ECONOMIE
Hoofdstuk 0: Wat is economie?
Tien basisprincipes van de economie
Het woord economie komt van een Grieks woord dat verwijst naar het beheer van een huishouden.
Een gezin (huishouden) en een economie staan voor heel wat beslissingen:
̶ Wie zal er werken en hoeveel?
̶ Welke en hoeveel goederen moeten er geproduceerd worden?
̶ Welke middelen moeten we gebruiken voor de productie?
̶ Aan welke prijs moeten de goederen verkocht worden?
Hoe met huishouden omgaan (huishouden; bedrijven is een type, individu, regering, het gezin,…)
Doel van dit vak; Economisch denken, economisch redeneren (grafieken) en redeneren volgens
modellen en inzicht in praktische economie; alles voor latere leven.
Basisprincipe 1: mensen en keuzes
“There is no such thing as a free lunch!”
Om iets te krijgen moeten we gewoonlijk iets anders opgeven. => kiezen is iets verliezen, niets is
gratis.
Guns v. butter
Voedsel v. kledij
Vrije tijd v. inkomen; wat is vrije tijd jou waard? Keuze maken; extra loon die vrije tijd waard?
Generatie nu besteed meer aandacht aan vrije tijd = omslag generaties.
Efficiëntie v. gelijkheid/rechtvaardigheid
o Efficiëntie betekent dat de maatschappij het maximaal mogelijke uit haar schaarse
middelen haalt.
o Rechtvaardigheid betekent dat de opbrengsten van deze middelen eerlijk (gelijk)
verdeeld worden onder de leden van de maatschappij
o Overheidsniveau: wat is de meest efficiënte oplossing? Meestal is dat niet de meest
rechtvaardige: milieu wordt niet betaald dus wordt ook meestal dan niet meegenomen
=> geen rechtvaardige oplossing. Maar voor de efficiëntie = niets van aan trekken.
Het nemen van beslissingen vereist dat mensen objectieven tegen elkaar afwegen.
Basisprincipe 2: de kost van iets is wat je moet opgeven om het te krijgen
Beslissingen vereisen een vergelijking tussen kosten en opbrengsten van de verschillende
alternatieven.
1
, Werken of studeren?
Studeren of uitgaan?
Naar de les gaan of uitslapen?
De opportuniteitskost (of alternatieve kost) van iets is wat je moet opgeven om het te krijgen. Alles
heeft een kost. De opportuniteitskost is de waarde van het beste alternatief. Is dus subjectief.
Afweging maken tussen naar de les gaan of slapen => beste alternatief aan slapen is naar de les gaan
en dus slapen opgeven. Zo opportuniteitskosten tov elkaar afwegen.
Basisprincipe 3: rationele mensen denken marginaal
Marginale veranderingen zijn kleine incrementele veranderingen aan een bestaand plan of een
bestaande actie. => Voorveronderstelling van de economie; homo economicus; iemand die perfect
rationeel is. Beslissingen perfect rationeel afwegen. Bestaat niet, komt onder druk te staan en dus
nieuwe economische stroming waarbij men kijkt naar een niet-rationele mens en zijn gedrag.
Mensen beslissen door marginale kosten en opbrengsten te vergelijken.
Marginale opbrengst of kost; bijkomende opbrengst of kost van een extra hoeveelheid te
consumeren of produceren. We denken constant zo; op café en zin in pint, dus bestellen; marginale
opbrengst heel groot => marginale kost 1 pint zal veel marginale opbrengt geven, namelijk: dorst,
frisheid, zin,.. Na tiende pint; bij een extra pint zijn, dan die marginale opbrengst nog goed? ->
Marginale opbrengst wordt kleiner dan marginale kost. Bedrijf doet dit ook met
productiebeslissingen; hoeveel meer verdienen t.o.v. kosten die je daarvoor moet brengen dus zowel
bedrijfsniveau als particulier niveau (wij) en zo keuzes verantwoorden.
Basisprincipe 4: Mensen reageren op prikkels
Marginale veranderingen in kosten of opbrengsten motiveren mensen om te reageren; Mensen
reageren op prikkels of incentives; als iets moet gedaan worden, moeten mensen geprikkeld
worden. Marginale opbrengst student in deze les is groot; dus prof moet prikkels geven; hij geeft
elke week een examenvraag, maakt het interessant,.. stuurt dus marginale veranderingen bij.
Een alternatief wordt boven een ander verkozen indien de marginale voordelen van dat
alternatief de marginale nadelen overstijgen! => belangrijkste economische redenering en heel
veel in economie is hiertoe terug te herleiden.
Economische beslissingen staan en vallen zo. Verkeersproblematiek; trein of auto. OH wil minder
auto’s; dus mensen prikkelen iets anders te nemen. Grootste prikkel; belasten; je wil geen auto’s dus
zwaardere belastingen erop. Vettaks = mensen prikkelen om gezonder te eten. En belangrijkste
alternatief verkopen.
Basisprincipe 5: Handel kan tot wederzijdse voordelen leiden
Mensen hebben er baat bij met elkaar te handelen.
Concurrentie leidt tot grotere voordelen van vrije handel.
Handel laat mensen toe zich te specialiseren in wat ze het best kunnen.
Handelsoorlog Trump = protectionisme; industrie beter maken door goederen die binnenkomen
duurder maken. Protectionisme werkt wel en niet => werkt op korte termijn, lange termijn niet want
de ander zal dat ook doen. China doet dit al, Eu zal ook invoerheffingen doen; belastingen op alles
2
,wat import is, maar verfijnder; op producten uit republikeinse staten uit Amerika belastingen (om
Trump supporters te treffen), dus op lange termijn is protectionisme niet voordelig.
Basisprincipe 6: Markten zijn een goede manier om economische activiteit te organiseren
In een markteconomie worden middelen toegewezen via gedecentraliseerde beslissingen van vele
bedrijven en huishoudens bij hun interacties op goederen- en dienstenmarkten.
Huishoudens beslissen wat ze kopen en voor wie ze werken
Bedrijven beslissen wie ze in dienst nemen en wat ze produceren.
Vraag en aanbod; zoeken evenwichtsprijs op middelpunt, zo komt prijs tot stand.
Adam Smith;
➢ Liberaal ➢ Schot
➢ ‘Welth of nations’ ➢ 19e eeuw
➢ onzichtbare hand
➢ De eerste econoom of economist, als eerste wetenschappelijke inzichten. Filosoof; economie
was lang een sociale wetenschap. En dan meer en meer mathematisch met benadering
problemen door wiskundige stellingen. Is nu nog altijd ook sociale wetenschap; geen
laboratorium, niets exact meten.
Economisten spreken elkaar tegen. Iedereen vertrekt uit eigen assumpties. Is niet erg, maar je moet
het weten en aanvaarden dat anderen er niet mee eens zullen zijn. Economische waarden bestaan
niet, maar volg een economisch redeneerkader.
Adam Smith stelde vast dat huishoudens en bedrijven interageren op markten alsof ze geleid worden
door een “onzichtbare hand” => Smith ging er dus vanuit dat als je vraag en aanbod laat doen, het
wel goed zal komen; rechtvaardigheid volgt op een heel efficiënte markt. Laisser faire stroming
volgde hierin (laat maar doen):
- Door bij de koop- of verkoopbeslissing rekening te houden met prijzen, houden we onbewust
rekening met de maatschappelijke kosten van onze daden.
o Prof gaat niet akkoord; kijk bijvoorbeeld naar milieuvervuiling; als je met de auto rijdt
of iets koopt in de winkel, voel je geen maatschappelijke kost en milieukosten niet
doorgerekend in goederenkosten. Dit is zo omdat het iets is dat moeilijk in te
schatten is, iets dat moeilijk om te zetten is in cijfers (is subjectief, voor de ene is het
een grotere kost dan voor andere dat het regenwoud dood gaat). Hoe zet je een kost
voor volgende generatie om in een prijs? Dus boetes als prikkels nodig bijvoorbeeld
in plaats van een prijs gaan veranderen.
o Laisser faire dus niet volledig vergoelijkt.
- Bijgevolg leiden vrije prijzen de beslissingsnemers tot uitkomsten die de maatschappelijke
welvaart neigen te maximaliseren (een efficiënte uitkomst).
o Prof gaat opnieuw niet akkoord; er zijn grenzen aan onze groei, je kan niet eindeloos
blijven produceren want natuur is begrensd. => Degrove stroming; we moeten niet
blijven economische groei nastreven. Zo zie je grafiek hockeystick: industriële
revolutie = ineens productie omhoog en ook CO2 uitstoot, milieuvervuiling,..
Voorbije 200 jaar grote kost voor natuur dus nood aan die ‘degrove’ (komt steeds
meer op). Maar zijn beiden misschien te combineren?
3
, Basisprincipe 7: Overheden kunnen soms de marktuitkomst verbeteren(!)
Wanneer de markt er niet in slaagt de middelen efficiënt toe te wijzen, spreken we van
markfaling.
In geval van een marktfaling kan de overheid tussenkomen om de efficiëntie en de eerlijkheid en
gelijkheid te bevorderen. => Als de markt efficiënt is, maar niet rechtvaardig, dan kan OH dat
veranderen. Maar is opnieuw subjectief of iets rechtvaardiger moet, wat is optimale niveau
efficiëntie en rechtvaardigheid? Zo zie je dat elke OH er anders over denkt.
Marktfalingen kunnen veroorzaakt worden door
o een externaliteit, wat staat voor de impact van de daden van een persoon of een
bedrijf op het welzijn van een omstaander (die niet in de transactie is betrokken).
Negatieve en positieve externe effecten:
=> negatief extern effect = negatieve gevolgen op productieproces waar je zelf neits
mee te maken hebt. Bijvoorbeeld; milieuvervuiling van een bedrijf, obesitas (leidt tot
meer ziektes en hart- en vaatziekten dus gevolgen voor OH op lange termijn),
geluidsoverlast,.. Zijn veel problemen de dag van vandaag, en probleem is opnieuw
dat het iets is dat moeilijk uit te drukken is in geld. Nuance: bedrijven geen prikkel
voor milieu, tenzij we er hen geld voor zouden geven.
=> positief extern effect = bijvoorbeeld als anderen vaccinatie nemen, wordt ziekte
nier verspreid en jij kan dus ook niets krijgen dan. Broodjeszaak vlakbij kot; door er
op die moment te zijn, heb je het positieve effect, ook al heb je niets met
productieproces te maken.
o marktmacht, wat staat voor de macht van een persoon of bedrijf om prijzen
ongepast sterk te beïnvloeden. Hierbij treedt de overheid dus ook op => bepaalde
spelers beïnvloeden de markt teveel, meestal in het geval van een monopolie. 1
grote speler op die markt die iedereen van dat product moet voorzien = monopolist
(oligopolie = meerdere spelers). Dan bij die twee dus marktmacht; zelf prijzen zonder
met iemand anders rekening te moeten houden. OH treedt niet altijd op, ook al is dit
wenselijk want moet in belangen van maatschappij handelen. Moet optreden bij
levensnoodzakelijke middelen, en dit gebeurt ook; zie telecombedrijven, elektriciteit:
optreden als de prijs te hoog wordt. Maar zie dan Apple, is dit een probleem? OH
moet niet optreden want goed of je die nu koopt of niet.
Basisprincipe 8: De levensstandaard hangt af van de productie van het land
De levensstandaard kan op verschillende manieren gemeten en vergeleken worden:
- Door persoonlijke inkomsten te vergelijken.
- Door de totale marktwaarde van de productie van landen te vergelijken. BWP; twee landen
economisch vergelijken is via BWP, per capita vergelijken natuurlijk (per hoofd) want anders
aantal inwoners invloed op eindtotaal.
BWP heeft verschillende benaderingsmogelijkheden. Zo zeggen dat hele land afhangt van zijn
economie, nu ook stromingen die opkomen dat het ook moet afhangen van welzijn, dus
samen met welvaart (Scandinavische landen scoren hier goed op; zij kunnen welvaart en
welzijn koppelen). Ook staten waarbij welvaart totaal niet doorstroomt naar welzijn; Japan
hoogste zelfmoordcijfers. Myanmar gaat dan weer volledig kijken naar welzijn. Vraag is dus
4