Bacteriologie samenvatting
1 Hoofdstuk 1: introducti e
1.1 microbiële fossielen:
Eerste leven 3,5 tot 4 miljard jaar geleden:
stromatolieten: afzettingsgesteenten met filamenteuse micro-organismen,
vb.cyanobacteriën
microbiële matten
kerogen: organisch materiaal in gesteenten met een hoge biologische activiteit
O2 productie maakte ander leven mogelijk
1.2 Historisch overzicht:
Voor 1650:
Spontane generatie
G. Fracastoro: overdraagzaamheid van ziekte
17e eeuw- 1950:
Van Leeuwenhoek: eerste lichtmicroscoop en animalcules
Linnaeus: grondlegger taxonomie met binaire nomenclatuur en classificatie bacteriën
op vorm
Pasteur: ziektekiemtheorie en pasteurisatie
Koch: ‘ postulaten:
1. Het pathogeen oganisme moet aanwezig zijn in elk geval van de ziekte.
2. Het pathogeen organisme moet men opgroeien in een pure cultuur.
3. De cellen uit cultuur moet een gezond organisme ziek maken.
4. In dit ziek organisme moet men hetzelfde pathogeen zien als in het begin
Beijerinck en WInogradsky: grondleggers ecologische bacteriologie
Na 1950:
DNA structuur tot code
Metabole processen
1.3 Domeinen van het leven
Een fylogenetische stamboom met 3 domeinen:
Bacteria
Archaea: leven in extreme omstandigheden
Eukarya: protisten, fungi, planten en dieren
4 groepen micro-organismen: bacteria, archaea, fungi en protisten
De cel is DE fundamentele eenheid van ALLE LEVENDE organismen
Functionele eigenschappen: metabolisme en reproductie
Structurele eigenschappen: cytoplasma (processen), DNA, celmembraan (celwand)
1
, 1.4 Nomenclatuur
Binaire naamgeving met Genus en geslacht.
Naar boven: famili, orde, klasse, phylum.
Naar onder: stammen en types.
2 Hoofdstuk 2: morfologie van bacteriën en archaea
Unicellulair -> multicellulaire aggregaten
Pleomorfie
Associaties met andere soorten
Celgrootte is genetisch bepaald, maar kan onder invloed staan van de omgeving.
Vormen:
Coccen: hebben verschillende groeperingen volgens deling:
1. Volgens 1 as: streptococcen (=lange slinger) en diplococcen (= doubletten)
2. Volgens 2 assen: tetrade (= 4 in een vlak)
3. Volgens 3 assen: sarcina (= kubus van 8) en stafylococcen (= hoop)
Bacillen: staafvormig en deling volgens dwarse as
Spiraalvormig:
1. Vibrio: kommavormig
2. Spirillum: rigide spiraalvormige cel
3. Spirocheet: felxibele spiraalvormige cel (verandert van vorm bij beweging)
Filamenteus:
1. Actinobacteria: lange filamenten die een vertakt netwerk vormen (=mycelium)
2. Cyanobacteria: vormen een trichoom, cellen liggen naast elkaar en delen volgens de
lengteas (blauwe kleur).
3 Hoofdstuk 3: Microbiële celstructuur
3.1 Celenvelop
Cytoplasmatische membraan + celwand + extracellulair omhulsel
3.1.1 Celmembraan
Bacteriën: fosfolipiden dubbellaag; vetzuren gebonden via esterbinding aan een
glycerol-serine groep
Archaea: isoprenoïden gebonden via ether aan de glycerolgroep
2 mogelijkheden: glycerol diether dubbellaag of een diglycerol tetraeder
monolaag
Functies: barrière met selectieve permebiliteit (transporters, etc.), synthese van
celstructuren, DNA-replicatie en enzymatische reacties
Stabilisatie door sterolen (Mollicutes) en hopanoïden (bv. Cyanobacteria)
2
,3.1.2 Celwand
Niet bij Mollicutes en weinig bij archaea
Voorkomt breken van de membraan
Bepaalt mee vorm en grootte
Gram-positieve bacteriën:
dikke celwand met meerdere peptidoglycaanlagen opgebouwd uit
aminosuikers en zuren
aminosuikers: NAM & NAG
aminozuren: cross-linking: L-lysine belangrijk door 2 NH 2 – groepen
Teichoïnezuren: NAM in peptidoglycaan en lipoteichoïnezuren in de
celmembraan
Teichuronzuren: gevormd bij tekort aan fosfaten en covalent gebonden aan
peptidoglycaan
Gram-negatieve bacteriën:
Dunne peptidoglycaanlaag
Assymetrische buitenmembraan met LPP, LPS en OMP’s
Directe cross-linking tussen NAM-NAG ketens via diaminopimelinezuur
Lipoproteïne van Brown: C-terminus bevat lysine die bindt aan DAP
Lipopolysacharide: polysacharide gedeelte met een O-antigen dat het
serotype bepaalt en een kerngedeelte en een lipide A wat het endotoxine is
en voor interactie met de gastheer zorgt
Porines: trimere proteïne structuren die wateroplosbare moleculen
vervoeren
Zuurvaste bacteriën: vb. mycobacteriën: celwand bestaat uit peptidoglycaan,
arabinogalactaan, lipoarabinomannaan en mycolzuren
Archaea:
Geen celwand, wel S-laag
Methaanproducerende wel celwand
Pseudomureïne: NAG-TAL polymeren en enkel L-AZ
Lysozym: breekt verbinding tussen NAM-NAG, in normale condities zorgt het voor
lyse van de bacterie en in isotone condities leidt het tot protoplasten en sferoplasten
3.1.3 Extracellulaire omhulsels
EPS-laag:
Vastgehecht aan cel
Uit polydachariden
Soms uit polypeptiden
Koordfactor: bij zuurvaste bacteriën, mycoside dat zorgt voor koordvorming
en zonder deze koordfactor is er geen virulentie
Functie: virulentiefactor, fysische barrière, belang voor overleving en
interactie met gastheer
Aantonen: quellung-reactie en Oost-Indische inkt
S-laag:
Monomoleculaire laag uit (glyco)proteïnen
Functie: adhesie, inhibitie fagocytose…
Slijmlaag:
3
, Niet aanwezig in symbiotische bacteriën
Gliding
Uit polysachariden en sulfonlipiden
3.1 Extracellulaire structuren
3.1.1 Flagellum
Lang en felxibel
Propeller-functie
4 soorten:
Monotriche: 1 lange flagel achteraan
Lofotriche: veel flagellen achteraan
Amfitriche: 1 flagel vooraan en achteraan
Peritriche: over de gehele cel flagellen
3 delen:
Basale structuur: motor + vasthechting aan de cel
Haak: gebogen gedeelte
Filament: multimeer van flagelline, helix rond holle schacht
Opbouw:
Gram +: motor proteïne, M- en S-ring
Gram -: motor proteïne, M- ,S-, P- en L-ring
Functie: zorgt voor beweeglijkheid en zorgt voor celrespons: 3 soorten
Chemotaxisch: positieve aantrekking door attractant en negatieve afstoting
door repellant
Fototaxis: licht bepaald beweging
Magnetotaxis: magnetische polen bepalen beweging
Tuimelen en zwemmen:
Tuimelen: zonder nutriënten gradiënt
Zwemmen: zwemmen van lage naar hoge nutriënten gradiënt
Endoflagellum: periplasmatische flagellen in spirocheten; kan polair zijn = axiaal
filament
3.1.2 Fimbriae, curli en pili
Niet-flagellaire proteïne structuren
Fimbrae:
Kort en dun
Aan de polen of verspreid over het gehele oppervlak
Functie: hechting via adhesine (aan gastheer) en ontwijken gastheerrespons
Curli:
Uit curline opgebouwde amyloide vezels
Productie door enterobacteriaceae
Functie: adhesie (gastheer), inflammatoire respons en biofilmvorming
Pili:
F-pilus: sexpilus: rol in conjugatie, van donor naar receptor
Type IV-pili: twitching (= beweging door (de)polymerisatie van filamenten) en
binding aan gastheercel
Type III-secretiepili: injecteert effectorproteïnen zoals een naald
Type IV-secretiepili: transfeer van DNA en effectorproteïnen
3.2 Cytoplasma
4