SAMENVATTING FILOSOFIE
Rymenans Sarah
Universiteit Antwerpen
2021-2022
,Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1: WAT IS WIJSBEGEERTE EN HOE IS ZIJ ONSTAAN?.....................................................3
DEEL I: DE KLASSIEKE GRIEKSE WIJSBEGEERTE.......................................................................................5
2.2 allegorie van de grot.................................................................................................................6
2.3 8 concepten..............................................................................................................................8
HOOFDSTUK 3: ARISTOTELES EN HET GOEDE GERBUIK VAN DE DINGEN.........................................10
Deel II: de moderne wijsbegeerte:.......................................................................................................14
HOOFDSTUK 4: DE COPERNICAANSE REVOLUTIE IN DE WETENSCHAP EN HAAR GEVOLGEN VOOR
DE WIJSBEGEERTE............................................................................................................................14
4.1 Algemeen................................................................................................................................14
4.2 Aristotelische wetenschap versus nieuwe wetenschap..........................................................15
4.3 Cultuurbreuk...........................................................................................................................16
HOOFDSTUK 5: DE METHODOLOGISCHE TWIJFEL VAN DESCARTES.................................................17
5.1 algemeen................................................................................................................................17
5.2 vast vertrekpunt (axioma’s)....................................................................................................17
5.3 Cartesiaans dualisme..............................................................................................................17
HOOFDSTUK 6: DE MAATSCHAPPIJ ALS CONTRACT: HOBBES EN LOCKE..........................................18
6.1 algemene kenmerken.............................................................................................................18
6.2 Hobbes....................................................................................................................................18
6.3 Locke.......................................................................................................................................19
6.4 eigendom................................................................................................................................19
6.5 scheiding der machten............................................................................................................19
6.6 Rousseau.................................................................................................................................20
HOOFDSTUK 8: WETENSCHAP EN ETHIEK BIJ KANT..........................................................................21
8.1 algemeen................................................................................................................................21
8.2 kennistheorie..........................................................................................................................21
8.3 ethiek: vrijheid en autonomie.................................................................................................22
8.4 categorische imperatief..........................................................................................................23
DEEL III: INSTITUTIONELE ETHIEK.........................................................................................................25
HOOFDSTUK 9: RECHTVAARDIGHEID IN HET ALGEMEEN.................................................................25
9.1 Utilitarisme.............................................................................................................................25
9.2 rechtvaardigheid in een markt................................................................................................27
HOOFDSTUK 10: RECHTVAARDIGHEID VOLGENS RAWLS.................................................................31
HOOFDSTUK 11: OPKOMST VAN DE SOCIALE ZEKERHEIDSSTAAT....................................................33
Gastcollege: Chinese cultuur en ethiek................................................................................................35
1
,2
,HOOFDSTUK 1: WAT IS WIJSBEGEERTE EN HOE IS ZIJ ONSTAAN?
1. 1 Wat is filosofie?
- geen ideologie (belang van een kritische houding, brede blik, constante vraag)
- geen wetenschap (geen techniek, zoekt niet de wereld te beheersen)
Edmund Husserl: onderscheid tussen wereld en leefwereld.
- wereld: objectieve soort (bv. hert, spieren en organen,…)
De wereld gaat erop vooruit
- leefwereld: hoe we ze het meest zien in ons dagdagelijks leven (bv. Bambi, historie leven,…)
De leefwereld boekt geen vooruitgang
99% speelt zich af in de leefwereld, waaronder de filosofie.
Filosofie behandelt eeuwige vraagstukken.
Wetenschappelijke blik= loskomen van de leefwereld (afgeleide, objectieve hardheid)
De wereld heeft invloed op de leefwereld.
Bij interactie tussen mensen geldt de primauteit van de leefwereld.
Toepassing onderscheid:
Het slachten van dolfijnen is een probleem, in tegenstelling tot het slachten van kippen.
Dit komt door het feit dat we dolfijnen omwille van onze leefwereld associëren met lieve, speelse en
slimme dieren. Daarentegen bekijken we kippen vanuit een objectief standpunt (wereld).
Organisaties zoals GAIA proberen al jaren ook dieren zoals kippen in de leefwereld te krijgen.
Deze moraliteit discussies beïnvloeden bijvoorbeeld ook het bedrijfsleven. Als slachthuis zijnde is het
bijvoorbeeld enorm gevaarlijk om nog dieren niet verdoofd te slachten. Dit zal zorgen voor
reputatieschade en dus een potentieel faillissement.
1.2 Thema’s in de filosofie
Binnen de leefwereld komen talrijke thema’s voortdurend terug.
bv. Wie ben ik? Waarom ben ik er? Wat is liefde? Ben ik vrij?
Antwoord op de zinvragen schuift doorheen de tijd, filosofie herneemt zichzelf voortdurend. In
tegenstelling tot wetenschap blijft het in filosofie zinvol om te bekijken hoe filosofen uit het verleden
over een bepaalde materie nadachten.
Bv. Wat is waarheid? Wat is goed en fout? Wat is rechtvaardig?
Het verstaan van onze rol en van de wereld gebeurd doorheen taal. Taal is een interpretatiekader dat
is opgebouwd vanuit de leefwereld en tegelijk de leefwereld opbouwt.
Filosofie is geen literatuur, maar alle taalvormen kunnen wel filosofisch interessant zijn.
we focussen op westerse cultuur omdat ons verstaankader van de wereld Grieks is van origine.
Filosofie zal voortdurend teruggrijpen naar oude teksten, wetenschap niet, in essentie omdat de
zinvraag eeuwig is en niet fundamenteel wijzigt. Filosofie bouwt niet op zoals een wetenschap.
1.3 Verklaringsmodellen: magie, mythologie en filosofie
- Magie is een kennisvorm in oude culturen, het laat je toe de wereld te beheersen en is dikwijls
verbonden met taboe. Het magische object beheerst de wereld.
- Griekse cultuur 6e eeuw VC was een mondelinge cultuur, mythologie speelde ene grote rol.
Legendarische verhalen vormen een collectief geheugen waarin alle dingen een plaats krijgen.
Afstammelingsverhaal, waar behoren we thuis in de wereld.
3
,Vanaf de 6e eeuw VC ontstaat er een andere taal die niet genoeg heeft aan magische of
mythologische verklaringen. Ze vertrekt (volgens Plato en Aristoteles) vanuit de verwondering steunt
op het doorbreken van de evidente aanwezigheid in de wereld, filosofie steunt op vraagtekens
plaatsen.
Filosofie ontstaat in Ionië, dit omdat er geen centrale staatskoning was, maar allemaal kleine
onafhankelijke stadsstaten. Rijke mensen begonnen op een andere manier te denken en te spreken.
Thales: Niet persoonlijke goddelijke krachten brengen orde in de wereld maar inherente
wetmatigheden. De 4 elementen beheersen het universum (water, vuur, lucht, aarde). Hoe zijn deze
elementen verbonden?
Magie geeft controle over de werkelijkheid maar is verborgen en niet toegankelijk. Godsdienst
bepaalt ook het mysterie, maar slecht een beperkte elite heeft toegang tot het mysterie.
(mysteriegodsdiensten vereisten rituele inwijding, doorgeven van een geheim)
Natuurfilosofen doen beroep op wat algemeen verstaanbaar is, op de rede (logos) en dat is in
principe openbaar, toegankelijk en begrijpelijk voor iedereen. Belang argument, rede en debat.
Westen is logo-centrische cultuur (rationele debatten= norm), dit wordt door de 20 e eeuwse filosofie
zwaar bekritiseerd, want daardoor emotie secundair.
1.4 Rol wiskunde
Thales wordt beschouwd als de eerste Griekse wiskundige. Hij bewees goniometrische stellingen.
Wiskunde komt uit Babilonië en Egypte maar bij Thales krijgt het mathematische bewijs vorm.
Speciale rol van wiskundige inzicht zorgt ervoor dat bij Pythagoras mathematische kennis basis voor
religie wordt. Wiskunde, magie en religie komen samen.
Wiskundige kennis verwijst naar nieuw waarheidsideaal: eeuwig en toegankelijk via rede, coherent,
volstrekt transparant, begrijpelijk.
Gebruikt begrippen die abstract, immaterieel zijn.
1.5 Deeldisciplines van de filosofie
Filosofie kent geen grens maar er zijn een aantal thema’s die een maatschappelijke grote rol
gespeeld hebben.
- logica: de basis van geldig redeneren
- epistemologie: hoe werkt kennis? Wat is kennis?
- metafysica: wat is de fundamentele aard van de werkelijkheid?
- ethiek: wat is goed en kwaad? Hoe moet ik handelen?
- esthetica: wat is schoonheid? Hoe werkt schoonheid?
- andere: politieke filosofie, rechtsfilosofie, sociale filosofie, bedrijfsethiek, bio-ethiek, ethiek van AI,…
4
,DEEL I: DE KLASSIEKE GRIEKSE WIJSBEGEERTE
HOOFDSTUK 2: SOCRATES EN PLATO: LEREN STERVEN
2.1 Het Socratische niet-weten en de Platoonse ideeënleer
Athene was de meest belangrijke stadsstaat en oefende daarom een grote rol uit. Het Acropolis was
een combinatie van religie, een fort en de uitoefening van politiek. De stadsstaten werden geleid
door burgers, dit waren wel enkel mannen. Vrouwen en slaven hadden geen stemrecht. (deze
hadden iets te zeggen op politiek vlak).
De stadsstaat was dus een proto-democratie. Openbare volksvergaderingen nemen beslissingen.
Belang van spreken in de openbare ruimte, de retoriek nam toe. Men moest anderen vanaf nu
overtuigen met argumenten in de plaats van met geweld. Omwille van het belang van publieke
spreken werd de rol van sofisten belangrijk, zij leerden jongeren publiek spreken.
Socrates was zelf zo’n leraar. Maar was ook een criticus van de sofisten, hij vond dat de kwaliteit van
de debatten achteruit ging omwille van leugens gedreven door het feit dat ze enkel het debat wilden
winnen, het ging enkel om macht.
Filosofie werd veel praktischer, ethischer en politiek relevant.
Regels van de samenleving staan neergeschreven = wet
door dichter Solom
Socrates (469 VC – 399 VC):
- Lesgever voor de elite maar vroeg geen geld (dan wordt kritiek geven moeilijk)
- Alles mondeling, omdat geschreven tekst verdraaid kan worden
- Hoofdfiguur bij Plato en Xenophon
- Werd veroordeeld voor godslastering en misleiding van de jongeren.
- Dood Socrates grote invloed op zijn belangrijkste leerling Plato, oefening waardig leren
sterven. Volgens Plato is een goede samenleving, een samenleving waar Socrates aanvaardt
wordt, en dus niet veroordeeld wordt.
Leren sterven:
- Socrates krijgt gifbeker terwijl wijst hij naar boven, hij vindt de dood niet erg want er is een
verschil tussen het fysieke leven en het spirituele leven
- Pedagoog: leer mensen het goede kennen, kennis via dialoog naar boven halen. Techniek van
de maieuthiek
- Intellectualistische ethiek: je moet het goede leren kennen en daarna zal je juist handelen
- Plato zal de dood van Socrates in 4 dialogen opbouwen
Euthyphro: Socrates op weg naar de rechtsbank (wat is vroom zijn)
Apologie: Rede Socrates in de rechtbank (legt rol als kritiekhebber uit)
Crito: Socrates weigert te ontsnappen uit de gevangenis (respect voor de wet)
Phaedo: Socrates drinkt de gifbeker en wacht op zijn dood (kans nieuw leven, waardig
sterven)
5
,2.2 allegorie van de grot
Toont hoe Plato denkt over de werkelijkheid.
Gevangen zien schaduwen van andere mensen en vuur in de
grot. Je kan de grot verlaten, echter wanneer je dit doet zal je
verblindt zijn door het licht en je dus moeten aanpassen dit
geldt ook omgekeerd wanneer je de grot betreed. Dit weer-
spiegeld dus 2 werelden, de wereld in de grot en de buitenwereld.
Filosofie probeert mensen uit de grot te halen en de andere
werkelijkheid te laten zien.
ideële kennis= kennis die geldt in alle situaties bv. wiskunde (driehoek 180°)
daar moeten we naartoe.
Ontologie kennisleer
Wereld grot 1. zintuigelijke (het zichtbare) 3. empirisch weten
- afbeeldingen van dingen - gissen, van horen zeggen
- dingen - meningen, overtuiging, geloof gebaseerd
op waarneming
buitenwereld 2. intilligibele werkelijkheid 4. begrippelijk weten
- mathematische objecten - het mathematische denken,
- zuivere idee voorbereidende kennis
hoogste idee= het goede - het zuivere denken, abstracte
wetenschap, niet gesteund op zintuigelijke
Structuur van de staat; rol van de economie
- De staat van Plato is een ideale staat (utopie) die Socrates nooit zou veroordelen
- Mens is sociaal, behoeften zijn gelijk, talenten verschillen
- Ieder werkt volgens haar talent en ruilt (geen slavenstaat)
- 3 standen: elk heeft zijn taak, je schuift niet tussen de standen:
handwerklieden (de massa): economische productie, matigheid als deugd
wachters (soldaten): beschermen de staat, moed als deugd
bestuurders (filosoof): sturen de staat, kennis van het goede als deugd
- 3 standen komen overeen met 3 delen van het lichaam
Mensen met macht moeten inzicht hebben in het goede, de stratificatie moet gerespecteerd worden
de massa mag niet beslissen want deze hebben geen opleiding gekregen en hebben geen inzicht in
het goede anti-democratisch
Filosofen hebben geen privébezit of familie. Je haalt eer in de politieke ruimte niet door te werken.
- Borst kracht witte paard
- Onderlijf ongeremde verlangens zwarte paard
- Verstand gebruiken om beide in evenwicht te houden
De moraal: de ring van Gyges:
Glaucon (sofist): verhaal over een brave herder met een simpel leven, vond een ring die hem
onzichtbaar kon maken. Hierdoor begon de herder misdaden te plegen en ging zijn ziel kapot. Hij
heeft een cynische blik die inhoudt dat moraliteit alleen afhankelijk is van de machthebbende,
volgens Socrates is dit het begin van het einde van de wereld.
6
,Positie van Plato: de herder was braaf en de ring maakte hem slecht, dit komt omdat de morele norm
extern is.
- Moraal is angst, eigenbelang primeert
- Rechtvaardigheid, wet van de sterkste
- Broederschap verdampt door hebzucht
- Macht corrumpeert
Waarden en normen zijn geïnternaliseerd en zitten in het gedrag van de mensen ingebakken. Met
andere woorden de moraliteit is niet enkel afhankelijk van externe druk. (bv. wanneer de
snelheidslimiet van 120km/u wegvalt zal niet iedereen plots deze snelheid overschrijden)
Maar we hebben geen vertrouwen in de mensheid en willen dus de externe druk niet wegnemen,
omdat de mens van nature zwak is (bv. 90% wil snelheidslimiet 120km/u niet afschaffen ondanks dat
die massaal overschreden wordt)
De wet volg je niet om de straf te ontwijken maar omdat je er zelf achter staat, je legt jezelf een
beperking op Platoonse wereld
- Vrijheid is loskomen van hebzucht
- Universalistische moraal (gebaseerd op het idee van het goede)
De Griekse tragedie:
Het verhaal van Antigone, Ismene, Kreon, Haimon, Polyneikes, Eteokles
Rol van tragiek in het leven: kinderen van Oedipus (vervloekt geslacht) onvermijdelijke van tragedie,
rol van liefde in tragische afloop. Tragedie dien je te lezen op de manier dat de samenleving denkt.
Spanningen:
- Familieband versus wet van de staat
- Jonge vrouw (taak voor levenden en doden verzorgen) versus oude man met gezag
- Beiden zitten gevangen in hun rol, provocatie door Antigone tast gezag aan
Het nadenken over de wet/moraal zit in de Griekse tragedie, theaterteksten zijn een manier om naar
zichzelf, de gemeenschap en Goden te kijken. Het koor geeft commentaar op de gebeurtenissen en
een conclusie. Theater is nadenken in een publieke ruimte.
- Tragische dimensie: niet alles in de hand, onvermijdelijke gebeurtenissen
- Controlerende samenleving: iemand altijd als schuldige aanduiden
Wat is de juiste wet: die van de staat of die van de Goden. Belang van de juiste wet. Bij Socrates/
Plato moeten die terug bij elkaar komen via het idee van het goede.
Universalisme versus relativisme:
Moraal verschilt over de tijd en de ruimte heen. Er vinden verschuivingen plaats.
Zijn waarden universeel, gedeeld met anderen of relatief? eeuwige discussie
- Universalisme van waarden (Socrates/Plato)
- Waardenrelativisme (Sofisten)
- waardensubjectivisme (waarden en normen die we zelf kiezen, kan je niet aan en uit zetten)
bv. universele verklaring rechten van de mens, scheiding der machten (probleem EU en Polen)
- descriptieve waarden: tijd en plaatsverschillen in moraal (Weber)
- normatieve waarden: universalisme, zijn we het eens met deze verschillen (Socrates)
7
,Tegen relativisme:
Mensen zijn verontwaardigd ten opzichte van onrechtvaardigheid bv. punten o.b.v. kleur T-shirt
waardensubjectivisme: mijn visie versus jouw visie
waardensubjectivisme als doorgeschoten liberalisme
oordeelsysteem kan niet om het even wat zijn, moet normatief zijn, gebaseerd op iets waar
anderen het mee eens zijn en dat verankerd is in de gemeenschap.
Waarden dringen zich op. In hoeverre moet je culturele verschillen accepteren (bv. Taliban)
aanpassen aan omgeving ook ondanks culturele verschillen omwille van respect.
er zitten limieten op wat je accepteert. Normatieve claim geen afwijking
Waarden worden doorgegeven en bediscussieerd. fundamentele dialogen Plato en Socrates
2.3 8 concepten
Waarden, normen, moraal, ethiek, wet, cultuur, religie, technologie
Vroeger legde de religie de waarden en normen vast (bv. 10 geboden). Deze werden van bovenaf
opgelegd namelijk door God.
In de moderniteit veranderen de bronnen van de waarden en normen, het gebeurd door rationeel na
te denken. Dit zorgt er echter voor dat er meningsverschillen kunnen ontstaan. Waarden en normen
kunnen verschuiven.
In de postmoderniteit heeft iedereen zijn eigen waarden en normen. Waarden en normen worden
geïnternaliseerd (proces) en sturen ons handelen. Er is meer waarde-diversiteit als vroeger, vroeger
was dit homogener. Hierdoor kantelt de cultuur.
figuur ijsberg: normen en waarden liggen onder water.
De waarden en normen werden vastgelegd in de wet. Moraal zal zich dan ook weerspiegelen in de
wet. Als de moraal veranderd zal de wet later ook aangepast worden, en is dus in deze secundair.
Ethiek is het nadenken over waarden en normen
Omwille van technologische uitvindingen zoals bv. artificiële intelligentie, bio genetica,… vindt er een
verschuiving van de moraal plaats.
Moraal wordt meegegeven in de opvoeding. De wet is dikwijls gestolde moraal (tegenvoorbeeld:
belastingontwijking, racisme VS). Religie fundeert als verankering van de moraal. Moraliteit zal vaak
de wet in beweging brengen (bv. roken, drinken en auto rijden, homoseksualiteit,…)
Moraal is descriptief:
Er zijn grote verschillen tussen waarden en normen over tijd plaats en culturen heen. Maar er zijn
ook gelijkenissen (bv. 10 geboden)
Moraal is normatief:
Zijn deze verschillen terecht? Wie heeft gelijk?
- Universalisme:
1 set van waarden en normen is de juiste voor de hele wereld (bv. de rechten van de mens)
- Subjectivisme:
Iedereen heeft zijn eigen waarden en normen, er kan bijgevolg geen discussie ontstaan over
wie juist of fout is. relativisme
8
, - Cultureel relativisme:
Elke cultuur heeft zijn eigen waarden en normen je kan niet op basis van de moraal 1 cultuur
beoordelen of stellen dat de moraal van een andere cultuur juist of fout is.
Vandaag ontmoeten culturen en moraal elkaar vaak, er zijn bijgevolg veel waardeverschillen.
Opgevoed worden in 2 verschillende culturen zorgt vaak voor worstelen met waarde
diversiteit.
Culturen zijn zelden homogeen, ook binnenin de cultuur is een grote waarde diversiteit.
Tolerantie= het accepteren van waarde (en dus gedragsverschillen). Een cultureel diverse wereld kan
niet zonder tolerantie en respect voor andere moraal. Dit is een van de grote uitdagingen van de
postmoderne samenleving.
Relativisme is populair maar weerspiegeld niet de houding van mensen die voortdurend discussiëren
over de vraag of iets juist of fout is. (bv. je kan het Nazisme niet veroordelen, maar dit is niet gewoon
een verschillende moraal)
Of er grenzen aan tolerantie zijn is een politieke discussie.
Je kan een moraal begrijpen, inzien waarom mensen zo denken of handelen (=antropologie) maar
dat wil niet zeggen dat je dat ook goedkeurt (normatief). De vraag is hoever je meegaat in een
andere moraal (bv. Amish in de VS)
9