Definitie: “het recht is de menselijke activiteit gericht het ordenen van het samenleven van mensen door het
opleggen van regels, het toepassen en het handhaven ervan.”
Het doel van het recht is de ordening van de samenleving. Een samenleving is chaotisch en het recht brengt hier
ordening in. Uit deze ordening kan men 2 componenten terugvinden
- De rechtszekerheid
- De rechtsvaardigheid
A. Recht en rechtszekerheid
Er kan slechts zekerheid zijn over het recht indien er zekerheid is door het recht.
- Dit vergt dat er recht is, dat dit recht duidelijk is en voorspelbaar in zijn toepassing zodat we er ons gedrag
op kunnen afstemmen. (Wetgever) Zodat we weten welke onze rechten en plichten zijn en deze van onze
medemens.
- De zekerheid dat wanneer er zich conflicten voordoen, deze door een rechter op grond van het recht
kunnen en zullen worden beslecht. (Rechter)
- De zekerheid dat de beslissing/uitspraak van de rechter wordt nageleefd en desnoods de naleving ervan
kan worden afgedwongen. (Rechtshandhaving)
- Als laatst betekent de rechtszekerheid dat de burger ervan mag uitgaan dat ook de overheid zich houdt
aan het recht.
Rechtszekerheid is verbonden met het beginsel van de staat -> niet het recht van de sterkste maar het sterkste
van het recht – not the rule of man, but the rule of law -.
De overheid heeft hierin het monopolie van geweld en kan indien nodig de handhaving afdwingen.
Dit is het formeel aspect van het recht, het zegt niet over welke rechten en plichten er zijn (materieel aspect).
Rechtszekerheid hangt dus samen met de vorm van het recht, niet de inhoud ervan.
Rechtszekerheid alleen is niet voldoende want Joden in Nazi-Duitsland hadden ook de ‘rechtszekerheid’ dat ze
geen rechten hadden. Er is dus ook nood aan rechtvaardigheid.
B. recht en rechtvaardigheid
Het recht moet ieder tot zijn recht laten komen.
De etymologie van het woord recht is niet alleen ‘regeren en rijk’ het is ook ‘justitia en justus’; de
rechtvaardigheid. In de Digesten beschreven men het volgende; de kunst van het goede en het billijke – ius est ars
aequi et boni – en recht is wat rechtvaardig is -ius est quod justum est -.
Aristoteles maakte een onderscheid van 2 soorten rechtvaardigheid:
- Verdelende rechtvaardigheid – justitia distributiva
- Vergeldende rechtvaardigheid – justitia correctiva
1.Verdelende rechtvaardigheid; de rechten en plichten worden verdeeld onder de mensen rekening houdende
met de waarde, capaciteiten en verdiensten van eenieder. Indien deze verstoord wordt door bv. diefstal zal deze
terug in verhouding moeten worden gebracht.
2. vergelende rechtvaardigheid beoogt de verstoring van de verdelende rechtvaardigheid terug in verhouding te
brengen. Bv. men veroorzaakt schade, of dat de persoon nu arm of rijk is, hij zal deze schade moeten vergoeden.
Dit gebeurt dus zonder “aanziens des persoons”.
Er moet een evenwicht zijn tussen de vrijheid van de één met de vrijheid van de ander.
Maar soms staat de rechtvaardigheid toch op een gespannen lijn met het recht:
Het rechtsbeginsel Nemo censetur ignorare legem – eenieder wordt geacht te wet te kennen is hierbij van
toepassing. Hiermee wordt bedoeld dat het excuus ‘ik kende de wet niet’ niet volstaat om bv. niet veroordeeld te
1
,worden tot een boete of dergelijke. Hierbij zou men de vraag kunnen stellen of het wel rechtsvaardig is als
iedereen altijd alle wetten moet kennen maar het zou raken aan de rechtszekerheid indien men uitzonderingen
zou maken (behoudens de onoverwinnelijke dwaling) op dit beginsel.
Een tweede voorbeeld is hier het stemrecht vanaf 18 jaar, dit is rechts zeker want elke persoon vanaf deze leeftijd
kan stemmen maar daarbij niet rechtvaardig want niet elke persoon heeft politiek inzicht en men kan geen
willekeur tonen obv. De capaciteiten van de kiezers want ook dit is niet rechtvaardig.
Oorsprong van het recht:
De eerste oorsprong van een vorm van recht vindt men bij de Babylonische koning Hammoerabi, hij had een twee
meter hoge zuil waarin wetten stonden gebeiteld.
Anderzijds dateert het recht ook uit de prehistorie voor dat er geschreven werd. Dit doordat mensen samenleven
in kleinere groepen, mogelijks als nomaden en later zouden zij grond bewerken en derhalve zich vestigen in de
meer vruchtbare streken. Hierdoor leefde meer mensen samen met elkaar en ontstaan er conflicten, er is geen
recht maar wel een stamhoofd. Hierbij geldt als eerst het recht van de sterkste. Het stamhoofd beslecht deze
geschillen omdat hij de ‘macht’ heeft om dit te doen, dit gelijkt op recht. Er wordt een verwachting gesteld van de
mensen dat het stamhoofd gelijke gevallen later ook als gelijk zal behandelen zonder een vorm van willekeur. Er
moet een regelmaat zijn, hierdoor wordt het recht voorspelbaar.
Stap 1 voor er recht komt is de chaos, het conflict. Dan is er iemand die het conflict oplost met een zekere
regelmaat en hieruit kunnen regels worden gedistilleerd.
Derhalve zou men kunnen zeggen dat de rechter aan de wetgever voorafgaat omdat hij eerst de conflicten
beslecht voor dat er sprake is van een regel. Hierdoor is de rechter de moeder van het recht.
De Romeinse rechtsgeleerde Ulpianus zei; Ubi societas, ubi ius – waar je een samenleving hebt, heb je recht.
Als laatst voegt de Engelse rechtsfilosoof Herbert Hart iets essentieel toe aan het recht. Hij zei dat het recht niet
enkel een kwestie is van een samenleving en regels MAAR de regels zijn pas rechtsregels indien regels zijn over de
eerste regels. Dit zijn de META-regels;
Hierbij geeft Herbert Hart reactie op het boek van J. Austin die schreef; het recht zijn “orders backed by threats” –
bevelen geschraagd door bedreigingen bv. u mag niet doden, indien u dit wel doet krijgt u een sanctie. Maar Hart
zegt dat dit niet de essentie is van het recht want dan zou een bevel van een struikrover ‘je geld of je leven’ ook
recht zijn.
Een regel wordt derhalve pas een rechtsregel indien de persoon die het bevel geeft dit niet doet omdat hij de
‘macht’ heeft maar omdat hij die regel mag uitvaardigen. Er zijn dus regels over die rechtsregels, wie, hoe, hoe te
wijzigen, wie kan ze toepassen.
Hiervoor dient er onderscheid gemaakt te worden tussen de volgende regels:
- Primaire regels: bv. u mag niet stelen, u mag niet moorden
- Secundaire regels: -> Meta-regels, dit zijn de regels over de primaire regels
- rules of recognition of (h)erkenningsregels -> hoe onderscheiden de regels zich van andere
regels, hoe onderhouden rechtsregels zich ten opzichte van elkaar, wat zijn hun essentiële
kenmerken
- rules of changes: wijzigingsregels -> hoe kan een rechtsregels worden ingevoerd of weer worden
gewijzigd, wie is ervoor bevoegd en volgens welke procedure
-rules of adjucation: berechtingsregels -> de toepassing regels, wie zal rechtspreken bij conflicten
over wat de rechtsregels bedoelen, wie zal de sancties bepalen
Zodus als de wetgever rechtsregels uitvaardigt zijn dit Rechtsregels omdat zij in overeenstemming zijn met
fundamenteel aanvaarde regels over het wetgevingsproces. Bv. decreet Vlaams parlement is een rechtsregel
omdat er in de bijzondere wetten staat dat zij hiervoor bevoegd zijn.
2
, Hiervoor schreef Hart in zijn boek “nothing which legislators do makes law unless they comply with
fundamental accepted rules specifying the essential law-making procedures.”
Hierbij geldt dus opnieuw niet ‘the rule of men’ maar ‘the rule of law’. Dit is essentieel in het rechtssysteem. Dit
zijn de bronnen van het systeem.
De ‘ubi societas, ubi ius’ van Ulpianus dient gerelativeerd te worden want een loutere samenleving is niet
voldoende voor RECHTSregels te hebben, hiervoor zijn secundaire regels nodig.
Een 3de evolutie in het recht zijn de beginselen van behoorlijke wetgeving, rechtspraak en bestuur. Wat zijn dus
de kwaliteitseisen van de wetgeving. (Dus niet enkel wie en op welke wijze.) deze beginselen zijn de tertiaire
regels.
Dit zijn rechtsethische beginselen en volgens Fuller de “internal morality of the Law”:
1. Algemeen
2. Niet retroactief
3. Duidelijk
4. Niet contradictorisch
5. Vragen niet het ‘onmogelijke’
6. Veranderen niet te vaak
7. Worden behoorlijk bekendgemaakt
8. Worden toegepast door de overheid
Het recht en de staat:
De volgende vraag roept zich op; hoe verhouden alle verschillende rechtsordes zich t.a.v. elkaar?
Er is sprake van rechtspluralisme. Ook de vraag of de staat geen bevoorrechte positie heeft wordt gesteld. Is er
dus sprake van hiërarchie?
De staat maakt aanspraak op de “soevereiniteit”. Om te spreken van een staat zijn er traditioneel 3 elementen
nodig:
- een grondgebied
- een bevolking op dat grondgebied
- een gezagscultuur die gezag uitoefent op de mensen binnen dat grondgebied
De staat heeft zich ontwikkeld van de nachtwakersstaat (16-17de eeuw) tot de sociale verzorgingsstaat.
Hierin verschilt de idee wat een staat moet doen, in hoeverre hij zijn burgers moet beschermen en moet sturen.
De nachtwakersstaat is een staat die recht en orde doet heersen. De staat beschermt “life, liberty and property”,
de staat biedt bescherming van het leven van de mens (doodslag), de eigendom (diefstal) en dan vrijheid (en
contractuele vrijheid, staat zorgt dat contracten worden nageleefd). Voor het overige zal de staat de samenleving
niet sturen noch de zwakke beschermen of een vorm van ordening uittekenen. De mpp krachten zullen niet op
elkaar worden afgestemd.
Dit is geëvolueerd tezamen met de democratie tot de sociale verzorgingsstaat.
De sociale verzorgingsstaat is een staat die zich verantwoordelijk stelt in het welzijn van de burgers vanaf de
geboorte tot het overlijden. Dit a.d.h.v. wetten, diensten en voorzieningen. Zij hebben een netwerk uitgewerkt
om de verzorgingsstaat in goede banen te leiden.
Als volgt kan men de vraag stellen of dat er nog ‘statelijke soevereiniteit is’: (2 delen)
1. Uit ervaring kan men vaststellen dat het niveau van de staat soms niet het juiste niveau is om bepaalde zaken
mogelijk te maken of bepaalde problemen op te lossen bv. het vrij verkeer van goederen tussen landen, hiervoor
is het niveau van Europa geschikt derhalve zal de Belgische staat bevoegdheden moeten geven aan Europa.
3