Evolutie voor Darwin
Voor Darwin waren er verschillende ideeën over de evolutie:
• Jean Lamarck
o Alle soorten hebben een natuurlijke neiging om een hogere vorm aan te
nemen.
o Eigenschappen die nodig zijn om te overleven worden overgeërfd.
• Baron Cuvier
o Catastrophisme: soorten worden periodiek uitgeroeid door plotselinge
rampen en vervolgens vervangen door andere soorten.
Vóór Darwin had men nog geen idee hoe veranderingen over tijd plaatsvonden. Darwin
kwam met een theorie die dit biologische verschijnsel kon verklaren.
Evolutietheorie
Evolutie: een geleidelijke verandering in de structuur en fysiologie van plant en diersoorten
(in de genen) als gevolg van natuurlijke selectie. Er worden over het algemeen complexere
organismen geproduceerd.
Darwin gaat er in zijn theorie vanuit dat alle eigenschappen van organismen een functie
hebben. Darwins theorie is gebaseerd op het functionalisme: een stroming die ervan uitgaat
dat kenmerken van levende organismen een nuttige functie hebben. Biologische fenomenen
kunnen het best begrepen worden door te begrijpen wat het functionele nut is van het
kenmerk voor het organisme. → Om gedrag te begrijpen moeten we begrijpen wat er met
dit gedrag wordt bereikt.
Voorbeeld: Vlinders en motten hebben ogen op hun vleugels om zo roofdieren af te
schrikken → Blest
Bewijs evolutietheorie Darwin
Darwin had verschillende soorten bewijs die zijn theorie ondersteunen:
• Fossielen: Darwin bestudeerde fossielen en zag evolutie terug in de verschillende
geologische lagen.
Voorbeeld: in fossielen die zijn teruggevonden is te zien dat de vormen van botten
over tijd zijn veranderd → evolutie.
• Structurele overeenkomsten: Hij zag opvallende structurele overeenkomsten tussen
verschillende diersoorten. Deze overeenkomsten wijzen op een gemeenschappelijk
voorouder.
Voorbeeld: botten van mensen en dieren komen overeen.
o Homologous: dieren die op elkaar lijken hebben dezelfde voorouders.
o Analogous: dieren die op elkaar lijken maar niet dezelfde voorouders hebben.
De overeenkomsten zijn ontstaan door convergente evolutie, de dieren zijn
allebei aangepast aan dezelfde omstandigheden.
• Embryologische ontwikkeling: veel verschillende diersoorten blijken een
vergelijkebare embryologische ontwikkeling door te maken, dit wijst erop dat ze
dezelfde voorouder hebben.
, • Selectief fokken: Darwin wees aan dat het selectief fokken zorgde voor grote
veranderingen in plant- en diersoorten.
• Directe observatie: het sterkste bewijs voor de evolutie is de directe observatie van
de evolutie van bepaalde soorten.
Voorbeeld: Darwin deed onderzoek naar de vinken op de Galapagos eilanden. Hij
ontdekte dat de vinken zodanig van elkaar verschilden dat ze verschillende soorten
waren, die afstamde van dezelfde voorouder. De vinken hadden zich aangepast aan
de specifieke leefomstandigheden op de verschillende eilanden en waren zo
veranderd. Ook ontdekte hij dat er al evolutie terug te zien was bij deze vinken na 1
seizoen van droogte.
Producten van evolutie
Het evolutieproces bestaat uit drie producten:
• Adaptaties: erfelijk ontwikkelde eigenschappen die het gevolg zijn van natuurlijke
selectie doordat de eigenschappen de overlevingskans en voortplantingskans
vergroten. Adaptaties hebben een genetische basis. De eigenschappen hebben een
functie en lossen problemen van overleving of voortplanting op. Adaptaties zijn over
het algemeen soort-specifiek en soort-typisch. Adaptaties ontstaan vaak door
mutaties die een positieve invloed hebben op overleving en voortplanting, deze
mutatie wordt dan doorgegeven aan volgende generaties.
Williams kwam met 4 criteria om te bepalen wanneer we moeten spreken van
adaptaties.
o Betrouwbaarheid (reliability): ontwikkelt het mechanisme zich regelmatig
onder de leden van een soort?
o Effectiviteit (efficiency): lost het mechanisme een bepaald probleem op?
o Economie (economy): lost het mechanisme het probleem op zonder extreem
hoge kosten te stellen aan het organisme?
o Precisie: doelgericht en alle benodigdheden aanwezig.
Environment of evolutionary adaptedness: adaptieve problemen die
verantwoordelijk zijn geweest voor het vormen van de adaptatie.
Adaptieperiode: de tijd waarin de adaptatie langzaam wordt gevormd.
• Bijproducten: eigenschappen die geen functie hebben en geen adaptieve problemen
oplossen. Ze zijn bijproducten van adaptaties die wel een functie hebben.
Bijproducten zijn altijd gekoppeld aan adaptaties.
Voorbeeld: navel → bijproduct van de navelstreng.
• Ruis (willekeurige effecten): willekeurige effecten die geproduceerd worden door
plotselinge veranderingen in mutaties, omgevingsfactoren of fouten tijdens de
ontwikkeling. Deze effecten kunnen een positief, negatief of neutraal effect hebben
op het organisme.
Natuurlijke selectie
Een belangrijk onderdeel van Darwin zijn theorie is natuurlijke selectie. Leden van een soort
hebben onderling verschillende eigenschappen. Organismen met eigenschappen die het
makkelijker maken om te overleven zullen zich vaker reproduceren en deze eigenschappen
komen dus vaker voor onder het nageslacht. Natuurlijke selectie is een proces dat geleidelijk
verloopt. Natuurlijke selectie zou het ontstaan van verschillende soorten kunnen hebben
veroorzaakt.
,Natuurlijke selectie: Natuurlijke selectie is het proces waarbij geërfde eigenschappen die een
selectief voordeel opleveren in de populatie toenemen.
Struggle for existence: Darwin stelde dat er veel meer organismen bestonden dan dat er
konden overleven en voortplanten. Het gevolg hiervan is een proces van struggle of
existence waarbij gunstige variaties blijven bestaan en ongunstige variaties uitsterven.
Wanneer dit proces generatie op generatie wordt herhaald zorgt dit voor adaptie.
Kunstmatige selectie: fokkers creëren rassen door alleen dieren te paren met de gewenste
eigenschappen.
Groep selectie: adaptie van organismen om de overleving en reproductie van de groep te
bevorderen.
Selectief voordeel (selective advantage): een kenmerk van een organisme dat het in staat
stelt om meer nakomelingen te produceren dan gemiddeld.
Fitness: vermogen van een organisme om te overleven in de omgeving en zijn genen over te
dragen naar volgende generaties (goed in de omgeving passen).
Survival of the fittest: vooral gericht op genen.
Natuurlijke selectie bestaat uit drie cruciale voorwaarden:
• Variatie: organismen variëren op veel manieren, deze variatie is noodzakelijk voor
het proces van evolutie. De variatie tussen organismen levert het ‘materiaal’ voor de
evolutie.
o Recombinatie: elk individu heeft verschillende genen. Bij voortplanting zijn er
veel combinaties mogelijk.
o Mutatie
o Veel nageslacht
• Inheritance (erfelijkheid): sommige van deze variaties tussen organismen zijn erfelijk.
Andere variaties tussen organismen zijn niet erfelijk. Alleen de variaties die
overgeërfd worden spelen een rol binnen het evolutieproces. Variaties die worden
veroorzaakt door omgevingsfactoren spelen geen rol binnen het evolutieproces.
• Selectie: afhankelijk van de omgeving waarin een soort leeft zijn bepaalde
eigenschappen gunstig en andere juist nadelig. Organismen met gunstige
eigenschappen hebben een grotere kans om te overleven en om nakomelingen te
produceren. Zij laten dan ook meer nakomelingen achter.
o Differentieel reproductie succes: het relatieve reproductie succes van een
groep organismen ten opzichte van een andere groep organismen.
Reproductie succes is belangrijk om eigenschappen met een selectief
vooroordeel van generatie op generatie over te dragen.
Let op: niet alleen overleving, maar vooral reproductie een belangrijke voorwaarde voor
evolutie.
Voorbeeld: wanneer een vogel op zijn nest gaat zitten verliest hij veel gewicht doordat hij
weinig eet. De kans op overleving wordt kleiner maar de kans op reproductie wordt groter.
• Niet intentioneel: natuurlijke selectie is niet intentioneel en niet vooruitkijkend. De
veranderingen in eigenschappen vinden plaats per toeval en de organismen zijn zich
er niet bewust van.
• Gradueel: natuurlijke (en seksuele) selectie verlopen gradueel en heel geleidelijk.
• Gedrag: natuurlijke selectie kan niet alleen toegepast worden op fysiologische
kenmerken maar op gedrag. → Imprinting.
, Mutaties: Een verandering in de genetische informatie in de chromosomen van sperma of
eitjes, die kan worden doorgegeven aan de nakomelingen van een organisme; zorgt voor
genetische variabiliteit.
Vaak zijn mutaties schadelijk, maar soms zijn mutaties gunstig en verlenen een voordeel aan
het organisme. Dit dier heeft dan meer kans om te overleven en zich voortplanten en dus
zijn chromosomen door te geven aan zijn eigen nakomelingen.
→ Een groot aantal mutaties zorgt voor variatie binnen een bepaalde soort. Dit vergoot de
kans op overleving van een deel van de soort bij een veranderende omgeving.
Seksuele selectie
De theorie van natuurlijke selectie kon geen verklaring bieden voor eigenschappen van
organismen die geen overlevingsfunctie hadden.
Voorbeeld: de veren van een pauw hebben geen enkele functie bij het overleven.
Als gevolg hiervan formuleerde Darwin een tweede theorie: seksuele selectie. De theorie
van seksuele selectie focuste zich op de adaptaties die het gevolg zijn van succesvolle
mating. Er zijn twee manieren waarop seksuele selectie plaatsvindt.
• Intraseksuele competitie: competitie tussen leden van hetzelfde geslacht. De
verliezer van de competitie faalt vaak om zich te reproduceren. De kwaliteiten die
van voordeel zijn in deze competities en leiden tot succesvolle mating worden
doorgegeven aan volgende generaties omdat de winnaars deze vaak bezitten.
• Interseksuele competitie (selectie voorkeurspartner): leden van een bepaald
geslacht kiezen vaak leden van het andere geslacht die beschikken over de gewenste
kwaliteiten voor paring. De organismen die niet over deze gewenste kwaliteiten
beschikken falen om zich te reproduceren. De eigenschappen die gewenst zijn
worden doorgegeven op volgende generaties.
o Female choice: vooral vrouwelijke organismen zijn kieskeurig bij het vinden
van een voortplantingspartner.
Adaptie
Er zijn 3 verschillende theorieën over de oorsprong van adaptaties.
• Creationism (intelligent design): het idee dat een oppergod alle planten en dieren
heeft geschapen. Dit is geen wetenschappelijke theorie.
o Theorie kan niet getest worden.
o Er is geen bewijs
• Seeding theory: het idee dat het leven niet op aarde is ontstaan. ‘Zaden van leven’
zijn via de ruimte gearriveerd en toen heeft de natuurlijke selectie het overgenomen.
o Theorie kan getest worden.
o Er is geen bewijs.
• Natuurlijke selectie
o Theorie wordt gezien als feit omdat er zoveel bewijs is.
Overige oorzaken evolutionaire veranderingen
Seksuele en natuurlijk selectie zijn primaire oorzaken van evolutionaire veranderingen, maar
niet de enige oorzaken.
• Genetic drift: willekeurige veranderingen in de genetische opmaak van een
populatie.
o Mutaties
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lunaerasmus2020. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.