De huid
1. Inleiding
De huid, met de daarin voorkomende zweet- en talgklieren, haren en nagels, vormt het grootste orgaan van het lichaam.
Het orgaan omvat 16% van het lichaamsgewicht.
functies:
●Bescherming van de onderliggende weefsels, onder andere tegen uitdroging en infecties, maar ook tegen
wateropname
●Regeling van de lichaamstemperatuur
●Zintuiglijke waarneming van signalen uit de omgeving, zoals pijn, tast en warmte
●Excretie van zweet en talg
●Aanpassing aan grote vormveranderingen, bv bij een zwangerschap
●Absorptie van ultraviolette straling van zonlicht, die belangrijk is voor de synthese van vitamine D
De huid is samengesteld uit:
● De epidermis (opperhuid), opgebouwd uit verhoornd meerlagig plaveiselepitheel dat van ectodermale herkomst
is.
● De dermis (lederhuid), bestaande uit bindweefsel dat van mesodermale herkomst is.
⇒ Epidermis en dermis worden samen cutis genoemd.
De dermis wordt door een laag van losmazig bindweefsel, de hypodermis (onderhuids bindweefsel of subcutis), met de
omliggende weefsels verbonden. Door deze laag, die geen wezenlijk onderdeel van de huid is, blijft de huid beweeglijk.
Tevens bevat de hypodermis een isolerende vetlaag, de panniculus adiposus.
De grens tussen epidermis en dermis verloopt golvend doordat de dermis een complex systeem van richels toont, de
bindweefsel papillen, die uitstulpen in de epidermis. De tussenliggende uitstulpingen van de epidermis noemt men
epidermis kammen.
Zo ontstaat op handpalmen en voetzolen de ‘dikke huid’, een patroon met hoge kammen en papillen. Daardoor komt een
sterke hechting van het epitheel aan het bindweefsel tot stand. Op plaatsen waar zich de ‘dunne huid’ bevindt, zoals op het
oor, het scrotum en de borst, komt dit patroon nauwelijks tot ontwikkeling. Op macroniveau resulteert het
kammenpatroon in een systeem van richels en groeven in het oppervlak van de huid. Deze huidlijsten, die
individuspecifiek zijn, kunnen als vingerafdrukken voor persoonsidentificatie worden gebruikt.
2. De epidermis
Het verhoornende meerlagige plaveiselepitheel van de epidermis bevat 4 verschillende celtypen:
● Keratinocyten
● Melanocyten
● Cellen van Langerhans
● Cellen van Merkel
De keratinocyten vormen de grootste populatie van cellen en vormen de massa van de epidermis, waarin 5 lagen te
herkennen zijn. Andere celtypen komen voor op specifieke plaatsen, verspreid tussen de keratinocyten.
2.1 Keratinocyten
De onderste laag van de keratinocyten van de epidermis in het stratum basale toont mitotische activiteit. De nieuw
gevormde cellen schuiven langzaam op en ondergaan daarbij geleidelijk structuurveranderingen, die aanleiding geven tot
het onderscheiden van verschillende lagen in de epidermis.
Aan de bovenkant schilferen de cellen af en worden vervangen door de daaropvolgende laag cellen. Dit proces duurt 2-5
weken. De jonge keratinocyten bevatten veel intermediaire filamenten, die uit keratine zijn opgebouwd: de
cytokeratinefilamenten of tonofilamenten.
De volgende lagen keratinocyten kunnen in de epidermis worden aangetroffen, waarbij het keratinegehalte van de cellen
toeneemt naarmate deze meer naar het oppervlak komen te liggen:
1. Stratum basale of stratum germinativum
2. Stratum spinosum
3. Stratum granulosum
4. Stratum lucidum
5. Stratum corneum
, Stratum basale
o Bevat de onderste laag keratinocyten
o Grenst aan de dermis
o De kubische cellen zijn onderling en met de hoger gelegen cellen van het stratum spinosum verbonden door
talrijke desmosomen. Tevens zijn ze door hemidesmosomen aan de lamina basalis gehecht.
o De cellen tonen een vrij grote kern, een klein Golgi-complex, enkele RER-cisternen, weinig mitochondriën en
veel vrije ribosomen.
o Het cytoplasma wordt doorkruist door keratinefilamenten, die desmosomen en hemidesmosomen onderling
verbinden.
Stratum spinosum
o = laag van stekelvormige cellen
o Vormt de dikste laag van de epidermis
o Deze polygonale cellen worden naar boven toe geleidelijk platter. De bouw van deze cellen komt overeen met die
van de basale cellen, maar ze bevatten meer keratinefilamenten.
o De bundels van keratinefilamenten stralen van de perinucleaire regio uit naar de desmosomen, die zich bevinden
in de cytoplasmatische uitlopers van twee aangrenzende cellen (bruggetjes tussen de cellen). Hierdoor ontstaat
een trekvast geheel.
Stratum granulosum
o Bevat 2 tot 5 lagen van steeds platter wordende cellen, die basofiele keratohyaliene granula bevatten; deze
korrels hebben geen omliggende membraan
o In de binnenste lagen van het stratum granulosum komen deze granula verspreid voor. Ze nemen naarmate de cel
meer opschuift in aantal en grootte geleidelijk toe.
o Aan de bovengrens van het stratum granulosum verdwijnen de granula abrupt.
o Deze korrels, die uit verschillende eiwitten (o.a. filaggrine) bestaan, spelen een rol bij de aggregatie van
keratinefilamenten tot grotere eenheden in de oppervlakkige lagen van de epidermis.
o Tevens bevatten deze cellen eivormige tot langgerekte korrels die opgebouwd zijn uit lamellair gestapelde
lipidenmembranen: de ‘lamellar granules’ of ‘membrane-coating granules’. Deze korrels fuseren met de
celmembraan en geven hun lipidenrijke inhoud door exocytose af. De substantie verspreidt zich tussen de cellen
en vormt een voor water ondoordringbare barrière. De oppervlakkige cellen kunnen daardoor ook geen
voedingsstoffen meer tot zich nemen en sterven af. In dit stadium verdwijnen de celkernen.
Stratum lucidum
o Een dunne, heldere laag van afgeplatte cellen, die boven op het stratum granulosum ligt.
o Deze laag wordt alleen in de ‘dikke huid’ aangetroffen.
o Het cytoplasma bestaat voornamelijk uit dicht opeengeplakte keratinefilamenten die parallel aan het
huidoppervlak georiënteerd zijn; desmosomen zijn nog steeds zichtbaar en hechten aan elkaar.
Stratum corneum
o Bestaat uit 10-15 lagen afgeplatte cellen, die geen kern of organellen meer bevatten en geheel zijn gevuld met
dicht opeengeplakte keratinefilamenten.
o De cellen hebben een lossere samenhang en worden samengehouden door lipiden en de resten van desmosomen.
o In het laatste stadium schilferen de keratinocyten van de huid af. Hierbij spelen de opschuifsnelheid en externe
wrijvingskrachten een rol.
Zoals eerder aangegeven, kan de dikte van de huid plaatselijk verschillen. We maken een onderscheid tussen:
✔ Een dunne (behaarde) huid met een epidermis van 0,1 mm dik en een dermis van 1-2 mm dik. De epidermis
wordt gekenmerkt door een dun stratum corneum en het ontbreken van een stratum lucidum. De dermis bevat
verder haarfollikels, musculi arrectores pilorum, zweet- en talgklieren.
✔ Een dikke (onbehaarde) huid met een epidermis tot 1,5 mm dik en een dermis van circa 3 mm dik. De
epidermis omvat de vijf genoemde lagen van de epidermis, maar mist adnexa als haren, nagels, apocriene zweet-
en talgklieren. Zweetkliertjes worden wel nog aangetroffen.
De verschillen tussen een dikke en dunne huid zijn al bij de geboorte aanwezig en worden daarna nog duidelijker.