensen bereid zijn om het verwachte
gedrag ve sociale rol, gekoppeld aan een statuspositie te vertonen
○ rolverwachtigen w beïnvloed door de machtrelaties tussen de actoren
○ Wederkerige rolverwcahting (de rechten van de ene zijn d eplichten van de andere)
■ vb. Vader en kind:
● Ouders: plicht om kinderen op te voeden, recht om gehoorzaamd te w
● Kind: recht op opvoeding, plicht om ouders te gehoorzamen
● DYNAMISCH begrip → rollen evolueren
Role set
● → Merton
● = het geheel van rollen dat samengaat mmet een welbepaalde positie (status)
● Opmerking: Mensen hebben meerdere statusposities, in elk hebben ze een sociale status met bijhorende rollen
○ vb.role set als ouder, werknemer,stadsbewoner, …
Opmerkingen:
● Een satuspositie heeft impact op verschillende andere stausposities
○ Vooral statusposities gebasserd op geslacht, leeftijd, etniciteit, opleidingsniveau
○ vb. statuspositie ‘vrouw’ heeft een impact op d einvulling van wat je als vrouwelijke ‘ouder’, ‘werknemer’,
‘burger’ mag doen
■ Vrouwelijke burgers kregen pas later stemrecht dan mannelijke burgers
● Samenlevingen kunnen sterk verschillen in de definiëring van statusposities en rollen
○ vb. in sommige samenlevingen moeten vrouwen zorgen voor de kinderen en het huishouden en in
andere samenlevingen worden de mannen verwacht mee te helpen
4