SAMENVATTING SPIJSVERTERING
LES 1
• Vena portae is de veen die alles van de
dikke en dunne darm naar de lever
voert, de lever zal de opgenomen
stoffen chemisch verwerken met als
gevolg circulatie van het bloed.
• 3 paren (bilateraal) van speekselklieren
(vs pancreas met 1 klier):
in de wang = parotis, onder de tong = sublinguaal, onder onderkaak (mandibula) =
submandibulair → hebben verschillende functies (heterogene groep)
o Sublingualis: slijmerig vocht rijk aan mucus met
mucusproteïnen
o Submandibularis: gemengd vocht = seromuceus (waterig
en muceus vocht)
o Parotis: waterig sereus vocht rijk aan een aantal
verteringsenzymen (-amylase)
o Muceuse klieren die vocht (10%) en mucus (70%)
aanmaken
• Het spijsverteringstelsel secreteert een grote hoeveelheid vocht.
Hiervan moet dus een groot deel gereabsorbeerd worden om een
evenwicht te behouden tussen secretie en reabsorptie!
Hoeveelheid geproduceerd vocht? 1-1,5 liter per dag
o Nuchter (interprandiaal of interdigestief → tussen de maaltijden): 0,25 ml/min via
submandibularis klier
o Stimulatie tijdens de maaltijd (prandiaal of digestief): 4 - 5 ml/min vooral via de
parotis klier
Vorming en samenstelling van het speeksel
a) Vocht en ionensecretie
• Actieve secretie thv de acinaire cellen
• Modificatie thv de afvoerwegen
• Prikkels voor aanmaak speekselvocht:
parasympatisch zenuwstelsel (M3 -cholinerg)
orthosympatische zenuwstelsel (1 -
adrenerge stimulatie) vooral tijdens stress en
enterisch zenuwstelsel (neuropeptiden)
secundaire boodschappers = Ca2+
,In deze tekening zie je een acinaire cel. Primaire vorming van
een Cl- secreet in de acini. Ca zorgt ervoor dat Cl gevoelige
kanalen zich openen aan de apicale zijde, en aan basolaterale
zijde er K gevoelige kanalen openen. De Na-K is de drijvende
kracht voor Cl-secretie. Chloor zal op zijn beurt passief
andere kationen aantrekken zodat andere ionen (Na)
meegaan tussen de cellen door. → passieve aanvoer van
kationen via kation-selectieve intercellulaire juncties.
Het gaat om osmotische componenten dus ook water zal
tussen de door meegaan. Ca opent echter ook aquaporines
zodat vocht zich doorheen de cellen kan dringen.
Hoe maken we speeksel aan? Drijvende kracht is Na-K-pomp,
en als er een aantal kanalen open zijn (K, Cl, NKCC) wordt er een Chloor secreet gevormd dat
gemodificeerd wordt in de afvoerwegen.
Modificatie van secreet in de afvoerwegen:
• Na+/K+ uitwisseling: absorptie Na+ (aldosterone)
• Cl-/HCO3 - uitwisseling: absorptie Cl-
• Daling osmolaliteit: hypotoon
Als de speekselklieren zeer sterk produceren, heel veel Na in het speeksel en andersom. Hoe lager
het debiet, hoe sterker de Na-K pomp kan inwerken. Zo ook vermindert Chloor (absorptie) en stijgt
bicarbonaat. Membranen zijn slecht doorlaatbaar voor water, uiteindelijk zal er meer vocht in het
speeksel blijven dan elektrolieten, aka de osmolaliteit neemt af dus het speeksel wordt hypotoon als
het in de mond terechtkomt.
b) Proteïnensecretie: dynamische samenstelling met als secundaire boodschapper:
o cAMP (2 & VIP)
o Ca2+ (1, M3 )
• -amylase (ptyaline): 1- 4 band (pH optimum: 6.9, dus enkel in mond en slokdarm): pH
afhankelijk
o Tandreiniging (micro-organismen kunnen minder het glazuur aantasten)
o Smaaksensatie (dit door het klieven van suikerverbindingen in de mond)
o Vertering van de suikers
• Lipase is minder belangrijk voor volwassenen, en bij pasgeborenen heel belangrijk.
• Mucus (sublinguaal, submandibulair en buccaal)
o Functies: bescherming, vochtig houden en smeren, verhinderen wegstromen van
vocht en antibacterieel (door muc5B, dit is een groot glycoproteine dat zeer sterk
water bindt (waterbindend vermogen) en zorgt voor ‘glibberige ondergrond’ en dus
soort van slijk is, zodanig dat micro-organismen zich er niet zo gemakkelijk kunnen
vestigen). Zeer veel en grote variatie in koolhydraatketens waardoor bacteriën
moeilijk binden: glibberige barrière op gebitselementen en zo beschermend.
• Het speeksel bevat: antimicrobiële stoffen (lysozyme en s-IgA (witte bloedcellen),
speekselpeptide histatine (antimicrobieel én antischimmel)), groeifactoren (EGF, NGF) die
zorgen voor snel herstel van letsels, bloedgroepantigenen bij secretoren (dus men kan doen
aan bloedgroeptypering bij speeksel → forensische geneeskunde)
, • Aandoeningen:
o Hyposalivatie tot xerostomia (<20ml/d)
(radiotherapie, polyfarmacie, syndroom Sjögren..) → vermindering spoelfunctie,
zuurvorming, carinogene bacteriën, kwetsbare zachte weefsels..
o Hypersalivatie (sialorroe)
Motorische stoornissen (Parkinson..) → slikfunctie verstoord (dus niet te veel
speeksel aangemaakt), het speeksel loopt uit de mond
Contole op speekselsecretie
• Neurale beïnvloeding
o Interdigestief: vooral submandibulaire klier actief, die zorgt voor invloed van
enterisch zenuwstelsel. Tijdens slaap minder speeksel aangemaakt.
o Tijdens de maaltijd (digestief) is er parasympatische activatie met ook vrijzetting VIP
(dat zorgt voor vrijzetting van cAMP + zorgt voor vasodilatatie)
▪ Chloorsecretie + acetylcholine, Ca, -amylase en andere proteïnen vrijgezet
▪ Waterig vocht (bijna geen mucus) en proteïnerijk
▪ Vasodilatatie van de bloedvaten zodat er voldoende vocht aangevoerd kan
worden
o Tijdens orthosympatische activatie is vooral de submandibulaire speekselklier actief
(in stress-situaties)
▪ Transiënt effect
▪ Taai en viskeus slijm (vooral mucus en dus minder watersecretie) door vaso-
en myoconstrictie
• Reflexen:
o Inherent (receptoren prikkelen):
▪ Mechanische en/of chemische stimulatie
▪ Samenstelling speeksel bepaald door fysische en chemische aard van de
prikkel
▪ Reflexboog via speekselcentra, 2-3s latentie
o Aangeleerd: watertanden
Functies van het speeksel:
• Doorslikken
• Smaaksensatie
• Mondhygiëne
• verteringsfunctie
Slikfrequentie: gemiddeld 70x/uur overdag en daalt tot 7x/uur ’s nachts en stijgt tot 190-200x/uur
tijdens de maaltijd. Slikbeweging bestaat uit 3 stadia:
1. Orale stadium = bewust
2. Faryngale stadium = reflexmatig
3. Oesofagale stadium = reflexmatig
Het orale stadium
, Bolus afzonderen en moduleren:
1) Willekeurig duwen naar achterkant van mond.
2) Tijdens deze beweging druktoename door centrale deel van de tong
tegen het harde verhemelte te drukken.
Activatie van baro- & chemoreceptoren, die rond de opening van farynx
liggen:
1) Activatie van slikcentrum in hersenstam
2) Omvormen tot een autonome slikbeweging: het slikreflex (eenmaal
prikkeling receptoren is de slikbeweging niet meer onder bewuste controle)
Faryngale stadium
We zien een 4-wegen stadium:
1. Terugvloei naar mond: wat in de mond komt, kan er terug uitkomen MAAR spontaan nog
steeds druk van tong uitgeoefend op harde verhemelte zodanig dat de barrière naar mond
toe gesloten is
2. Reflux in de nasofarynx: het kan via de nasofarynx via de neus eruit komen MAAR
tegengegaan omdat zachte verhemelte zal nasofarynx afsluiten, dus zacht verhemelte gaat
naar omhoog toe en zorgt ervoor dat bolus dat aankomt zal langsglijden naar de farynx toe
3. Het kan terechtkomen in de luchtpijp (trachea) en in de longen belanden MAAR epiglottis
gaat naar onder en naar achter toe zodat de trachea afgedekt wordt, de luchtpijp die door
zijn spieren naar omhoog en naar voor getrokken wordt, en de stembanden en glottis gaan
sluiten. Op dit moment stop je met ademen = deglutitieve apneu
4. Gewild: de slokdarm terechtkomen.
Receptoren informeren slikcentrum, met als gevolg epiglottis naar onder, verhemelte omhoog,
stembanden sluiten, glottis sluit zich, trachea omhoog, contractie faryngeale spieren en deglutitieve
apneu (stoppen met ademen tijdens slikken) (= protectieve reacties).
Praten en eten combineren → verslikken; want praten = gecontroleerd adem naar buiten brengen,
maar het lichaam wil juist tijdens het slikken niet ademen.
Faryngeale receptoren continu prikkelen bij het inbrengen van gastroscoop, met als gevolg dat de
patiënt continu slikt. Daarom met spray faryngeale receptoren inactiveren, een lokale verdoving.